Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Belastingaanslagen winstbelasting. Artikel 16 LWB. Gelijkheidsbeginsel. Opheffing van invorderingsmaatregelen.

Uitspraak



Vonnis in kort geding van 4 mei 2016

Behorend bij K.G. 600 van 2016

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

VONNIS IN KORT GEDING

in de zaak van:

Eiser,

wonende in Aruba,

hierna ook te noemen: Eiser,

gemachtigde: advocaat mr. C.F.K.J. Lejuez, bijgestaan door mr. C.J.B. Oldenhof

tegen:

de publiekrechtelijke rechtspersoon

HET LAND ARUBA

te Aruba,

hierna ook te noemen: de Ontvanger,

gemachtigde mr. F. Geerman-Ruiz, bijgestaan door mr. B.F. Cos-Richard,

DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift met producties, ingediend op 21 maart 2016;

- de pleitnota met producties van de Ontvanger;

- de pleitnota met producties van Eiser;

- de aanvulling pleitnota van de Ontvanger;

- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 22 april 2016.

Aan partijen is meegedeeld dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2 DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1

Eiser is (indirect) aandeelhouder van [naam rechtspersoon] NV (hierna: [naam rechtspersoon] NV). Aan [naam rechtspersoon] NV zijn in de periode 2012 – 2015 belastingaanslagen winstbelasting (hierna: WB) over de jaren 2007 tot en met 2012, 2014 en 2015 opgelegd. [naam rechtspersoon] NV heeft tegen deze aanslagen bezwaar gemaakt. Het primaire standpunt van [naam rechtspersoon] NV is dat de aanslagen winstbelasting ten onrechte zijn opgelegd, omdat een concurrent die overigens in dezelfde omstandigheden verkeert, op grond van een afgegeven Ruling is vrijgesteld van de heffing van winstbelasting. Tegelijkertijd met de indiening van de bezwaarschriften heeft [naam rechtspersoon] NV voor het niet betaalde gedeelte van de aanslagen, in totaal Afl. 674.971, aan de Ontvanger verzocht om uitstel van betaling. Nadat [naam rechtspersoon] NV een bankgarantie had afgegeven met betrekking tot de over 2009, 2011 en 2014 door haar verschuldigde bedragen aan winstbelasting (Afl. 485.914) heeft de Ontvanger op 17 december 2014 uitstel van betaling voor de openstaande bedragen aan winstbelasting verleend tot 17 december 2015, dat is de vervaldag van de bankgarantie.

2.2

Op 23 september 2015 heeft Eiser een overeenkomst gesloten tot verkoop van een roerende zaak, gelegen in [adres] De overeengekomen verkoopprijs bedraagt Afl. 550.000 en de levering zal plaatsvinden via notaris R. Yarzagaray op 31 april 2016.

2.3

Op 25 november 2015 heeft de Ontvanger een brief gestuurd aan de directie van [naam rechtspersoon] NV, waarin gevraagd wordt om een nieuwe garantiebrief. Die wordt niet afgegeven.

2.4

Bij brief van 11 december 2015 heeft de Ontvanger aan voornoemde notaris meegedeeld dat Eiser hoofdelijk aansprakelijk is voor winstbelastingschulden (inclusief rente en aanmaningskosten) tot een bedrag van Afl. 672.620,10. Dit bedrag ziet voornamelijk op de winstbelastingschulden van [naam rechtspersoon] NV over de jaren 2007 tot en met 2012, 2014 en 2015. Voor een klein gedeelte ziet het op belastingschulden van andere vennootschappen dan [naam rechtspersoon] NV, die inmiddels zijn voldaan. In de brief vordert de Ontvanger onder verwijzing naar artikel 10, lid 1 van de Landsverordening invordering directe belastingen (LIDB) betaling van het bedrag dat de notaris onder zich zal verkrijgen van Eiser (hierna: derdenbeslag). Het betreft beslag op de gelden afkomstig uit de verkoop van de onroerende zaak in [adres].

2.5

Omdat de Inspecteur op de bezwaarschriften tegen de belastingaanslagen 2009, 2011 (beide ingediend op 21 maart 2014) en 2014 (ingediend op 2 mei 2014), niet tijdig heeft beslist heeft [naam rechtspersoon] NV op 7 maart 2016 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Met dagtekening 19 april 2016 heeft de Inspecteur alsnog uitspraak gedaan met betrekking tot de bezwaren tegen de aanslagen winstbelasting 2009 en 2011 en de bezwaren afgewezen.

2.6

Volgens de balans van [naam rechtspersoon] NV bedraagt haar eigen vermogen op 31 december 2014 Afl. 444.342. Daarnaast is op de balans een voorziening opgevoerd van Afl. 1.000.000 die door de Inspecteur bestreden wordt. De (boek)waarde van de vlottende activa bedraagt op voornoemde datum Afl. 651.036 en die van de vaste activa Afl. 378.747. Daarnaast heeft [naam rechtspersoon] NV een vordering van Afl. 1.994.246 op een gelieerde partij. In 2014 heeft [naam rechtspersoon] NV een omzet gerealiseerd van Afl.10.242.422 en op basis van de jaarstukken een verlies geleden van Afl. Afl. 425.135.

2.7

Eiser is aandeelhouder van [naam rechtspersoon] NV en is van 2004 tot en met 2013 bestuurder geweest van de NV.

3 DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1

Eiser is van mening dat sprake is van een spoedeisend belang. Hij vordert onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 5.000 per dag indien de Ontvanger daaraan niet voldoet, dat de Ontvanger de bestreden vordering ex artikel 10, lid 1 Landsverordening directe belastingen intrekt, dat zij de invordering van de bestreden aanslagen winstbelasting staakt en gestaakt houdt totdat daarover bij kracht van gewijsde is beslist en dat zij de werking van de bestreden aanslagen winstbelasting schorst totdat deze onherroepelijk vaststaan.

3.2

De Ontvanger bestrijdt dat sprake is van een spoedeisend belang en stelt zich op het standpunt dat zij een discretionaire bevoegdheid heeft bij de beoordeling van een verzoek om uitstel van betaling in verband met bezwaar en beroep.

4 WETTELIJK KADER

4.1

Ingevolge artikel 16 van de LWB (tot 1 juni 2014) respectievelijk artikel 3 , lid 2 van de Landsverordening aansprakelijkheid belastingen en premies volksverzekeringen (hierna: LABP, vanaf 1 juni 2014) is de bestuurder van een vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor de belastingschulden van de vennootschap. Onder bestuurder wordt begrepen degene die bestuurder was bij of na het ontstaan van de belastingschuld (tot 1 juni 2014, artikel 16, lid 8 LWB ) respectievelijk de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de belastingschuld is ontstaan (vanaf 1 juni 2016, artikel 3, lid 2, letter a, LABP ).

4.2

Ingevolge artikel 16, lid 2 LWB houdt, voor zover hier van belang, de aansprakelijkheid van de bestuurder op wanneer deze ten genoegen van de Inspecteur aantoont, dat hij in de onmogelijkheid is geweest om in zijn hoedanigheid voor de betaling te zorgen (hierna: de aantoning). Die aantoning wordt schriftelijk gedaan en ingediend bij de Inspecteur (artikel 16, lid 3 LWB ). Daarop dient de Inspecteur bij voor beroep vatbare beschikking te beslissen (artikel 16, lid 4 tot en met 6 LWB ). In artikel 16, lid 7 LWB is bepaald dat de invordering van belasting ten aanzien van de aansprakelijk gestelde, wordt geschorst totdat kort gezegd onherroepelijk over die aantoning is beslist. Die schorsing kan worden opgeheven indien naar het oordeel van de Inspecteur de schorsing wordt misbruikt tot het verrichten van handelingen welke de mogelijkheid tot verhaal van de belasting in gevaar brengen.

4.3

Aan de aansprakelijkstelling op grond van artikel 16 LWB zijn geen formele voorwaarden verbonden. De aansprakelijkstelling in de vanaf 1 juni 2014 geldende wetgeving geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking van de Ontvanger (artikel 10, lid 1 LABP ).

4.4

Artikel 16 LWB geldt ingevolge artikel XI van de Invoeringsverordening Landsverordening aansprakelijkheid belastingen en premies volksverzekeringen voor, voor zover hier van belang, winstbelastingschulden tot en met het belastingjaar 2013. Vanaf het belastingjaar 2014 geldt de nieuwe regeling van de LABP.

4.5

In artikel 10, lid 1 LID B is kort gezegd geregeld dat al degenen die gelden welke aan belastingschuldigen toekomen onder zich hebben, verplicht zijn op daartoe gedane vordering van de Ontvanger de door hen verschuldigde sommen te betalen.

5 DE BEOORDELING

5.1

Eiser heeft in zijn pleitnotities onbetwist gesteld dat hij de opbrengsten van de onroerende zaak nodig heeft vanwege betalingsverplichtingen en andere financiële doeleinden. De procedures over de vraag of de winstbelastingaanslagen terecht zijn opgelegd, kunnen nog vele jaren duren en hierdoor zou Eiser jarenlang niet over het geld , waarop beslag is of wordt gelegd, beschikken. Gelet hierop is naar het oordeel van het Gerecht van een spoedeisend belang voldoende gebleken.

5.2

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslagen winstbelasting evident onterecht zijn opgelegd en dat om die reden de invordering van die aanslagen onrechtmatig is. Het Gerecht is van oordeel dat van evident onterecht opgelegde aanslagen voorshands geen sprake is. Bij het opleggen van de aanslagen heeft de Inspecteur de aangiften gevolgd. Vervolgens heeft [naam rechtspersoon] NV het standpunt ingenomen dat de aanslagen op nihil dienen te worden gesteld omdat een concurrent ook geen winstbelasting hoeft te betalen. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen en dat het beroep van [naam rechtspersoon] NV op het gelijkheidsbeginsel faalt. Dit standpunt zal in een fiscale procedure beoordeeld dienen te worden maar is niet bij voorbaat, zonder nader onderzoek, onjuist. Invordering hoeft dan ook voorshands niet op deze grond achterwege te blijven.

5.3

Overigens is het een discretionaire bevoegdheid van de Ontvanger om uitstel van betaling te verlenen. De Ontvanger kan, maar is niet verplicht om uitstel van betaling te verlenen en als zij dat doet dan kan zij daar voorwaarden aan verbinden (artikel 8 LID B ).

5.4

Het voorgaande houdt in dat het de Ontvanger in beginsel vrijstaat om, ter verzekering van de betaling van de belastingschulden, invorderingsmaatregelen te treffen, zoals het opheffen van uitstel van betaling. Maar die invorderingsmaatregelen zullen naar het oordeel van het Gerecht eerst getroffen moeten worden bij de belastingschuldige, in dit geval [naam rechtspersoon] NV, zelf. Dit heeft de Ontvanger ter zitting ook erkend. Pas nadat zonder succes geprobeerd is om de belastingschuld te innen bij de belastingschuldige zelf, zal haar bestuurder aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de niet-betaalde belastingschulden van de vennootschap. Gesteld noch gebleken is dat de Ontvanger, alvorens Eiser aansprakelijk te stellen, geprobeerd heeft om de verschuldigde winstbelasting te innen bij [naam rechtspersoon] NV zelf. De Ontvanger heeft aangevoerd dat inning van de winstbelastingschulden bij [naam rechtspersoon] NV niet mogelijk zou zijn, omdat de NV niet voldoende liquide middelen bezat en ook geen onroerende zaken waarop eventueel beslag kon worden gelegd. Het Gerecht deelt die mening niet. De NV had per ultimo 2014 een eigen vermogen van ruim Afl. 440.000, de boekwaarde van de vlottende activa bedroeg per die datum ruim Afl. 650.000 en de omzet in 2014 was ruim Afl. 10 miljoen. Gelet hierop is het voorshands niet in te zien waarom [naam rechtspersoon] NV de winstbelastingschulden niet zou (kunnen) betalen. Daarbij komt dat niet gebleken is dat [naam rechtspersoon] NV in het verleden haar belastingverplichtingen niet is nagekomen. Tenslotte merkt het Gerecht op dat het verzoek om uitstel van betaling van de aanslagen winstbelasting uitsluitend te maken heeft met een fiscaal-juridisch geschil over de hoogte van de aanslagen en dus niet haar grond vindt in de onwil van [naam rechtspersoon] NV om die schulden te betalen. Er is op dit moment voorshands geen reden om aan te nemen dat [naam rechtspersoon] NV de winstbelastingschulden, voor zover die in stand blijven, niet zal betalen. Gelet hierop is het waarschijnlijk dat de rechter in een bodemprocedure zal uitspreken dat Eiser op dit moment ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de winstbelastingschulden van [naam rechtspersoon] NV. Met betrekking tot de aansprakelijkstelling overweegt het Gerecht bovendien het volgende.

5.5

Gelet op het bepaalde in 4.2 en 4.3 kan aansprakelijkstelling voor belastingschulden die zien op belastingjaren vanaf 2014 slechts bij beschikking geschieden. Nu door de Ontvanger geen beschikking is afgegeven kan in zoverre Eiser sowieso niet aangesproken worden op betaling van die belastingschulden van [naam rechtspersoon] NV. Dit betreft een bedrag van Afl. 147.151,63.

5.6

Zoals in 4.3 en 4.4 vermeld geldt voor de belastingjaren vóór 2014 de regeling van artikel 16 LWB en is geen formele aansprakelijkstelling nodig. In die periode was Eiser bestuurder van [naam rechtspersoon] NV zodat aansprakelijkstelling voor die belastingjaren in principe mogelijk zou zijn. Echter, Eiser heeft op 19 februari 2016 een schriftelijke ‘aantoning’ ingediend (zie 4.2). Daarop heeft de Inspecteur nog niet beslist. In dat geval dient de invordering van belasting ten aanzien van Eiser ingevolge artikel 16, lid 7 LWB geschorst te worden totdat de beslissing hierover onherroepelijk vaststaat, hetgeen nog geruime tijd kan duren. Ook in zoverre is het zeer waarschijnlijk dat het Gerecht in een bodemprocedure zal beslissen dat in dit stadium tegen Eiser geen invorderingsmaatregelen genomen mogen worden. De Ontvanger heeft hiertegen ingebracht dat met betrekking tot meerdere winstbelastingaanslagen sprake is van wanbetaling waarmee Eiser al in de periode dat hij bestuurder was van [naam rechtspersoon] NV bekend was. Het Gerecht verwerpt dit betoog nu voorshands, zeker in de periode tot en met 2013, van wanbetaling van winstbelastingaanslagen in het geheel niet is gebleken. Tot en met 2013 was er immers slechts voor een bedrag van Afl. 89.040,34 aan nog niet ingevorderde belastingaanslagen over die jaren opgelegd, waarvan tot een bedrag van Afl. 16.616,97 pas op 30 december 2013. Tegen die aanslagen was bezwaar aangetekend, waarop ultimo 2013 nog niet was beslist. Ook overigens is misbruik door Eiser welke de mogelijkheid tot verhaal van de belasting in gevaar brengen voorshands gesteld noch gebleken. Dit houdt in dat ook gelet op artikel 16, lid 7 LWB, het derdenbeslag in dit stadium niet in stand kan blijven.

5.7

Afweging van alle betrokken belangen leidt ertoe dat het belang van Eiser bij opheffing van invorderingsmaatregelen zwaarder weegt dan het belang dat de Ontvanger heeft bij voortzetting van de invordering. De Ontvanger dient het derdenbeslag op de gelden die vrijkomen bij de verkoop van de onroerende zaak te [adres] in te trekken en, bij ongewijzigde omstandigheden en met inachtneming van het bepaalde in artikel 16, lid 7 LWB, af te zien van verdere invorderingsmaatregelen ten aanzien van Eiser. Eiser heeft tevens verzocht om de werking van de bestreden aanslagen winstbelasting te schorsen totdat deze onherroepelijk vaststaan. Hierover kan het Gerecht niet beslissen omdat dit de relatie tussen de Ontvanger en [naam rechtspersoon] NV betreft en [naam rechtspersoon] NV geen partij is in dit kort geding.

5.8

De gevorderde dwangsom, die de Ontvanger niet heeft bestreden, zal niet worden opgelegd omdat het Gerecht erop vertrouwt dat de Ontvanger als overheidsdienaar het door het Gerecht bepaalde onverkort zal uitvoeren. Een dwangsom acht het Gerecht daarvoor niet vereist.

6 DE UITSPRAAK

Het Gerecht:

gelast dat de Ontvanger het derdenbeslag ex artikel 10, lid 1 LID B intrekt;

gelast dat de Ontvanger, zolang sprake is van ongewijzigde omstandigheden, afziet

van overige invorderingsmaatregelen ten aanzien van Eiser;

verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 4 mei 2016 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature