Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Contractenrecht. Tekortkoming in nakoming aannemingsovereenkomst. Toepasselijkheid Stabu-voorwaarden; afwijkende afspraken? Art. 6:87 lid 2 BW: is vervangende schadevergoeding gerechtvaardigd, gelet op geringe betekenis van de tekortkoming?

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



21 april 2017

Eerste Kamer

15/04074

TT/JS

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiseres] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. J. den Hoed,

t e g e n

[verweerder] ,wonende te [woonplaats] ,

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder] .

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 132565 / HA ZA 07-224 van de rechtbank Haarlem van 2 mei 2007, 5 maart 2008, 18 juni 2008 en 7 maart 2012;

b. het arrest in de zaak 200.110.708/01 van het gerechtshof Amsterdam van 19 mei 2015.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.

De advocaat van [verweerder] heeft bij brief van 2 december 2016 op die conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) [verweerder] is eigenaar van een woonhuis te [woonplaats] (hierna: de woning). Op 16 maart 2006 hebben partijen een overeenkomst gesloten, inhoudende dat [eiseres] tegen een vaste aanneemsom van € 292.000,-- exclusief btw (verbouwings)werkzaamheden aan de woning zal verrichten. Op de overeenkomst zijn de UAV 1989 van toepassing.

(ii) De opleverdatum is oorspronkelijk vastgesteld op 16 juli 2006, later is dit 21 juli 2006 geworden. Vervolgens heeft op 6 oktober 2006, 23 oktober 2006 en 23 november 2006 een in drieën opgesplitste oplevering plaatsgevonden. Van de opleveringen en daaraan voorafgaande vooropleveringen zijn processen-verbaal opgesteld.

(iii) Tussen partijen is discussie geweest over een knik in de keukenvloer en een enigszins aflopend niveau van die vloer. Voorts betrof hun discussie onder meer de kwaliteit van het tegelwerk in de ouderbadkamer en kinderbadkamer.

(iv) Een brief van 28 december 2006 van [verweerder] aan [eiseres] houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

“Contractueel is opgenomen dat STABU-standaard 2001 op het werk van toepassing is. Voor wat betreft de aanleg van de hardstenen keukenvloer hebben wij geen aanvullende of afwijkende afspraken gemaakt ten opzichte van de STABU-standaard 2001. Volgens de STABU is het maximale hoogteverschil bij een onderlinge afstand tussen 2 meetpunten die 2 meter uit elkaar liggen 3 millimeter. De afwijking is minimaal het 10-voudige!

(…)

U hebt bij de oplevering op 26 september 2006 erkend dat de vloer niet vlak is. Dit blijkt uit het door u ondertekende proces-verbaal van oplevering.

(…)

Ik concludeer dat dit punt niet is afgehandeld.”

(v) De aanneemsom is in termijnen aan [verweerder] gefactureerd. Van de facturen is een bedrag van € 45.602,41 onbetaald gebleven.

3.2.1

[eiseres] vordert in conventie veroordeling van [verweerder] tot betaling van € 45.602,41, vermeerderd met rente en kosten. [verweerder] heeft in reconventie (aanvankelijk) onder meer veroordeling van [eiseres] tot het verrichten van nog niet verrichte werkzaamheden gevorderd, dan wel herstel van ondeugdelijk verrichte werkzaamheden. [verweerder] heeft daartoe gesteld dat door [eiseres] ondeugdelijk werk aan [verweerder] is opgeleverd, met name wat betreft de keukenvloer en het tegelwerk van de badkamers. Nadat deskundigenberichten waren uitgebracht, heeft [verweerder] zijn eis in reconventie gewijzigd in die zin dat hij in plaats van herstel van ondeugdelijk verrichte werkzaamheden vervangende schadevergoeding vordert.

3.2.2

De rechtbank heeft bij eindvonnis in conventie de vordering van [eiseres] grotendeels toegewezen. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van [verweerder] tot schadevergoeding voor de kosten van herstel van de gebreken afgewezen op de grond dat [eiseres] niet in verzuim is komen te verkeren.

3.2.3

Het hof heeft, voor zover in cassatie van belang, [eiseres] in reconventie veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een schadevergoeding ten bedrage van € 114.403,12 in hoofdsom. Dat bedrag omvat bedragen van € 25.050,33 ter zake van de keukenvloer, € 50.000,-- ter zake van de ouderbadkamer en € 24.562,61 ter zake van de kinderbadkamer. Nadat het hof – in cassatie onbestreden – had geoordeeld dat het verzuim van [eiseres] op grond van art. 6:83, aanhef en onder c, BW zonder ingebrekestelling is ingetreden (rov. 3.6), heeft het met betrekking tot het werk aan de keukenvloer als volgt overwogen:

“3.9. Het rapport van deskundige Akse houdt - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende in:

De gegevens uit de vlakheidsmeting die door de deskundige is verricht, leiden tot de uitkomst dat de vloer niet voldoet aan de Stabu-richtlijn, een in de branche gebruikelijk uitgangspunt. Dit geldt zowel voor de op diverse plaatsen aangetroffen onvlakheid, bijvoorbeeld ter plaatse van de knik, als voor het aflopende niveau gemeten vanaf de aansluiting met de achterkamervloer tot aan de afstap ter plaatse van de nieuwe aanbouw achterzijde;

Het vlak en horizontaal maken van de gehele keukenvloer zal een ingrijpende operatie zijn. Niet alleen het bestaande tegelwerk moet worden afgebroken, ook de keukeninventaris, zoals keuken-blok, kasten etc dienen te worden verwijderd. Het herstel zal bestaan uit het verwijderen en opslaan van de bestaande keuken met kasten, het verwijderen van de vloertegels, het vlak egaliseren en op horizontaal niveau brengen van de ondervloer en vervolgens nieuwe tegels aanbrengen en de keuken met kasten herplaatsen.

3.10.

[eiseres] bestrijdt dat sprake is van een tekortkoming en stelt dat het gaat om een esthetische kwestie. [eiseres] wordt daarin niet gevolgd. Deskundige Akse heeft vastgesteld dat de vloer niet voldoet aan de Stabu-richtlijn. Die richtlijn kan naar oordeel van het hof als objectieve norm worden gehanteerd, ook als deze niet expliciet tussen partijen is overeengekomen, omdat de richtlijn blijkens het rapport een in de branche gebruikelijk uitgangspunt is. Het standpunt van [eiseres] dat de wijze waarop de keukenvloer is gelegd door [verweerder] zelf is bepaald, leidt evenmin tot het oordeel dat [eiseres] niet aansprakelijk is voor de tekortkoming. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] op enig moment erop heeft gewezen dat het rechtstreeks lijmen van de tegels op de bestaande vloer er toe zou leiden dat niet zou kunnen worden voldaan aan de kwaliteitseis die in de branche gebruikelijk is.

3.11.

[verweerder] heeft de (…) schadepost onderbouwd aan de hand van een offerte van aannemersbedrijf [A] , waarin de kosten voor verwijdering van de vloertegels, egalisering van de keukenvloer en nieuwe betegeling van de keukenvloer worden becijferd op € 25.050,33 inclusief btw. Dat die offerte niet door [verweerder] is ondertekend, betekent niet - anders dan [eiseres] meent - dat aan die offerte geen betekenis toekomt voor vaststelling van de kosten die [verweerder] moet maken om (alsnog) een keukenvloer te laten aanbrengen die beantwoordt aan hetgeen hij daarvan op grond van de overeenkomst met [eiseres] mocht verwachten. [eiseres] heeft dit onderdeel van de vordering van [verweerder] voor het overige niet, althans niet voldoende gemotiveerd betwist. De enkele stelling dat het bedrag “buitenproportioneel” is volstaat niet, te meer niet omdat de vereiste herstelwerkzaamheden in het rapport van deskundige Akse worden omschreven als “een ingrijpende operatie”. Het hof komt tot de slotsom dat het bedrag van € 25.050,33 toewijsbaar is.”

3.3.1

Het middel bestrijdt met de onderdelen I en II de oordelen van het hof met betrekking tot de keukenvloer, en met onderdeel III die met betrekking tot de beide badkamers.

3.3.2

Onderdeel II komt op tegen het oordeel in rov. 3.10 dat, wat betreft de knik in de keukenvloer en het enigszins aflopende niveau daarvan, sprake is van een tekortkoming.

Het onderdeel klaagt in de eerste plaats over het oordeel dat de keukenvloer niet voldoet aan de Stabu-richtlijn en dat deze richtlijn als objectieve norm kan worden gehanteerd, ook als deze niet expliciet tussen partijen is overeengekomen. Volgens de klacht is voor dat oordeel onvoldoende dat de deskundige de Stabu-richtlijn heeft betiteld als een binnen de branche gebruikelijk uitgangspunt; vereist is dat toepasselijkheid van de Stabu-voorwaarden (waarvan de genoemde richtlijn onderdeel is) is overeengekomen, hetgeen het hof echter niet heeft vastgesteld.

Deze klacht kan bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat in de door beide partijen ondertekende opdrachtbevestiging (onder meer) de Stabu-voorwaarden zijn aangewezen als de op het werk van toepassing zijnde voorschriften, en dat de uitdrukkelijke stelling van [verweerder] in hoger beroep (memorie van grieven punt 4, pleitnota punten 30-31) dat deze voorwaarden tussen partijen van toepassing zijn, door [eiseres] vervolgens niet (meer) is bestreden. Dit brengt mee dat (na verwijzing) geen andere conclusie mogelijk is dan dat de Stabu-voorwaarden en de daarin opgenomen Stabu-richtlijn deel uitmaken van de overeenkomst.

3.3.3

Onderdeel II klaagt in de tweede plaats dat het hof zijn oordeel dat de Stabu-richtlijn als objectieve norm kan worden gehanteerd, onvoldoende heeft gemotiveerd in het licht van het betoog van [eiseres] dat partijen tijdens de uitvoering een daarvan afwijkende afspraak hebben gemaakt. Deze klacht slaagt. De stellingen van [eiseres] op dit punt houden in dat [verweerder] niet ermee akkoord is gegaan om de bestaande ondervloer van de keuken te egaliseren, omdat hij de daaraan verbonden kosten niet wilde maken. [eiseres] heeft bewijs van deze stellingen aangeboden. Deze stellingen – en het daarop betrekking hebbende bewijsaanbod – zijn relevant, omdat daaruit zou kunnen worden afgeleid dat partijen op dit punt een van de Stabu-richtlijn afwijkende afspraak hebben gemaakt en dat [verweerder] besefte dat de door [eiseres] te leggen tegelvloer met de bestaande ondervloer zou ‘meegaan’ zodat deze enigszins zou aflopen en er een kleine knik in zou komen. In dat geval valt, anders dan het hof overwoog, niet in te zien dat [eiseres] [verweerder] daarvoor nog moest waarschuwen.

3.4.1

Onderdeel I richt diverse klachten tegen het oordeel van het hof dat de gevorderde schadevergoeding ter zake van de keukenvloer toewijsbaar is.

3.4.2

De klachten I.a tot en met I.d komen in de kern erop neer dat het hof ten onrechte dan wel onvoldoende gemotiveerd is voorbijgegaan aan de stellingen van [eiseres] dat de vervangende schadevergoeding, zoals door [verweerder] gevorderd, niet of niet geheel toewijsbaar is. Het onderdeel verwijst naar stellingen in de feitelijke instanties die, samengevat, inhouden dat de knik in de keukenvloer en het aflopende niveau met het blote oog niet te constateren zijn en alleen met gedetailleerde metingen kunnen worden vastgesteld, dat de knik en het aflopende niveau geen hinder geven en niet waarneembaar zijn bij het lopen, dat het gaat om een uitsluitend esthetische kwestie, en dat de aard en omvang van de tekortkoming in geen verhouding staan tot de aard en omvang van de herstelwerkzaamheden omdat daarvoor de gehele vloer opengebroken en opnieuw gelegd moet worden.

3.4.3

Deze klachten zijn gegrond. In het licht van de zojuist weergegeven stellingen – waarbij [eiseres] met name een beroep heeft gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid – is het oordeel van het hof dat de gevorderde schadevergoeding ter zake van de keukenvloer (volledig) toewijsbaar is, onvoldoende gemotiveerd. Gelet op die stellingen had het hof, zo nodig met toepassing van art. 25 Rv, moeten beoordelen of sprake is van de in art. 6:87 lid 2 BW bedoelde situatie dat de tekortkoming, gezien de (gestelde) ondergeschikte betekenis ervan, omzetting van de verbintenis van [eiseres] in een tot vervangende schadevergoeding niet rechtvaardigt, dan wel of volledige vergoeding van de herstelkosten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het oordeel van het hof in rov. 3.11 (slot) dat het gevorderde bedrag niet buitenproportioneel is omdat het herstel nu eenmaal een ingrijpende operatie is, vormt niet een voldoende gemotiveerde weerlegging van de stelling van [eiseres] dat (volledige) schadevergoeding niet op haar plaats is vanwege de ondergeschikte aard en betekenis van de tekortkoming. Hetzelfde geldt voor het oordeel in rov. 3.32 dat – omdat het gaat om het nadeel dat [verweerder] lijdt doordat de werkzaamheden alsnog door een ander moeten worden verricht – niet ter zake doet dat het gevorderde bedrag niet in relatie staat tot de omvang van de oorspronkelijke aanneemsom.

3.4.4

Volgens klacht I.e heeft het hof miskend dat in de vervangende schadevergoeding een aanzienlijke post is opgenomen voor de egalisatie van de ondervloer, hoewel (naar [eiseres] heeft aangevoerd) [verweerder] om meerkosten te vermijden geen egalisatie wenste. Volgens de klacht kan [eiseres] niet veroordeeld worden tot vervangende schadevergoeding ter zake van een verbintenis die zij niet op zich heeft genomen.

Deze klacht bouwt voort op de reeds gegrond bevonden tweede klacht van onderdeel II (zie hiervoor in 3.3.3), zodat geen belang bestaat bij behandeling ervan.

3.5

Klacht I.f en de klachten van onderdeel III kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 mei 2015;

verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;

veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 6.612,02 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 21 april 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature