U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Belanghebbende is aannemer en heeft in opdracht van X NV een infrastructureel project gebouwd. De aandelen in X worden gehouden door de overheid van Sint Maarten. X en belanghebbende hebben met de Minister van Financiën overlegd over de mogelijkheid vrijstelling van bbo te verlenen voor het project. Volgens belanghebbende was er een toezegging. Bij belanghebbende is de niet aan X in rekening gebrachte bbo nageheven, met boete. Het Gerecht handhaaft de naheffingsaanslag. Er is geen vrijstelling van toepassing en zo de Minister al een toezegging had gedaan als uitvoerder van de Landsverordening (LV) was die toezegging zozeer in strijd met die LV dat belanghebbende op nakoming niet mocht rekenen. De boete wordt wel vernietigd omdat belanghebbende op verzoek van X – een overheidsvennootschap - geen bbo in rekening heeft gebracht.

Uitspraak



Uitspraak van 1 juni 2016

BBZ nr. 72950 van 2015

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

op het beroep in de zin van de

Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:

X, gevestigd in Sint Maarten,

belanghebbende,

gericht tegen:

DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,

De Inspecteur.

1 PROCESVERLOOP

1.1

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag Belasting op Bedrijfsomzetten (bbo) met een vergrijpboete opgelegd over het tijdvak december 2012 met dagtekening 11 juli 2013.

1.2

Belanghebbende is op 1 augustus 2013 in bezwaar gekomen tegen de naheffingsaanslag en de boete. Bij uitspraken op bezwaar van 19 december 2014 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.

1.3

Belanghebbende is op 18 februari 2015 tijdig in beroep gekomen tegen deze uitspraken op bezwaar.

1.4

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5

Belanghebbende heeft met dagtekening 16 september 2015 nadere stukken naar de Raad gezonden, waaronder een verklaring van drs. A, ex-commissaris en ex-voorzitter van Y N.V. De verklaring dateert van 14 september 2015.

1.6

Ter zitting van 23 september 2015 te Philipsburg zijn verschenen de gemachtigde mr. B, vergezeld van mr. C, mr. D en E en F (financial controller van belanghebbende) en namens de Inspecteur G LLM, H LLM, mr. J, de heer K en L.

1.7

Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen en een verklaring van M, sinds 1 oktober 2009 Chief Financial Officer van Y NV, overgelegd. De Inspecteur heeft een nadere motivering van het vertoogschrift overgelegd en voorgedragen en additionele stukken overgelegd. Partijen hebben op de overgelegde stukken kunnen reageren.

2 DE TUSSEN PARTIJEN VASTSTAANDE FEITEN

2.1

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.

2.2

Het Land Sint Maarten heeft na de verzelfstandiging in 2010 het plan opgevat om een brug aan te leggen van een rotonde bij de AB tot een rotonde bij de CD in EF, om het verkeer in GH en EF van en naar IJ te ontlasten (het project). Op verzoek van de toenmalige regering heeft Y NV het project op zich genomen. De aandelen in Y NV zijn voor 100% (indirect) eigendom van de overheid van Sint Maarten. Y NV heeft het project op zich genomen omdat de landsregering het niet kon financieren. Voor de uitvoering van het project is een vennootschap opgericht, O N.V. waarvan alle aandelen werden gehouden door P N.V., een dochtermaatschappij van Y NV. Het project is gefinancierd door middel van het uitgeven van een obligatielening door Y NV. Belanghebbende was een van de aannemers van het project. De werkzaamheden zijn gestart op 3 mei 2012. De brug is in december 2012 opgeleverd.

2.3

Belanghebbende heeft aan O NV geen bbo in rekening gebracht. Na een boekenonderzoek heeft de Inspecteur Naf … bbo nageheven. Daarbij is een vergrijpboete opgelegd van Naf ...

2.4

Bij brief van 10 februari 2011 heeft de gemachtigde namens O NV aan de toenmalige Minister van Financiën van Sint Maarten een brief geschreven met een verzoek om vrijstelling van bbo voor het project waarin - voor zover hier van belang - het volgende staat:

“Dat het, gelet op de parlementaire geschiedenis bij de Landsverordening op de Omzetbelasting 1999 en Landsverordening Belasting op Bedrijfsomzetten 1997 in de rede ligt dat Uwe Excellentie een aanschrijving uitvaardigt waarin de uitvoering van infrastructurele werken voor de overheid wordt vrijgesteld van belasting op bedrijfsomzetten om aldus de investerings-en operationele kosten te verlagen, terwijl de opbrengst van deze projecten budgetneutraal is. Een infrastructureel werk als het onderhavige is niet opgenomen in de landsbegroting en derhalve heeft een vrijstelling geen (nadelige) invloed op de post te innen belasting op bedrijfsomzetten op landsbegroting. (..)

Verzoek

“1. Dat in het kader van het opheffen van het verkeersoponthoud in GH en EF en een betere doorstroming van het verkeer op het wegennet de investering in het project “KL” onontbeerlijk is. De investering in KL is van vitaal belang voor de stimulering van de toeristenindustrie en economie van Sint Maarten. De financiering die benodigd is voor de investering zal een zware economische druk op [O NV] (en Sint Maarten) leggen. Indien terzake van de bouw van en de investering in de KL door bij het project betrokken ondernemers (hoofdaannemers en onderaannemers) belasting op bedrijfsomzetten verschuldigd mocht zijn, dan komen deze meerkosten voor rekening van [O NV] en leiden aldus tot additionele financieringslasten.

Dat het Uwe Excellentie moge behagen vrijstelling van belasting op bedrijfsomzetten te verlenen – volgens de voorwaarden zoals geformuleerd in de bijlage bij dit verzoek – ,indien en voorzover ondernemers (hoofdaannemer, onderaannemers in de gehele bedrijfskolom, overige ondernemers die prestaties verrichten ten behoeve van het project KL) dit verschuldigd mochten zijn in het kader van, deels reeds verrichte en te verrichten leveringen en diensten in het kader van het ‘KL’ project ten behoeve van [O NV] voor het investeringsbedrag van ruim US$ ...”

2.5

Bij brief van 1 augustus 2012 heeft O NV aan belanghebbende verzocht vooralsnog geen bbo in rekening te brengen op haar facturen, in afwachting van een antwoord van de autoriteiten op het verzoek om vrijstelling van bbo voor het project.

2.6

Bij email van 14 december 2011 heeft N van KPMG aan de gemachtigde bericht: “klaarblijkelijk is er nu een momentum dat Min fin wil tekenen dus laten we daar gebruik van maken.”

2.7

Bij email van 21 februari 2012 heeft P, “Act. Head of the Department of Fiscal Affairs” van het Ministerie van Financiën van Sint Maarten, aan de gemachtigde bericht: “Ik ben bezig met het opstellen van de aanschrijving, die waarschijnlijk vandaag nog naar de SG/Minfin zou gaan. Ik kan officieel geen uitspraak doen inzake de inhoud ervan, maar het is langs de lijnen van hetgeen wij hebben besproken”.

2.8

Bij email van 14 maart 2012 heeft M van de Y NV aan P bericht: “Ik begreep (…) dat de aanschrijving KL bij Algemene Zaken ligt. Is het wellicht mogelijk (wellicht een onorthodox verzoek, if so alvast excuses) om de draft te zien van de aanschrijving?” waarop P als volgt heeft gereageerd bij email van 15 maart 2012: “De aanschrijving ligt inmiddels al bij de SG/Min Fin. Wat betreft jouw verzoek tot inzage: omdat dit een nog niet gepubliceerd beleid is, dient eerst vooraf schriftelijk toestemming van de Minister te worden gevraagd of hij ermee kan instemmen dat het beleid aan derden bekend wordt gemaakt. (…) Ik zal jouw verzoek aan de Minister van Financiën voorleggen.”

2.9

Bij email van 7 november 2012 heeft P aan C, een medewerker van de gemachtigde bericht:

“Aanschrijving voor de KL

De nieuwe regering van Sint Maarten is geen voorstander van de KL en zal derhalve niet instemmen met het fiscaal faciliteren van de bouw ervan. Dit hebben wij reeds mondeling met jouw erover gecommuniceerd, maar je hebt gelijk dat er een schriftelijke afwijzing moet komen. Vanuit Fiscale Zaken zal een brief worden opgesteld om jouw cliënt schriftelijk mee te delen dat zijn verzoek niet wordt gehonoreerd.”

2.10

Bij brief van 25 maart 2013 heeft de Minister van Financiën aan de gemachtigde medegedeeld dat het verzoek om vrijstelling van bbo is afgewezen. De motivering daarvan luidt:

 In het onderhavige geval zijn er naar mijn mening geen goede redenen voor overheidsingrijpen;

 Als er hiervoor een goede reden zou zijn, dan zou het gewenste overheidsingrijpen niet op een effectieve en efficiënte wijze worden gerealiseerd met een fiscale tegemoetkoming;

 De overheid van Sint Maarten springt zeer terughoudend om met het creëren van nieuwe fiscale vrijstellingen. Deze mogelijkheid wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen als laatste optie aangewend;

 In het onderhavige geval heeft u geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing nopen.”

2.11

In emailcorrespondentie van 22 september 2014 met de Inspecteur heeft P onder meer het volgende geschreven:

“ Ik had toen aangegeven dat de enige manier waarop een vrijstelling van toepassing kan zijn, is door een aanpassing van de wet – of daar waar mogelijk is een ruimere interpretatie te geven middels een aanschrijving. Let wel: de KL was een bijzonder project die met name door Q destijds werd gepushed. Dat de financiering via MN loopt is daarom ook te verklaren: hoewel MN bedrijfsmatig verder niets van doen heeft met een KL, is de financiering wel via MN verlopen om de CFT te omzeilen. Overheid Sint Maarten mocht immers geen financiering aangaan zonder dat de CFT, dus werd de overheids-NV tussen geschoven. Er lag veel politieke druk op dit project, waarbij R destijds liever ook geen “nee” wil zeggen tenzij het echt niet anders kan. Ik heb daarom een aanschrijving voorbereid, echter deze bleef steken omdat vanuit Financiën vragen waren gekomen inzake de budgettaire gevolgen. Nadat ik deze vragen had beantwoord en de aanschrijving weer opnieuw de lijn indeed, viel de regering. De nieuwe Minfin S wou niets geven aan, wat hij noemt “…”, dus ging de aanschrijving niet door. (…).”

2.12

In de op 16 september 2015 overgelegde verklaring van A staat onder meer:

“Voor het KL project hebben we gesproken met de gedeputeerde van Financiën en economische zaken met name de heer Q en later met de minister van Financiën R. In eerste instantie hebben we gesproken met gedeputeerde Q. We hebben met het bouwteam gezamenlijk overleg gevoerd met de gedeputeerde en later met de minister. Vaststond dat de in het verleden gegeven vrijstellingen gebaseerd waren op beleid en of de wet. Voor deze vrijstelling moest er beleid geschreven worden. Toegezegd is dat de vrijstelling verleend zou worden dat hebben en de heer Q en later de heer R beiden bevestigd. De haven heeft deze vrijstelling niet schriftelijk ontvangen maar wel gehandeld alsof de vrijstelling verleend is op basis van ontvangen toezeggingen.”

3 HET GESCHIL

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende bbo verschuldigd is over haar leveringen/diensten aan O NV. Indien deze vaag bevestigend wordt beantwoord, is in geschil of terecht een boete is opgelegd. De berekening van de aanslag als zodanig en de juistheid van het tijdvak van naheffing zijn niet in geschil.

4 STANDPUNTEN PARTIJEN

4.1

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.2

Belanghebbende stelt (1) dat sprake is geweest van een levering door belanghebbende aan O NV door natrekking waarbij O NV, ware zij geen overheidsvennootschap, overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn geweest zodat de levering is vrijgesteld van bbo op grond van het bepaalde in artikel 8, tweede lid, Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (Lv bbo), (2) dat heffing in strijd is met het vertrouwensbeginsel omdat bij de bouw van de brug in 2012 sprake is geweest van een toezegging van de toenmalige Minister van Financiën dat O NV en de hele keten van aannemers bij het project vrijgesteld zouden zijn van bbo, (3) dat het niet honoreren van een vrijstelling van bbo in strijd is met het verbod van willekeur, omdat de motivering van de afwijzing (dat zeer terughoudend wordt omgegaan met nieuwe vrijstellingen) bewijsbaar onjuist is aangezien in 2013 wel met terugwerkende kracht een vrijstelling is gecreëerd voor bepaalde onderwijsvergoedingen (artikel 8, veertiende lid, Lv bbo ), (4) dat O NV handelde als overheid en niet als ondernemer zodat de bouw van de brug buiten de bbo moet blijven, (5) dat de leveringen en diensten van belanghebbende zijn vrijgesteld op grond van het bepaalde in artikel 8, dertiende lid, van de landsverordening bbo (Lv bbo) omdat de brug gelegenheid biedt om binnenkomende en uitgaande goederen en personen te vervoeren in het luchthaven- en zeehavengebied, (6) dat de vrijstelling op basis van de ‘Aanschrijving inzake heffing van omzetbelasting betreffende grote toeristische projecten” van 22 november 2005 op O NV van toepassing is. Tot slot (7) beroept belanghebbende zich op het gelijkheidsbeginsel omdat ten tijde van de installatie van een radarfaciliteit ten behoeve van OP N.V. (het vliegveld) in 2002 wel een vrijstelling is verleend van bbo ter zake van alle lokaal te betrekken goederen en diensten en O NV in dezelfde situatie verkeert als het vliegveld toen. Belanghebbende stelt tevens dat sprake is van een pleitbaar standpunt zodat ten onrechte een boete is opgelegd.

4.3.

De Inspecteur stelt dat (1) alle leveringen en diensten van belanghebbende aan O NV belast zijn en dat de vrijstellingen van artikel 8 Lv bbo niet van toepassing zijn, (2) geen sprake is geweest van een toezegging dat heffing van bbo achterwege kon blijven, noch van enig op andere wijze opgewekt vertrouwen en (3) geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel of van willekeur. Zij acht het terecht dat een boete is opgelegd omdat belanghebbende ook na de afwijzing van het verzoek van O NV om een vrijstelling, heeft volhard in het niet betalen van bbo.

5 BEOORDELING VAN HET GESCHIL

5.1

Belanghebbende heeft als aannemer in Sint Maarten leveringen en diensten verricht aan O NV. Over haar bedrijfsomzetten is zij dan bbo verschuldigd (artikel 2 Lv bbo). Daarvoor is niet relevan t of de opdrachtgever, O NV, handelde als private persoon of als overheid. Prestaties die een ondernemer verricht aan publiekrechtelijke rechtspersonen zijn immers net zo goed onderworpen aan bbo als prestaties jegens private personen. Een ander standpunt is in redelijkheid niet verdedigbaar.

5.2

Naar het oordeel van het Gerecht biedt de Lv bbo geen grond voor een vrijstelling van bbo, zoals belanghebbende bepleit. De vrijstelling van artikel 8, tweede lid, Lv bbo is niet van toepassing omdat geen overdrachtsbelasting is betaald ter zake van de leveringen c.q. de oplevering van de brug door belanghebbende aan O NV zoals voor toepassing van de vrijstelling is vereist. Dat er wel overdrachtsbelasting verschuldigd geweest zou zijn indien de overheidsvrijstelling van artikel 4, onderdeel a van de Overdrachtsverordening 1908 niet van toepassing geweest zou zijn, doet daar niet aan af. De vrijstelling van artikel 8, elfde lid, is niet van toepassing omdat het project niet is gefinancierd door Nederland, Aruba of enige internationale organisatie maar door de uitgifte van obligaties. De vrijstelling van artikel 8, dertiende lid Lv bbo is niet van toepassing omdat de brug niet is gebouwd in een zee- of luchthavengebied. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat zij desalniettemin enige bedrijfsomzet met betrekking tot de brug heeft gerealiseerd door diensten die zijn verricht in een zee- of luchthavengebied. Gelet op de heldere wijze waarop de vrijstellingen in de Lv bbo zijn opgenomen zijn de standpunten van belanghebbende in redelijkheid niet verdedigbaar.

5.3

Belanghebbende heeft zich beroepen op de aanschrijving inzake de heffing van omzetbelasting betreffende grote toeristisch projecten van 22 november 2005 (nr. 05/5905/RNA). Deze aanschrijving betreft, blijkens de tweede alinea daarvan, diensten en leveringen rechtstreeks ten behoeve van de bouw en eerste inrichting van bedrijfspanden, bestemd voor een bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Landsverordening ter bevordering bedrijfsvestiging en hotelbouw (LVBH). Zodanig bedrijf is in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, LVBH als volgt gedefinieerd: “een onderneming tot exploitatie van hotels of andere gelegenheden tot verblijf en ontspanning, welke gericht is op de bevordering van het vreemdelingenbezoek aan Sint Maarten, waarvan verwacht kan worden dat zij zal bijdragen tot verbreding van de economische basis van Sint Maarten en waarvan de bouw en eerste inrichting een investering vergt van ten minste Naf 1.000.000”. Naar het oordeel van het Gerecht is niet voor twijfel vatbaar dat de bouw van de brug niet is een bedrijf als bedoeld in voornoemd artikellid van de LVBH. Daarop stuit het beroep op de aanschrijving van 22 november 2005 af.

5.4

Belanghebbende stelt dat sprake is van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen en verwijst daarvoor naar een vermeende toezegging van de toenmalige Minister van Financiën aan O NV en Y NV en naar correspondentie met mevrouw P van het Ministerie van Financiën.

5.4.1

Belanghebbende stelt dat de Minister aan haar de toezegging heeft gedaan dat haar prestaties in het kader van het project zouden worden vrijgesteld. Zij beroept zich aldus op bij haar gewekt, in rechte te honoreren vertrouwen. Uit de correspondentie tussen belanghebbende en het Ministerie leidt het Gerecht af dat ambtenaren van het Ministerie in opdracht van de Minister bezig zijn geweest met het redigeren van een aanschrijving met een algemene regeling tot vrijstelling van infrastructurele projecten. Indien het Gerecht er vanuit gaat dat de Minister de door belanghebbende aangehaalde toezegging heeft gedaan, heeft het volgende te gelden.

5.4.2

Voorop gesteld moet worden dat van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen geen sprake kan zijn bij uitlatingen die de Minister heeft gedaan als medewetgever en niet als uitvoerder van een landsverordening.

5.4.3

Beoordeeld moet dan worden of de Minister de gestelde toezegging heeft gedaan als uitvoerder van een landsverordening en zo ja, of dat dan heeft geleid tot in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de situatie dat de Minister de toezegging heeft gedaan als uitvoerder van de Lv bbo, of als uitvoerder van artikel 39, eerste lid, onderdeel b van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) omdat sprake is van een toezegging tot toepassing van de zogenaamde hardheidsclausule. Indien sprake was van een toezegging tot toepassing van de hardheidsclausule, is het Gerecht immers niet bevoegd om over die toezegging of de nakoming ervan te oordelen. In die situatie is de burgerlijke rechter bevoegd. Hieraan doet niet af de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder meer ECLI:NL:HR:1978:AX3264) over in aanschrijvingen gepubliceerd beleid. Tot een dergelijke aanschrijving is het in dit geval immers juist niet gekomen.

5.4.4

Naar het oordeel van het Gerecht konden er in redelijkheid over de verschuldigdheid van bbo en de toepassing van deze landsverordening van meet af aan geen twijfels of vragen bestaan. Weliswaar heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat op basis van de Lv bbo recht bestond op een vrijstelling maar het Gerecht acht dit standpunt, gelet op hetgeen zij in 5.1 tot en met 5.3 heeft overwogen, in redelijkheid niet verdedigbaar. Een toezegging van de Minister als uitvoerder van de wet om de prestaties van belanghebbende toch vrij te stellen van bbo, zou dan naar het oordeel van het Gerecht zozeer in strijd zijn met de Lv bbo dat belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen. Dat geldt ook indien de toezegging van de Minister zou moeten worden opgevat als de belofte om een vrijstelling in te voeren bij Ministeriele regeling. De Lv bbo biedt daarvoor immers geen wettelijke basis nu artikel 66 Lv bbo slechts toestaat om bij Ministeriele regeling nadere regels te stellen ter uitvoering van de landsverordening en het invoeren van een vrijstelling in strijd met de landsverordening niet als uitvoering daarvan kan worden beschouwd. Dat zou alleen anders zijn indien een dergelijke uitvoeringsregeling vooruit zou lopen op een aangekondigde wijziging van de landsverordening, maar in dat geval zou de Minister de toezegging hebben gedaan vanuit zijn positie als medewetgever en geldt hetgeen is overwogen in 5.4.2.

5.4.5

Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de stelling van belanghebbende dat de Minister een toezegging zou hebben gedaan dat de prestaties van belanghebbende in het kader van het project zouden zijn vrijgesteld van bbo, haar niet kan baten. Voor zover de Minister de toezegging heeft gedaan als medewetgever of als uitvoerder van de Lv bbo, is geen sprake van in rechte te honoreren gewekt vertrouwen. Voor zover sprake is van een toezegging tot toepassing van de hardheidsclausule, is niet het Gerecht maar de civiele rechter bevoegd.

5.4.6

Belanghebbende heeft verzocht een groot aantal personen te horen als getuige, ten bewijze van haar stelling dat de Minister de door haar gestelde toezegging heeft gedaan. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, zou het bewijs dat die toezegging is gedaan geen gevolgen hebben gehad voor de onderhavige naheffingsaanslagen. Het Gerecht heeft om die reden het verzoek om de getuigen te horen afgewezen.

5.5

Belanghebbendes beroep op strijd met het verbod van willekeur is geheel gebaseerd op het gegeven dat wel in een vrijstelling van bbo is voorzien voor lesgelden voor niet-commercieel onderwijs en cursussen die voor ten minste 90 percent worden bijgewoond door niet-ingezetenen. Die vrijstelling is ingevoerd door toevoeging van het veertiende lid aan artikel 8 Lv bbo. Omdat in dat geval sprake was van wetgeving, kan naar het oordeel van het Gerecht aan de invoering van die vrijstelling geen conclusie worden verbonden voor de situatie van belanghebbende, die zich beroept op een toezegging in de uitvoeringssfeer.

5.6

Ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel kan haar niet baten. Voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van gelijke gevallen en van begunstiging van een gelijk geval of van begunstigend beleid. Naar het oordeel van het Gerecht is geen sprake van gelijke gevallen, reeds omdat de bouw van een brug wezenlijk anders is dan de bouw van een radarfaciliteit op het vliegveld. Het gelijkheidsbeginsel strekt overigens ook niet zover dat een eenmalige begunstiging in 2002 tot gevolg zou moeten hebben dat een overigens vergelijkbaar geval 10 jaar later evenzeer begunstigd zou moeten worden. Dat sprake zou zijn van begunstigend beleid is niet aannemelijk geworden.

5.7

Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

5.8

De vergrijpboete is opgelegd omdat belanghebbende, ook na de afwijzing van het verzoek van Y NV, geen bbo heeft voldaan. Het Gerecht leidt uit de stukken af dat belanghebbende op verzoek van O NV, een overheidsvennootschap, geen bbo aan haar in rekening heeft gebracht in afwachting van een eventuele vrijstelling en dat Y NV na de afwijzing van het verzoek om vrijstelling nog pogingen heeft ondernomen om de toenmalige minister(s) van Financiën op andere gedachten te brengen. Aannemelijk is dat dat voor belanghebbende mede een reden is geweest nog te wachten met het factureren van bbo aan O NV en met het voldoen van die bbo aan de belastingdienst. Naar het oordeel van het Gerecht kan van dit nalaten van belanghebbende wel worden gezegd dat het onzorgvuldig was, maar niet dat de bbo door opzet of grove schuld van belanghebbende niet (tijdig) was betaald. Dat leidt tot het oordeel dat de boete moet worden vernietigd.

5.9

Uit het hiervoor overwogene volgt dat het beroep ongegrond is voor zover het de naheffingsaanslag betreft, maar gegrond voor zover het de boete betreft.

6 DE BESLISSING

Het Gerecht

-verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de naheffingsaanslag

-verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de boete

-vernietigt de uitspraak met betrekking tot de boete

-vernietigt de boetebeschikking.

Deze uitspraak is gegeven door mr. S. Verheijen, mr. drs. M. de Werd en mr. A. Beukers-van Dooren rechters in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2016, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.

De griffier, Bij afwezigheid van de

voorzitter tekent de rechter mr. drs. M. de Werd,

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Hof (art. 17b Landsverordening op het beroep in belastingzaken).

Het hoger beroep wordt ingesteld binnen twee maanden na de dag van de toezending van de uitspraak van het Gerecht overeenkomstig artikel 14, derde lid. De instelling van het hoger beroep geschiedt door indiening dan wel toezending naar de griffie van het Gerecht van een aan het Hof gericht beroepschrift (art. 17c Landsverordening op het beroep in belastingzaken).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature