Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

EJ. Geen voorlopige toevertrouwing. Geen ontzetting. Ondertoezichtstelling.

Uitspraak



Beschikking van 8 november 2016

behorend bij EJ nr. 1319 en 2222 van 2016

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

BESCHIKKING

op vordering (EJ 1319/2016) van

HET OPENBAAR MINISTERIE,

in Aruba,

vertegenwoordigd door de officier van justitie,

en in de zaak (EJ 2222/2016) van

DE VOOGDIJRAAD,

in Aruba,

vertegenwoordigd,

tegen

[Verweerster],

wonende in Aruba,

VERWEERSTER, hierna: de moeder,

procederend in persoon

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[vader], de vader,

gemachtigde: de advocaat mr. J.A.R. Bryson,

[minderjarige sub 1],

[minderjarige sub 2], hierna samen te noemen: de minderjarigen

1 DE PROCEDURE

De procedure blijkt uit:

- de vordering van het openbaar ministerie (EJ1319/2016) ingediend op 7 juni 2016,

- het verzoek van de Voogdijraad (EJ 2222/2016), ingediend op 9 september 2016,

- de griffiersaantekeningen van de mondelinge behandeling van beide zaken ter zitting van 13 september 2016, waaruit blijkt dat zijn verschenen de officier van justitie, mr. Y. Pronk, de vertegenwoordigers van de Voogdijraad, mevrouw A. Flanders en mevrouw G. Hoogvliets, de moeder in persoon en de vader bijgestaan door zijn gemachtigde.

De uitspraak in beide zaken is vervolgens nader bepaald op heden.

2 DE FEITEN

2.1

Uit de moeder zijn in Aruba geboren de thans nog minderjarigen, [minderjarige sub 1] op [geboortedatum] 2013 en [minderjarige sub 2] op [geboortedatum] 2014. De minderjarigen zijn door de vader erkend. De moeder oefent van rechtswege het ouderlijk gezag over de minderjarigen alleen uit.

2.2

Op 30 mei 2016 heeft het openbaar ministerie de minderjarigen aan het gezag van de moeder onttrokken en voorlopig aan de Voogdijraad toevertrouwd. De minderjarigen verblijven sindsdien in Casa Cuna.

3 DE BEOORDELING

3.1

Bekrachtiging en voorlopige toevertrouwing

3.1.1

Op grond van feiten die tot ontzetting of ontheffing van een ouder kunnen leiden, kan het openbaar ministerie, indien het dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, het kind aan het gezag van de ouder(s) onttrekken en alsdan voorlopig aan de voogdijraad toevertrouwen. De toevertrouwing vervalt indien het openbaar ministerie niet binnen veertien dagen van de rechter haar bekrachtiging heeft gevorderd.

3.1.2

De bekrachtiging is tijdig gevorderd, zodat de toevertrouwing nog van kracht is.

3.1.3

Ingevolge artikel 1:272, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba (BW) kan de rechter, indien de bekrachtiging tijdig is gevorderd, hetzij de teruggave van het kind aan zijn ouders bevelen, hetzij een van de beschikkingen geven, bedoeld in artikel 1:271 BW .

3.1.4

Ter beoordeling ligt voor de vraag of in dit geval sprake is van feiten en omstandigheden die het noodzakelijk maken dat de moeder geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van haar gezag over de minderjarigen wordt geschorst en de minderjarigen voorlopig aan de Voogdijraad worden toevertrouwd, als bedoeld in 1:271 leden 1 en 4 BWA. Getoetst moet dus worden of er gronden zijn voor een ontzetting of ontheffing van de moeder uit haar gezag.

3.1.5

Voor zover hier van belang bepaalt artikel 1:269 BWA dat de rechter, indien hij het in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, een ouder van het ouderlijk gezag kan ontzetten, om reden van onder andere misbruik van gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, dan wel slecht levensgedrag.

Ingevolge artikel 1:266 BWA kan de rechter, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, om reden dat deze ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.

3.1.6

Uit voornoemde bepalingen vloeit voort dat de voorlopige maatregel slechts kan worden genomen, indien zich een situatie voordoet die het noodzakelijk maakt dat er met spoed wordt ingegrepen in het ouderlijk gezag. Naar het oordeel van het gerecht doet zich in dit geval een dergelijke situatie niet voor. Daartoe wordt het volgende overwogen.

3.1.7

Uit het rapport van de Voogdijraad van 30 mei 2016 kan het volgende worden opgemaakt.

Op 30 mei 2016 is, in verband met een geëscaleerde ruzie tussen de vader en zijn zus enerzijds en de verzorger/oppasser van de minderjarigen anderzijds, de Voogdijraad bij deze zaak betrokken geraakt. Reden voor de ruzie was, dat de vader de minderjarigen was gaan ophalen en de verzorger de minderjarigen niet wilde meegeven. Tijdens de ruzie werd aan de minderjarige [minderjarige sub 1] getrokken.

Op dat moment was het voor de Voogdijraad niet duidelijk wat de afspraken met betrekking tot de omgang waren. De moeder van de minderjarigen was onvindbaar en mogelijk gedetineerd. Volgens de vader had zij al sinds december 2015 geen contact meer met de minderjarigen gezocht.

In het rapport wordt gesteld dat de moeder feitelijk haar gezag niet uitoefent en dat onderzoek zal moeten uitwijzen waar zij is en of zij in staat is het gezag naar behoren uit te voeren.

De vader heeft in februari 2016 een suïcidepoging gedaan en is psychisch niet stabiel en daardoor niet in staat de minderjarigen zelfstandig te verzorgen. De verzorger is te emotioneel betrokken. Zij had een relatie met de vader, maar die is inmiddels uit en dat brengt de nodige spanningen met zich mee.

Geconcludeerd wordt dat de moeder de minderjarigen in een instabiele leefsituatie heeft gelaten, en dat de minderjarigen onder de huidige omstandigheden bedreigd worden met verwaarlozing van hun ontwikkeling en opvoeding.

3.1.8

Het onderzoek in deze zaak, zoals blijkt uit voornoemd rapport, heeft (slechts) bestaan uit korte gesprekken met de vader, de verzorger van de minderjarigen en de zus van de vader, gehouden op 30 mei 2016, vlak nadat het incident had plaats gevonden. Naar aanleiding van een dergelijk oppervlakkig, eenzijdig en volstrekt ontoereikend onderzoek kan niet worden geoordeeld dat de gezagdrager, in dit geval de moeder, in haar gezag moet worden geschorst. Dat de minderjarigen aanwezig waren bij een ruzie tussen hun vader, tante en verzorger, kan niet zonder meer leiden tot het oordeel dat de moeder hen in een instabiele omgeving heeft gelaten en dat de minderjarigen bedreigd worden met grove verwaarlozing van hun verzorging en opvoeding.

3.2

Voor een van de beslissingen zoals bedoeld in artikel 1:271 BWA is derhalve geen grond.

3.3

Ontzetting

3.3.1

De Voogdijraad heeft vervolgens verzocht de moeder uit haar gezag te ontzetten en de Fundacion Guia Mi te belasten met de voogdij over de minderjarigen.

3.3.2

Zoals hierboven reeds is overwogen, bepaalt artikel 1:269 BWA dat de rechter, indien hij het in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt, een ouder van het ouderlijk gezag kan ontzetten, om reden van onder andere misbruik van gezag of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen, dan wel slecht levensgedrag. Deze maatregel is de zwaarste en de meest infamerende van de bestaande kinderbeschermingsmaatregelen. Door middel van deze kinderbeschermingsmaatregel kan immers een einde worden gemaakt aan het ouderlijk gezag als sprake is van moedwillig plichtsverzuim of onwaardigheid de taak als opvoeder te vervullen. De ontzetting heeft derhalve een onterend en verwijtend karakter.

3.3.3

Beoordeeld dient dan ook te worden of in dit geval sprake is van moedwillig plichtsverzuim van de moeder of onwaardigheid om haar taak als opvoeder te vervullen. Het gerecht overweegt als volgt.

3.3.4

Uit het rapport van de Voogdijraad van 23 augustus 2016 kan het volgende worden opgemaakt.

De (turbulente) relatie tussen de ouders is begin 2015 geëindigd. De moeder heeft hierna een tijdlang met de minderjarigen in een appartement toebehorend aan haar grootmoeder, gewoond. In augustus/september 2015 heeft de moeder de Directie Sociale Zaken (hierna: DAS) benaderd om hulp, omdat haar grootmoeder haar met de kinderen uit het appartement had gezet. Zij had toen geen onderdak. De DAS heeft haar aangeraden de minderjarigen bij familie of bij Casa Cuna te laten, waarna de moeder de minderjarigen bij de vader heeft gebracht. Hierna heeft zij maandenlang geen contact met de vader kunnen krijgen en heeft zij de minderjarigen niet gezien. Zij is toen weer bij de DAS geweest voor hulp en bemiddeling zodat zij haar kinderen zou kunnen zien. Vanaf september 2015 tot juni 2016 heeft de moeder de minderjarigen slechts 3 keer gezien. In november 2015 is de moeder in verband met drugsbezit, gedetineerd en strafrechtelijk veroordeeld tot een werkstraf.

De vader heeft in oktober 2015 ene mevrouw […] benaderd om op de minderjarigen te passen omdat hij moest werken. In december 2015 heeft de vader de minderjarigen bij mevrouw [...] gelaten omdat hij zijn voet had gebroken en niet kon autorijden. De vader en mevrouw [...] kregen een liefdesrelatie, die enige maanden later eindigde.

Volgens mevrouw [...] is de moeder in december 2015 een keer bij haar langs geweest, en ze wilde de minderjarigen toen meenemen. Mevrouw [...] heeft dit geweigerd. De moeder zegt dat zij in januari 2016 bij toeval erachter kwam dat de minderjarigen bij mevrouw [...] verbleven, en dat zij hen daar heeft bezocht.

In februari 2016 deed de vader een suïcidepoging. De minderjarigen waren op dat moment bij mevrouw [...]. In overleg met de vader, mevrouw [...] en Bureau Sostenemi is toen besloten de minderjarigen bij mevrouw [...] te laten, met een omgangsregeling (3 dagen in de week) tussen de vader en de minderjarigen.

Op 30 mei ontstond er ruzie toen de vader de minderjarigen ging ophalen en mevrouw [...] weigerde hen met hem te laten gaan, waarbij aan de oudste minderjarige werd getrokken. Dit incident heeft geleid tot een voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen via het openbaar ministerie.

Diverse informanten vertellen dat de moeder dagelijks marihuana gebruikt, dat zij gemaakte afspraken (bij FCCA, CAA en reclassering) niet nakomt, dat zij nog steeds geen vaste woonplaats heeft, en dat zij geen aandacht had voor de kinderen.

De Voogdijraad concludeert dat de moeder een losbandige/slechte levensstijl heeft en niet inziet dat deze levensstijl en haar passieve houding een eventuele begeleiding kunnen stagneren. Hierdoor kan gesproken worden van slecht levensgedrag en grove verwaarlozing van de minderjarigen. De moeder is voorts pedagogisch labiel, niet functioneel en drugsverslaafd en niet valt te verwachten dat binnen afzienbare tijd verandering zal komen in de situatie van de moeder, aldus de Voogdijraad.

3.3.5

Dit rapport is ter zitting besproken met de moeder. De moeder herkent zich niet in hetgeen in het rapport over haar wordt vermeld en kan zich niet verenigen met de conclusie van het rapport noch met het verzoek om ontzetting.

De moeder heeft ter zitting een schriftelijke verklaring van een maatschappelijk werker van de DAS van 8 september 2016, overgelegd, waaruit blijkt dat zij vanaf 31 augustus 2015 tot en met 4 februari 2016 onder begeleiding was van een maatschappelijk werker, die heeft getracht om met de vader van de minderjarigen te komen tot een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen. De moeder vertelde bij de DAS dat zij de minderjarigen bij de vader had gebracht toen zij zelf geen woonplaats had, maar dat de vader sindsdien was verhuisd en zij niet weet wat zijn nieuwe adres is. De maatschappelijk werker is er niet in geslaagd in contact te komen met de vader om tot afspraken te komen. De zaak is door de DAS op 18 september 2015 verwezen naar de Voogdijraad. Omdat de moeder geen reactie had gekregen op die verwijzing is aan haar op 8 december 2015 een verwijzing overhandigd die zij persoonlijk bij de Voogdijraad zou gaan indienen.

De moeder heeft ter zitting verteld dat zij meermalen naar de Voogdijraad is gegaan, maar dat zij niet verder kwam dan de balie. Bij de Voogdijraad kreeg zij geen gehoor noch hulpverlening. Inmiddels heeft zij een appartement en een baan.

3.3.6

De vader heeft ter zitting aangevoerd dat er onvoldoende gronden bestaan voor de uithuisplaatsing van de minderjarigen en dat het incident op 30 mei 2016 geen voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen aan de Voogdijraad rechtvaardigt. De vader meent dat een lichtere beschermingsmaatregel meer op zijn plaats is en dat de familie begeleiding nodig heeft.

3.4

Uit hetgeen de moeder ter zitting naar voren heeft gebracht, is gebleken dat zij maandenlang bij diverse hulpverlenende instanties is geweest, met het verzoek om bemiddeling zodat zij haar kinderen kon zien. Dit omdat de vader met de kinderen was verhuisd en haar zijn nieuwe adres niet had doorgegeven en ook telefonisch onbereikbaar was. Enige hulp met betrekking tot de minderjarigen is echter uitgebleven. Verder is niet gebleken dat de moeder drugsverslaafde is, evenmin is gebleken dat zij geen onderdak heeft en geen financiële stabiliteit. Op grond waarvan de Voogdijraad concludeert dat zij pedagogisch labiel is, is onduidelijk gebleven.

Naar het oordeel van het gerecht concludeert de Voogdijraad derhalve ten onrechte dat de moeder een slecht levensgedrag heeft en de minderjarigen grovelijk heeft verwaarloosd.

Gelet hierop, op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de schorsing van de moeder uit het ouderlijk gezag, alsmede op het verhandelde ter zitting en op de in het geding gebrachte stukken, is het gerecht van oordeel dat voor ontzetting van de moeder uit het ouderlijk gezag over de minderjarigen geen gronden, zoals bepaald in artikel 269 lid 1 van het BWA , bestaan.

3.5

Het gerecht ziet in de geschetste feiten en omstandigheden echter wel aanleiding om de minderjarigen onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, met benoeming van mevrouw [X] tot gezinsvoogdes.

3.6

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

4 DE BESLISSING

Het gerecht:

in de zaak EJ 1319 van 2016

- beveelt de teruggave van de minderjarigen aan de moeder,

In de zaak EJ 2222 van 2016

- verleent de vader, [vader], toelating om kosteloos te procederen,

- stelt [minderjarige sub 1], geboren op [geboortedatum] 2013 in [geboorteplaats] en [minderjarige sub 2], geboren op [geboortedatum] 2014 in [geboorteplaats], onder toezicht voor de duur van één jaar ingaande heden,

benoemt [X] tot gezinsvoogdes over de minderjarigen,

in beide zaken

- wijst af het meer of anders verzochte.

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven op 8 november 2016 door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature