Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Effectenleaseovereenkomst. Gebondenheid aan Duisenberg-regeling wanneer één van beide echtgenoten het Dexia-Aanbod heeft aanvaard en de andere met beroep op art. 1:89 BW een verklaring tot buitengerechtelijke vernietiging van de effectenleaseovereenkomst heeft uitgebracht, terwijl die vernietiging niet door Dexia is aanvaard?

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



9 december 2016

Eerste Kamer

15/00293

EE/AR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [eiser 1],

2. [eiseres 2],beide wonende te [woonplaats],

EISERS tot cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. H.L. van Lookeren Campagne, thans mr. K. Aantjes,

t e g e n

de vennootschap naar Iers recht VӒRDE INVESTMENTS (IRELAND) LIMITED,gevestigd te Dublin, Ierland,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaten: mr. R.M. Hermans en mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1], [eiseres 2] en gezamenlijk [eiser] c.s. respectievelijk Värde.

1 Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

a. de vonnissen in de zaak 1152992 DX 10-177 van de kantonrechter te Amsterdam van 19 mei 2010, 15 december 2010 en 17 augustus 2011;

b. het arrest in de zaak 200.097.394/01 van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2014 en het herstelarrest van 9 september 2014.

De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2 Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Värde heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep en subsidiair tot verwerping daarvan.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3 Beoordeling van het middel

3.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

i) Dexia Bank Nederland N.V. (hierna: Dexia) is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V. (mede handelend onder de naam Legio-Lease).

ii) [eiser 1] heeft in 1999 effectenleaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld en Legio-Lease als wederpartij, met de contractnummers [001] en [002]. De overeenkomsten zijn gesloten voor een periode van 36, respectievelijk 120 maanden. Krachtens deze overeenkomsten zijn voor rekening van [eiser 1] aandelen gekocht. Het aankoopbedrag is door [eiser 1] van Dexia geleend.

iii) Bij het einde van de effectenleaseovereenkomsten was de opbrengst van de onderliggende effecten onvoldoende om de schuld van [eiser 1] aan Dexia geheel te voldoen.

iv) Op 26 mei 2003 heeft [eiser 1] (als ‘Deelnemer’) het “Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod” (hierna: het Dexia Aanbod) ondertekend. Door die ondertekening is [eiser 1] de Overeenkomst Dexia Aanbod aangegaan. Op de plaats waar op dat formulier de echtgenote of geregistreerd partner als ‘Betrokken Partij’ kan ondertekenen, is de naam van de echtgenote van [eiser 1], [eiseres 2], vermeld. Op die plaats is voorts dezelfde datum en hetzelfde rijbewijsnummer als bij [eiser 1] vermeld en heeft [eiser 1] wederom zijn handtekening geplaatst.

v) In het Dexia Aanbod is onder meer bepaald:

“5.1.2. Deelnemer verklaart dat hij terzake van de DA-Effectenlease-overeenkomst(en) en/of de NDA-Effectenlease-overeenkomst(en) afstand doet van alle door of namens hem of te zijnen behoeve door derden jegens Dexia (…) gepretendeerde rechten (met inbegrip van maar niet beperkt tot enig recht op schade-vergoeding of vernietiging) uit hoofde van of verband houdende met die effectenlease-overeenkomst(en) (…).

(…)

5.2.2.

De Betrokken Partij verleent, voor zover rechtens vereist, Deelnemer toestemming voor het aangaan van deze overeenkomst.”

vi) Dexia heeft overeenkomstig het Dexia Aanbod eindafrekeningen opgesteld.

vii) Bij brief van 13 januari 2005 heeft [eiseres 2] de effectenleaseovereenkomsten met een beroep op art. 1:89 BW in verbinding met 1:88 BW buitengerechtelijk vernietigd.

(viii) Bij beschikking van 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033, NJ 2007/427 heeft het gerechtshof te Amsterdam de op 8 mei 2006 door Dexia en enige andere belangenorganisaties gesloten overeenkomst (hierna: de WCAM-overeenkomst, ook wel Duisenberg-regeling genoemd), verbindend verklaard. Daarmee gold deze WCAM-overeenkomst als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in art.7:907 BW tussen Dexia en de kring der gerechtigden als daarin omschreven. De WCAM-overeenkomst bepaalt op welke manier effectenleaseovereenkomsten tussen Dexia en deze gerechtigden behoren te worden afgewikkeld. In de art. 2.1, 2.2 onder f en 2.4 van de WCAM-overeenkomst is bepaald:

“2.1 De Gerechtigden zijn alle personen die met Dexia een effectenlease-overeenkomst zijn aangegaan, met uitzondering van de in artikel 2.2 en 2.3 bedoelde personen.

2.2

Een persoon is geen Gerechtigde met betrekking tot een effectenlease-overeenkomst:

(…)

(f) die onderwerp is van een tussen Dexia en Contractant gesloten minnelijke regeling, daaronder begrepen een minnelijke regeling die tot stand gekomen is door acceptatie van het Dexia Aanbod of het aangaan van een Gespreide Betaling met Bijzonder Tarief en daaronder tevens begrepen een individuele vaststellingsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig het bepaalde in de Hoofdovereenkomst;

(…)

2.4

Indien een Contractant met betrekking tot enige Effectenlease-overeenkomst Gerechtigde is en hij was op de datum van het aangaan van die overeenkomst gehuwd of had een geregistreerd partner, dan is die echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner tevens gerechtigde.”

(ix) [eiser 1] heeft niet vóór 1 augustus 2007 een ‘opt-out’-mededeling als bedoeld in art. 7:908 lid 2 BW gedaan.

(x) Värde heeft bij brief van 10 januari 2008 aan [eiser 1] medegedeeld dat Dexia de in deze procedure door Värde ingestelde vordering heeft gecedeerd aan Värde.

3.2.1

In deze procedure vordert Värde dat [eiser 1] veroordeeld zal worden aan haar te betalen hetgeen hij verschuldigd is, primair op grond van het Dexia Aanbod en subsidiair op grond van de WCAM-overeenkomst. Met betrekking tot de leaseovereenkomst met nummer [001] zou [eiser 1] op basis van het Dexia Aanbod een hoofdsom van € 8.899,09 verschuldigd zijn, en op grond van de WCAM-overeenkomst € 4.373,26. Met betrekking tot de leaseovereenkomst met nummer [002] zou [eiser 1] op basis van het Dexia Aanbod een hoofdsom van € 18.850,89 verschuldigd zijn, en op grond van de WCAM-overeenkomst een hoofdsom van € 13.316,64. [eiseres 2] is als gevoegde partij aan de zijde van [eiser 1] in de hoofdprocedure tussen Värde en [eiser 1] toegelaten.

3.2.2

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Volgens de kantonrechter is [eiseres 2] niet gebonden aan de Overeenkomst Dexia Aanbod en heeft zij de effectenleaseovereenkomsten daarom rechtsgeldig vernietigd. De daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen zijn dus vervallen. De Overeenkomst Dexia Aanbod als zodanig schept geen betalingsverplichtingen. Een redelijke uitleg van art. 2.2 onder f van de WCAM-overeenkomst brengt voorts mee dat [eiser 1] vanwege het aangaan van de Overeenkomst Dexia Aanbod niet kan worden aangemerkt als gerechtigde in de zin van de WCAM-overeenkomst, zodat hij daaraan niet is gebonden.

3.2.3

Het hof heeft de vordering tot een bedrag van € 17.689,90 toegewezen. Het heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, overwogen:

“3.8. Vast staat dat [eiseres 2] bij de Overeenkomst Dexia Aanbod geen partij was. Zij bleef daardoor bevoegd tot vernietiging van de leaseovereenkomsten. Dit gegeven brengt met zich, dat, waar Dexia weigerde die vernietiging te aanvaarden, over de rechtsgeldigheid van die leaseovereenkomsten onzekerheid is blijven bestaan in de zin van artikel 7:900 BW . Deze onzekerheid, die dus het gevolg is van het feit dat alleen [eiser] de Overeenkomst Dexia Aanbod is aangegaan en [eiseres 2] bevoegd bleef tot vernietiging van de leaseovereenkomsten, was vatbaar voor beëindiging door de Duisenberg-regeling. Derhalve doet zich de uitzondering van artikel 2.2 onder f van de Duisenberg-regeling niet voor. Aldaar is, kort gezegd en voor zover hier van belang, bepaald dat de Duisenberg-regeling niet geldt voor effectenleaseovereenkomsten die onderwerp zijn van een minnelijke regeling die tot stand is gekomen door acceptatie van het Dexia-Aanbod. Mitsdien moeten [eiser] c.s. als gerechtigden onder de Duisenberg-regeling worden aangemerkt. Nu zij zich niet op de voet van artikel 7:908 lid 2 aan de verbindendverklaring ervan hebben onttrokken, zijn ook [eiser] c.s. daaraan gebonden, evenals overigens Varde als rechtsopvolger van Dexia.”

3.3.1

Het middel klaagt onder meer dat [eiser] c.s. niet kunnen worden aangemerkt als gerechtigden in de zin van de WCAM-overeenkomst, omdat [eiser 1] de Overeenkomst Dexia Aanbod heeft gesloten. Als gevolg daarvan is [eiser 1] geen gerechtigde in de zin van de WCAM-overeenkomst (art. 2.2) en datzelfde geldt ingevolge art. 2.4 voor [eiseres 2]. Derhalve kon [eiseres 2] de Overeenkomst Dexia Aanbod en/of de onderliggende effectenleaseovereenkomsten vernietigen, hetgeen zij ook heeft gedaan. Het middel stelt aldus de uitleg van de WCAM-overeenkomst aan de orde.

3.3.2

De WCAM-overeenkomst is een verbindend verklaarde vaststellingsovereenkomst. Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (art. 7:900 lid 1 BW). Aldus is de WCAM-overeenkomst naar haar aard bestemd de rechtspositie van derden te beïnvloeden, zonder dat die derden invloed hebben gehad op de inhoud of de formulering van die overeenkomst. Dergelijke overeenkomsten dienen naar objectieve maatstaven te worden uitgelegd (vgl. onder meer HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox)).

3.3.3

Het hof is bij zijn uitleg van de WCAM-overeenkomst blijkens zijn hiervoor in 3.2.3 weergegeven overwegingen van de hiervoor in 3.3.2 genoemde objectieve maatstaven uitgegaan.

3.3.4

Uitgangspunt bij uitleg naar deze maatstaven is dat de WCAM-overeenkomst volgens de verbindendverklaring door het gerechtshof Amsterdam mede ziet op de “bevoegdheden tot het doen van een beroep op nietigheid, tot het vernietigen (…), rechten op terugvordering van het betaalde, op ongedaanmaking van betalingen, op bevrijding ten aanzien van de eigen verplichtingen en op schadevergoeding; dit alles geheel of ten dele.” (rov. 5.9 van de hiervoor in 3.1 (viii) genoemde beschikking).

3.3.5

De WCAM-overeenkomst ziet mede op de onzekerheid die resteert indien de leaseovereenkomsten voor de verbindendverklaring van de WCAM-overeenkomst buitengerechtelijk zijn vernietigd, maar Dexia te kennen heeft gegeven dat zij die vernietiging niet aanvaardde en niet in rechte of anderszins is komen vast te staan of deze vernietiging effect sorteert (vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5822, NJ 2011/59). In het oordeel van het hof ligt besloten dat dit niet anders is in een geval als het onderhavige, waarin de belegger het Dexia Aanbod heeft ondertekend en aldus de Overeenkomst Dexia Aanbod heeft gesloten, maar diens echtgeno(o)t(e) dat niet heeft gedaan en gebruik heeft gemaakt van de hem of haar om die reden nog ten dienste staande bevoegdheid de effectenleaseovereenkomsten waarop het Dexia Aanbod ziet, op grond van art. 1:89 BW in verbinding met 1:88 BW te vernietigen. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Ook in dat geval resteert immers onzekerheid over de rechtsgeldigheid van de effectenleaseovereenkomsten.

3.3.6

Gelet op het voorgaande is de klacht ongegrond.

3.4

De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Värde begroot op € 2.629,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op 9 december 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature