Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Civiel. Uitleg aannemingsovereenkomst met betrekking tot ontziltingsfabriek.

Uitspraak



Vonnis van 24 augustus 2016

Behorend bij A.R. 1536 van 2012

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

VONNIS

in de zaak van:

de naamloze vennootschap

ALBO ARUBA N.V.,

te Aruba,

hierna ook te noemen: Albo,

gemachtigde: de advocaat mr. E.R de Vries,

tegen:

de rechtspersoon naar vreemd recht

VEOLIA WATER SOLUTIONS & TECHNOLOGIES NORHT AMERICA INC. (voorheen N.A. Water Systems LLC),

te Pennsylvania, Verenigde Staten van Amerika,

hierna ook te noemen: Veolia,

gemachtigde: de advocaat mr. D.W. Ormel.

1 DE VERDERE PROCEDURE IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 19 november 2014;

- het proces-verbaal van descente en comparitie van 7 april 2015;

- de conclusie na decente en comparitie van 26 augustus 2015 zijdens Albo;

- de conclusie na decente en comparitie, tevens eiswijzging van 26 augustus 2015 zijdens Veolia;

- de antwoord-conclusie na descente en comparitie van 21 oktober 2015 zijdens Albo;

- de antwoord-conclusie na descente en comparitie van 21 oktober 2015 zijdens Veolia;

- de akte uitlating producties van 18 november 2015 zijdens Albo;

- de akte uitlating producties van 18 november 2015 zijdens Veolia.

.

De zaak is daarna verwezen naar de rol voor vonnis.

2 DE VERDERE BEOORDELING IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

Eiswijziging in reconventie

2.1

Veolia vordert na eiswijziging – samengevat – Albo te veroordelen tot betaling van US$ 600.000, voor “liquidated damages”, te verklaren voor recht dat Albo aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de staking van de werkzaamheden in mei 2012, veroordeling van Albo tot vergoeding van het bedrag aan “liquidated damages” dat Veolia aan WEB verschuldigd zal blijken te zijn, veroordeling tot betaling van US$ 889.800,, veroordeling tot betaling van US$ 1.426.793,, veroordeling tot betaling van US$ 597.207,35, veroordeling tot betaling van US$ 59.306,, veroordeling tot betaling van US$ 103.391,, veroordeling tot vergoeding van schade in verband met beslaglegging, vergoeding van een bedrag in verband met financieringskosten, alles uitvoerbaar bij voorraad voor zover mogelijk .

2.2

Tegen de eiswijziging is geen bezwaar gemaakt zodat daarop kan worden beslist. Algemene uitgangspunten voor de verdere beoordeling van het geschil.

2.3

Partijen zijn het erover eens dat voor de uitleg van de overeenkomst zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij de tekst daarvan (uitleg overeenkomstig de CAO-norm). Over de aard van de overeenkomst zijn partijen het ook eens. Het betreft een “design built” overeenkomst waarbij in grote mate van detail is geregeld wat van de aannemer wordt verwacht. Over de manier waarop dat is uitgevoerd c.q. waarop de Albo door Veolia in staat werd gesteld dat uit te voeren blijft tussen partijen geschil bestaan. De descente en daaropvolgende comparitie hebben daarin geen verschil gebracht. Waar partijen over twisten is de wijze waarop aan het contract uitvoering is gegeven. De beslisroute

2.4

Bij de descente is de kaart die beide partijen in onderling overleg hebben gebruikt om geschilpunten nader toe te lichten met partijen ‘afgelopen’. Het gerecht zal daartoe in dit vonnis nogmaals overgaan. A) de waterzuiveringsinstallatie

2.5

In het geding tussen Albo en Veolia bestaan daarover als zodanig geen geschilpunten. Het gaat daar om een geschilpunt in de parallelzaak AR 1204 van 2013.B) het gebouw

2.6

Op zich genomen is met het gebouw (civiele werken) niets mis. In zoverre onderdelen daarvan tot discussie tussen partijen leiden, en dan gaat het over de noodzaak van “as built” tekeningen, meerwerk en bouwtijdverlenging, worden die onder de desbetreffende kopjes besproken. C) de elektroruimte (r.o. 4.24 e.v. tussenvonnis); restant VOR-018 ad US$ 37.129,77

2.7

Het gaat om meer-meerwerk dan door Veolia werd erkend. Het betreft de omstandigheid dat de Engineer voor verschillende betonplaten op het dak dezelfde eenheidsprijs hanteerde, aldus Albo. Verder werd het graafwerk in verband met de elektroruimte niet geheel vergoed omdat Veolia daarvoor ook een eenheidsprijs rekende.Veolia wijt het verschil aan een verschil in prijs voor ontgravings- en vulwerkzaamheden. Daarvoor was een eenheidsprijs afgesproken terwijl Albo voor ontgraving US$ 192,40 en voor opvulwerk US$ 72,79 rekent. Daarnaast was een van de drie “prefab concrete floor slabs” drie maal duurder dan de andere zonder dat bleek waarom.

2.8

Uit de door Albo overgelegde VOR-018 volgt inderdaad dat voor “excavation” en “backfill” andere prijzen worden gehanteerd. Albo heeft het waarom uitvoerig gemotiveerd. Dat gebeurt echter pas bij antwoordconclusie na comparitie. Anders dan met betrekking tot VOR-038 (afgraving buiten het gebouw, zoals die ook bij de descente zijn bekeken) heeft Albo haar vordering, althans de grondslag daarvan, in dit opzicht niet voldoende verduidelijkt. Dit deel van de vordering stuit daarop af.

2.9

Met betrekking tot de betonplaten op het dak van de elektroruimte is Albo wel eerder ingegaan. Naar stelling van Albo moesten verschillende soorten dakpanelen extra wapening worden toegevoegd in verband met sparingen in de panelen. Dat hing weer samen met de airco’s die op het dak staan. Uit de brief van Albo van 23 november 2011 aan de Engineer blijkt ook dat verschillende soorten “prefab concreet slabs” benodigd zouden zijn voor de elektroruimte.

2.10

Niettemin geldt ook hier dat niet voldoende is verduidelijkt waarom en waar welke (verzwaarde) “concreet slab” nodig was en waarom dat meerwerk is.

2.11

De vordering voor zover op VOR-018 gebaseerd wordt daarom afgewezen. D) de veldlaminaties (r.o. 4.36 tussenvonnis) ad US$ 1.232.149,38

2.12

Volgens Veolia heeft zij Albo tijdig voorzien van tekeningen die haar in staat stelden om een goede inschatting te maken van de te verwachten installatiewerkzaamheden. Dat er lamineringswerk te verwachten was volgt uit de “Clarificaton notes” van 10 december 2010. In januari 2011 zijn de relevante tekeningen verstrekt, aldus Veolia. In augustus 2011 zijn aangepaste tekeningen verstrekt waaruit van meer “spools” – en dus minder lamineringen – kon blijken.

2.13

Naar oordeel van het gerecht miskent Veolia daarmee de kern van de onderbouwing door Albo van haar meerwerkclaim. Niet zozeer dát er gelamineerd moest worden is reden voor Albo om meerwerk (en meer tijd) te claimen maar de omstandigheid dat de aangeleverde buizen niet met de in de “Clarification notes” in het vooruitzicht gestelde geringe laminaties aan elkaar konden worden gekoppeld is voor Albo reden om aanspraak te maken op vergoeding van meerwerk en toekenning van bouwtijdverlening.

2.14

Dat de door Veolia geleverde GRP-pijpen (het buizenstelsel ten behoeve van de waterfabriek) niet min of meer naadloos aan elkaar te zetten in de fabriekshal in te bouwen waren wordt door Veolia niet voldoende gemotiveerd ontkend. Ook uit de door Veolia overgelegde productie kan het gerecht onvoldoende opmaken dat – kort gezegd – Albo (Oduber) de verkeerde elementen aan elkaar koppelde waardoor (uiteraard) het buizenstelsel zonder handmatige aanpassingen niet sluitend te krijgen was. Albo wijt de problemen aan de omstandigheid dat de GRP-buizen gebrekkig waren gefabriceerd. Dat heeft erin geresulteerd dat een groot aantal veldlaminaties – waarmee bij de offerte geen rekening werd gehouden – met de hand aan de bouwtekeningen werd toegevoegd. Daarvoor had Albo (althans onderaannemer Oduber wier offerte onderdeel van het contract met Veolia uitmaakt) in de offerte uitdrukkelijk een voorbehoud gemaakt.

2.15

Het gerecht is van oordeel dat Albo met een gering aantal laminaties rekening heeft moeten houden. Op basis van de uitleg van partijen bij gelegenheid van de descente, hetgeen het gerecht zelf aan uitgevoerde laminaties heeft kunnen zien en de door partijen overgelegde foto’s van de bouw waaruit blijkt van buizen die bij lange na niet op elkaar aansluiten en evident niet aangesloten kunnen worden door het enkel – kort gezegd – aan elkaar schroeven van twee uiteinden, is naar oordeel van het gerecht geen sprake van laminaties die Albo op basis van het contract redelijkerwijs moest verwachten.

2.16

Veolia betoogt in dit verband echter dat het lamineerwerk gevolg was van het feit dat Albo geen “as built” tekening heeft verschaft. Door Veolia wordt echter niet concreet aangegeven op welke plekken het ontbreken van een “as built” tekening voor een daarop betrekking hebbende veldlaminatie heeft gezorgd. Daarenboven is het verweer van Veolia, dat al werd aangestipt in het tussenvonnis onder 4.38, in die zin onvoldoende gemotiveerd en met stukken onderbouwd waarom Veolia toch tot het doen produceren en vervoeren van buizen naar Aruba is overgegaan als een voor de bouw van de installatie zo essentieel onderdeel als een “as built” tekening ontbreekt.

2.17

Het voorgaande leidt ertoe dat Albo terecht aanspraak maakt op vergoeding van meerwerk in verband met deze veldlaminaties. Het daarmee gemoeide bedrag is niet gemotiveerd weersproken.

2.18

Dat met het uitvoeren van de extra veldlaminaties extra tijd gemoeid was is niet weersproken. Veolia voert echter aan dat dat tijdverlies niet tot bouwtijdverlening leidt omdat het kritieke pad daardoor niet wordt beïnvloed.

2.19

Voorop staat dat slechts vertragingen tot (in ieder geval) 1 juni 2012 relevant zijn. Op die datum heeft Albo de overeenkomst immers beëindigd. Voor wat betreft de vertraging door extra lamineerwerk wijst Albo na descente en comparitie niet speciaal op een aantal dagen of een bepaald tijdvak waarmee de oplevering vertraagd werd. Het gerecht kan zonder concrete informatie daaromtrent geen bouwtijdverlenging toestaan, reeds niet omdat Veolia zich de aanspraak daarop niet concreet kan weerspreken. E) Instrumenten

2.20

In VOR-006 werd aan meerwerk in verband met de installeren instrumenten (door Croon als onderaannemer) voor US$ 726.185,18 opgedragen en in VOR-043 voor US$ 372.671,40.. Niet het meerwerk als zodanig is hier tussen partijen in discussie maar de vraag of in verband daarmee aanspraak bestaat op bouwtijdverlenging.

2.21

Het gerecht kan dit punt, zoals hierna zal blijken, onbesproken laten. F) Bouten, moeren, bevestigingsmiddelen (r.o. 4.12 tussenvonnis)

2.22

Zoals in het tussenvonnis werd overwogen staat in de bijlage A1-G van de overeenkomst een dertiental posten tot een totaal van US$ 11.967.000, waaruit de oorspronkelijke aanneemsom is opgebouwd. De offerte en aanvullende offerte, ook de offertes van Croon en Oduber als (onder)onderaannemer maken daarvan deel uit zoals in het tussenvonnis is overwogen. In de offerte van Oduber staat: 22 No construction materials included, will be by others.Albo wijst daarnaast ook nog op regel 63 van de Clarifications SWRO-II, WEB Arubadat luidt: All construction material by others. De materialen zijn ook daadwerkelijk door Veolia aangeschaft. De responsibility matrix waarnaar Veolia verwijst is ingehaald door revisie D. Niettemin trekt Veolia middels VO-084 een bedrag van US$ 1.245.004,09 af.

2.23

Veolia wijst daarentegen op de overeenkomst zelf die bepaalt dat binnen het bestek Albo gehouden was om bouwmaterialen te leveren. De scope of matrix bepaalt expliciet dat utility piping, bolts & nuts, pipe bridges, pipe racks, pipe supports tot de verantwoordelijkheid van Albo behoren. Dat staat ook in de Construction contractor scope of work

2.24

Nu Veolia zich beroept op verrekening met deze post rust op haar de plicht voldoende gemotiveerd te stellen waaruit de grondslag daarvoor kan blijken. Het gerecht is, in het licht van het gemotiveerde en – net als Veolia - met stukken onderbouwde verweer van Albo op dit punt van oordeel dat onvoldoende duidelijk is aangegeven in hoeverre tussen partijen is overeenkomen dat Albo alle materialen zou aanschaffen en niet, zoals Albo betoogt, die materialen uitdrukkelijk werden uitgesloten. De onduidelijkheid van wat nu precies is overeengekomen, waarvan het gerecht in overweging 4.19 van het tussenvonnis al gewag maakte, werkt hier in het nadeel van Veolia uit in die zin dat onvoldoende duidelijk gesteld kan worden waaruit van de verplichting van Albo om materialen aan te schaffen kan blijken. Daarbij komt nog dat in de praktijk de materialen ook daadwerkelijk door Veolia zijn aangeschaft en niet voldoende gemotiveerd weersproken is dat dit min of meer buiten Albo om ging.

2.25

Het gevolg van het voorgaande is dat Veolia geen (al dan niet verrekenbare) vordering op Albo had op dit punt.

2.26

Het gevolg daarvan is dat Veolia - los van de vraag of de overeenkomst daartoe ruimte bood – ten onrechte een beroep doet op verrekening van haar (pretense) vordering met de opeisbare vordering van Albo (IPC#18). Het gevolg daarvan is weer dat Albo terecht haar werkzaamheden op 9 mei 2012 heeft opgeschort. Het gevolg daarvan is weer dat de bouwtijdvertraging van 9 mei 2012 tot 1 juni 2012 aan Veolia toerekenbaar is. G) Buizenrekken (r.o. 4.73 tussenvonnis), VOR-020.

2.27

In het tussenvonnis is overwogen dat Albo onvoldoende gemotiveerd had weersproken dat zij bij de offerte rekening kon houden met het verwerken van het nu als meerwerk in rekening gebrachte staal. Daaraan voegt het gerecht nog toe dat de stelplicht met betrekking tot deze post bij Albo rust.

2.28

Albo heeft bij gelegenheid van de comparitie en bij conclusie na decente nader betoogd en toegelicht dat zij er – kort gezegd – geen rekening mee hoefde te houden dat (voor zover voor de vordering van belang) 39,8 ton extra staal nodig was om te verwerken. Ten tijde van de offerte beschikte Albo slechts over een voorlopige schets van het gebouw. Albo erkent dat zij vanaf september 2010 rekening ermee had moeten houden, dat de buizen van de waterzuiveringsinstallatie op rekken rusten en dat had moeten meenemen in de prijs; maar niet 86,8 ton. Albo verwijst ter onderbouwing naar rapporten van Witteveen+Bos en HBC Bouwadvies. Met wel de aantekening dat de deskundigen geen rekening hebben gehouden met de omstandigheid dat de profielen van de buizenrekken lichter zijn zodat het tonnage lager uitkomt.

2.29

Veolia betwist dat op basis van de verstrekte tekeningen door Albo niet (eerder) kon worden geconcludeerd dat zij buizenrekken moest bouwen.

2.30

Door Albo is niet voldaan aan haar stelplicht in dit opzicht. Dat en waarom zij op basis van de door Veolia verstrekte tekeningen en overige informatie waaromtrent Albo toen beschikte geen rekening ermee moest houden, dat buizenrekken zouden moeten worden gebouwd is nog steeds onvoldoende toegelicht. De grondslag voor dit deel van de vordering is dus onvoldoende gemotiveerd. De vordering zal worden afgewezen. H) Dakbedekking (FRP cladding, value engineering VOR-003) r.o. 4.66 (US$ 378.389,07)

2.31

Zoals het gerecht in overweging 4.68 van het tussenvonnis heeft overwogen heeft Veolia voorshands niet mogen begrijpen dat Albo de meerprijs voor FRP-materiaal voor haar rekening zou nemen.

2.32

Veolia betoogt in de conclusie na descente dat het probleem met name is, dat zij van Albo zo laat doorkreeg wat de prijsverhoging als gevolg van het aanbrengen van FRP-materiaal. Zij had wel om duidelijkheid op dit punt gevraagd. Toen die kwam was het te laat om de meerkosten aan WEB door te berekenen. Veolia beroept zich daarbij op artikel 20.1 Fidic, dat – kort gezegd – bepaalt dat de aannemer binnen 28 dagen na opdrachtwijziging opgave moet doen van het daardoor veroorzaakte prijsverschil bij gebreke waarvan geen recht op meerwerkvergoeding bestaat.

2.33

Dat verweer kan Veolia niet baten. Niet toegelicht is immers waarom Veolia jegens WEB niet een voorbehoud heeft kunnen maken met betrekking tot de aan WEB door te berekenen meerprijs. Het gerecht neemt aan, dat Veolia dat in de relatie met WEB niet wilde maar het gevolg daarvan kan niet zijn dat Albo voor de meerkosten moet opdraaien. Dat Albo tekende voor een lumpsum aannemingsovereenkomst waarvan de levering en het aanbrengen van FRP-platen inmiddels deel uitmaakte doet er niet aan af dat Veolia wist dat de offerte van Albo nog was gebaseerd op ander materiaal zoals dat in de oorspronkelijke plannen van WEB was aanbesteed. Dat wist Veolia al geruime tijd, zelfs vóór het sluiten van de overeenkomst met Albo (17 november 2010) terwijl daarin nog niet werd uitgegaan van FRP beplating. Onder die omstandigheid komt Veolia geen beroep op artikel 20.1 Fidic toe. De vordering is dus toewijsbaar.

2.34

Veolia betwist subsidiair ook de hoogte van de vordering. De door Albo gehanteerde prijzen zijn niet juist, althans: “Veolia heeft gezien het bovenstaande ernstige twijfels of Albo’s latere (…) prijsopgaven voor FRP correct zijn”, aldus Veolia. Niet gemotiveerd betwist is echter de stelling, dat Albo de haar door de leverancier in rekening gebrachte kosten heeft doorberekend. De enkele twijfels van Veolia zijn onvoldoende om aan de vordering afbreuk te doen. I) Fundering hoge drukpompen (VOR-030 ad US$ 17.203,90 r.o. 4.75 tussenvonnis)

2.35

WEB heeft zorgen geuit over de belastbaarheid van de funderingsplaten waarop de pompen rusten. Uiteindelijk heeft Veolia zelf belastbaarheidsberekeningen laten maken en opdracht gegeven dienovereenkomstig nieuwe funderingsplaten aan te leggen.

2.36

Volgens Albo heeft zij de oorspronkelijke funderingsplaten conform opgave van Veolia aangelegd. De tekeningen daarvoor waren door Veolia goedgekeurd. In antwoord op de door het gerecht in het tussenvonnis opgeworpen punten wijst Albo op het goedgekeurde ontwerp met een belasting van 1,5

2.37

Daarmee miskent Albo evenwel het verweer van Veolia zoals dat ook al voor de conclusie na descente werd gevoerd. Het ging er Veolia immers niet zozeer om dat de fundering per se 3x het gewicht van de pompen moest kunnen dragen maar om aan WEB te kunnen aantonen, dat de belastbaarheid van de fundering zoals Albo die had aangelegd voldoende was om het gewicht in bedrijf zijnde pompen te kunnen dragen (en als WEB dan nog eiste dat de fundering 3x dat gewicht kon dragen de meerkosten daarvan ook aan haar door te kunnen berekenen). Dat Albo dat tijdig aan Veolia heeft doorgegeven is door haar in dit geding niet voldoende toegelicht. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen. J) Fundering beach well pompen (VOR-038 US$ 58.599,18 r.o. 4.77 tussenvonnis)

2.38

Ook hier gaat het om de door Albo gehanteerde prijzen, niet dat de opdracht voor het meerwerk werd gegeven.

2.39

Volgens Albo moest vanwege de locatie handmatig worden gegraven waardoor het hanteren van eenheidsprijzen voor graafwerk niet gerechtvaardigd is.

2.40

Het gerecht heeft bij de descente gezien waar de graafwerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Met Albo is het gerecht van oordeel dat ter plaatse niet machinaal gegraven kan worden. In wezen betwist Veolia dat ook niet maar zij betoogt dat er veel meer ‘handwerk’ wordt geclaimd dan nodig is. Alleen in de buurt van bestaande bebouwing zou handmatig gewerkt moeten worden. Daarmee miskent Veolia naar oordeel van het gerecht dat het terrein op het moment dat het meerwerk werd opgedragen niet meer vrij begaanbaar was voor graafmateriaal. Dat Albo handmatig moest werken is niet voldoende gemotiveerd bestreden. De vordering zal worden toegewezen. K) Electroruimte en Switchgear (r.o. 4.25 ev. 4.33 e.v. tussenvonnis)

2.41

Het betreft hier een ‘vertragingskwestie’, zoals ook al in het tussenvonnis werd aangegeven. Volgens Albo diende Veolia op 11 mei 2011 opgave te doen van de bouweisen (“Emloyers Requirements”) waarna de tekeningen uiterlijk 16 mei 2011 moesten zijn goedgekeurd, waarna meteen met de bouw zou kunnen worden begonnen. Pas op 11 juli 2011 beschikte Albo over de “requirements”, met dien verstande dat toen nog niet bekend was hoeveel en welke airco’s (maat en gewicht) op het dak zouden komen te staan.

2.42

Daartegenover voert Veolia aan dat zij aan Albo voldoende informatie had verschaft om een “eenvoudige” ruimte als de elektroruimte te bouwen. Bijvoorbeeld met betrekking tot de airco’s heeft Veolia Albo geïnformeerd over de hoeveelheid en aard van de airco’s die men in de “planning” had. Diverse malen heeft Veolia aan Albo te kennen gegeven dat deze over voldoende informatie beschikte om met de bouw te beginnen.

2.43

Het gerecht kan uit het verweer van Veolia onvoldoende afleiden dat Albo inderdaad in mei 2011 over voldoende informatie beschikte om de elektroruimte te ontwerpen en bouwen. Dat wordt niet anders door de producties waarnaar Veolia in dit verband verwijst. Daaruit rijst eerder het beeld op, dat Veolia op dat moment (nog) niet meer informatie kon verschaffen en de mening was toegedaan, dat Albo het daar dan maar mee moest doen. De vertraging die het gevolg is van het pas op 12 juli 2011 beschikbaar komen van de volgens Albo benodigde informatie komt daarom voor rekening van Veolia.

2.44

Daarmee komt aan de orde of dat leidt tot bouwtijdverlenging. Volgens Veolia niet.

2.45

Zoals uit het hier bovenstaande (r.o. 2.26) volgt gaat het om bouwtijdverlenging tot 9 mei 2012, de datum waarop Albo haar werkzaamheden terecht heeft opgeschort. Het gerecht kan zich in dit verband beperken tot de behandeling van de vertraging ten gevolge van de late aflevering van de switchgear.

2.46

Volgens Veolia was het bouwtechnisch geen probleem dat de switchgear vertraagd werd afgeleverd omdat WEB als aanbesteder accepteerde dat de installatie werd getest met een tijdelijk switchgear. In dat verband wijst Veolia erop dat zij aan Albo kenbaar had gemaakt oplevering op basis van de aanwezigheid van een tijdelijke switchgear te accepeteren.

2.47

Het gerecht acht dat verweer van Veolia niet voldoende onderbouwd. De productie waaruit zou moeten blijken dat Veolia aan Albo te kennen had gegeven dat – kort gezegd – de omstandigheid dat de switchgear nog niet kon worden geïnstalleerd niet aan oplevering van het werk door Albo in de weg hoefde te staan is onvoldoende duidelijk. Het zou dan moeten gaan om een bijlage bij de brief van 13 januari 2012 van de Engineer. De “Claim for extension of Time” maakt echter geen melding van de verlate aankomst van de switchgear, alleen van de “late finalization of outline civil design for electrical room”, hetgeen een ander (omstreden) punt van vertraging is. Naar oordeel van het gerecht kan Veolia haar betoog dat zij akkoord was met oplevering op basis van een tijdelijk switchgear niet onderbouwen door verwijzing naar een planning van Albo die Veolia weigerde te accepteren (CDS rev 7). De brief met bijlage behandelt ook niet in detail wat het gevolg is van de verlate aankomst van de switchgear. De teneur is een meer algemene klacht over de planning van Albo en haar – volgens de Engineer – ongefundeerde aanspraken op bouwtijdverlenging. Een en ander wordt niet anders door de nadere uitleg van Veolia in haar antwoordconclusie na descente en comparitie. Dat WEB met oplevering van het werk op basis van de tijdelijke switchgear akkoord zou zijn gegaan en Albo daarvan wist is ook onvoldoende duidelijk. De laatste alinea van brief van 23 november 2011 geeft weliswaar aan dat WEB een “performance test” wil uitvoeren “under temporary power” , “thus mitigating any possible delay” maar in de desbetreffende alinea wordt – begrijpelijk – ook een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de succesvolle werking van de (definitieve) switch gear. Dat WEB met oplevering zonder in de uiteindelijke elektroruimte geïnstalleerde definitieve switch gear akkoord ging en dus aannemelijk is dat Veolia aan Albo te kennen heeft gegeven van haar kant ook met een dergelijke oplevering zijdens Albo genoegen te nemen is onvoldoende onderbouwd. Bij de descente is de elektroruimte bezocht en de switch gear bekeken. Zoals ook uit de foto’s in het dossier blijkt betreft het een grote installatie in een ruimte die middels meerdere airco’s gekoeld moet worden. Ook dat maakt ten slotte onaannemelijk dat het werk zonder functionerende elektroruimte met switch gear opgeleverd kon worden. Aangezien de switch gear het kloppend hart van de waterzuiveringsinstallatie is, is onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de bouw/aanleg daarvan zich op het kritieke pad bevond.

2.48

De vertraging van de aankomst en daarmee de installatie van de switchgear is in de verhouding tot Albo aan Veolia toe te rekenen. Daarmee had Albo recht op bouwtijdverlenging (tot in ieder geval de datum waarop zij haar werkzaamheden opschortte; zie r.o. 2.26).

2.49

Daarmee resteert de vordering tot verklaring voor recht dat Albo vergoeding van kosten en redelijke winst vanaf 9 december 2011 tot en met 1 juni 2012, te vermeerderen met rente en datzelfde in verband met de opschorting.

2.50

De verklaring voor recht dat de bouwtijd wordt verlengd tot 1 juni 2012 is toewijsbaar. Albo zal verder in staat worden gesteld om zich uit te laten over de vraag wat de beslissing dat VOR-003, VOR-038 en VOR’s-046 tot en met 103 dienden te worden gehonoreerd voor de gevorderde verklaringen voor recht ii, iii en iv voor gevolg hebben. Het overzicht onder 8.1 en 8.2 van de conclusie van repliek in conventie en akte wijziging eis is onvoldoende helder. Daarop mag Veolia uiteraard nog reageren.

2.51

Nu partijen in conventie over en weer deels in het gelijk zullen worden gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.de reconventionele vordering

2.52

Bij conclusie na descente en comparitie heeft Veolia haar reconventionele vordering gewijzigd en nog eens toegelicht.

2.53

Uit de rechtsoverwegingen in conventie volgt dat de vorderingen moeten worden afgewezen. Albo heeft immers haar werkzaamheden met recht kunnen opschorten en de overeenkomst mogen opzeggen, althans beëindigen. Dat bezegelt ook het lot van de (voorwaardelijke) vordering met betrekking tot de “liquidated damages” en de vergoeding van door Veolia gemaakte kosten te voorkoming van (verdere) “liquidated damages”. De kosten die Veolia heeft moeten maken in verband met het vertrek van Albo dienen aan haar zelf te worden toegerekend. Het beslag is wel onrechtmatig. De proceskosten in conventie worden gecompenseerd. Voor het overige heeft Albo slechts niet voor ten uitvoerlegging in aanmerking komende verklaringen voor recht gevorderd. Daarvoor kan geen beslag worden gelegd.

2.54

Als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij zal Veolia te zijner tijd de proceskosten van Albo in reconventie moeten vergoeden.

2.55

In verband met de samenhang tussen de conventie en de reconventie houdt het gerecht iedere verdere beslissing aan.

3 DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:

in conventie

verwijst de zaak naar de rol van 21 september 2016 voor akte uitlating zijdens Albo;

houdt iedere verdere beslissing aan;

in reconventie

houdt iedere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Noordhuizen rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 24 augustus 2016 in aanwezigheid van de griffier.

A(lbo)-76

pleitnota Albo onder 21 met verwijzing naar inleidend verzoek onder 31.

conclusie na descente onder 109

conclusie na descente onder 116

A-11 pag. 2

antwoordconclusie na descente onder 83 e.v.

pleitnota Albo onder 21 met verwijzing naar inleidend verzoek onder 31.

antwoordconcluse na descente onder 89

A-14

V-67a: “All GRP pipes: design has been done in order to maximalize spooling with a maximum of flanges. But final GRP stress analysis detailed design still had to be done by Veolia’s GRP supplier. Only then, final number and exact location of “on site lamination” will be determined and added into supplier’s isometrics [tekeningen] (valid for manufacturing). Therefore, in contrary with steel pipes, on site lamination will not be cancelled bu t highly reduced compare to a “normal”degign (without spooling spirit). All laminations kits will be part of Veolia’s supply.”

conclusie na descente onder 53.

conclusie na descente onder 61.

Niettegenstaande de omstandigheid dat Albo nu uitvoerig betoogt dat veldlaminaties van de offerte werden uitgesloten heeft zij eerder aangegeven dat tijdens de bouw gebruikelijk kleine wijzigingen plaatsvinden (zie r.o. 4.7 tussenvonnis); gecombineerd met de “clarification notes” had Albo - ongeacht haar ervaring – daarom rekening te houden met enig lamineerwerk.

V(olia) 67f

antwoordconclusie na descente onder 62

conclusie na descente onder 14.

conclusie na descente onder 12.

conclusie na descente onder 12.

Albo heeft haar werkzaamheden op 9 mei 2012 opgeschort in verband met non-betaling door Veolia. Zij maakt in dat verband ook aanspraak op bouwtijdverlenging (zie conclusie van repliek i.c./antwoord i.r. onder 6.18).

ook uit A-39 waarnaar in de conclusie van repliek i.c./antwoord i.r. onder 6.17 wordt verwezen kan het gerecht geen duidelijke opgave van termijnverlening vinden. Volgens Albo - conclusie van dupliek i.c./repliek i.r. onder 2.6 (v) betreft het hier een moeilijk kwantificeerbare vertraging waarvan nader bewijs wordt aangeboden; het gerecht gaat aan die niet voldoende gespecificeerde bewijs van een kennelijk nu niet te kwantificeren vertraging voorbij.

A-80

A-81

bij pleidooi onder 61 wijst Albo nog op vertraging door late aanlevering van de GRP-buizen, dat is echter wat anders dan vertraging door extra lamineer werk waarop Albo haar aanspraak op bouwtijdverlenging baseert.

A-1 Contract Document -Conditons of Contract Appendix A1-G page 1 of 7

conclusie van repliek i.c. onder 1.17

A-37

Dat is juist, zie A-1 pag 23, Table B- Contract Version Employer’s Requirements, Document number: [regel 3] NAWS Responsibily Matrix Revision D; het gerecht heeft deze revisie in de stukken niet aangetroffen.

V-46

V-6.e; met verduidelijking in de conclusie van dupliek i.c. onder 62

A-51 tot en met A-55

A-83

A-84

V-12d onder 4 van de minutes of meeting

A-86

onder verwijzing naar A-46 het gerecht kan de opgegeven data niet terugvinden in deze productie

conclusie na descente en comparitie onder 26 e.v.

conclusie na descente en comparitie onder 28.

Veolia verwijst naar V-70

V-56 bij pleitnota Veolia


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature