Uitspraak
14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 16/04193 H
CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 10 maart 2010, nummer 16/446290-09, ingediend door P. Scholte, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1 De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "verduistering" veroordeeld tot een werkstraf van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis.
2 De aanvraag tot herziening
2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de aanvrager bij vonnis van de Rechtbank Zutphen van 13 februari 2009 in de zaak met parketnummer 06/460526-08 is veroordeeld ter zake van onder meer hetzelfde feit als ter zake waarvan de aanvrager bij het onder 1 genoemde vonnis in de zaak met parketnummer 16/446290-09 is veroordeeld. Indien de Politierechter die het vonnis heeft gewezen waarvan herziening wordt verzocht, met die veroordeling bekend was geweest, zou dat hebben geleid tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de aanvrager.
3 De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 10 maart 2010 zal vernietigen en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging in de zaak met parketnummer 16/446290-09.
4 Beoordeling van de aanvraag
4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.
Op de door de Advocaat-Generaal in haar conclusie vermelde gronden moet het in de aanvraag aangevoerde worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus gegrond. Omdat na verwijzing geen ander oordeel mogelijk zal zijn dan dat het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 10 maart 2010 zal worden vernietigd en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vervolging, zal de Hoge Raad om redenen van doelmatigheid deze verwijzing achterwege laten en de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
vernietigt het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 10 maart 2010;
verklaart de Officier van Justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de aanvrager ter zake van het in de zaak met parketnummer 16/446290-09 tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2017.