Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Kwalificatie witwassen, art. 420bis Sr. HR herhaalt recente rechtspraak over de kwalificatie van witwassen. Uit ’s Hofs overwegingen kan worden afgeleid dat verdachte d.m.v. oplichting en/of valsheid in geschrifte hypothecaire leningen heeft afgesloten waarna zij de uit deze hypothecaire leningen verkregen gelden heeft aangewend voor de aankoop van de in de bewezenverklaring genoemde woningen en/of loodsen. Deze voorwerpen zijn dus anders dan de voor de aankoop gebruikte gelden niet “onmiddellijk” afkomstig van de door verdachte gepleegde oplichting en valsheid in geschrifte. Voorts geldt dat de in de recente rechtspraak ontwikkelde nadere motiveringseis uitsluitend ziet op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij geldt in beginsel niet in gevallen als het onderhavige waarin eveneens is bewezenverklaard het “gebruik maken” - een en ander in de betekenis die ex art. 420bis.1 sub b, Sr aan dit begrip toekomt - van zulke voorwerpen. Het Hof heeft de gedragingen van verdachte m.b.t. tot de woningen en/of loodsen terecht en zonder nadere motivering gehouden te zijn gekwalificeerd als witwassen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



14 april 2015

Strafkamer

nr. 13/01760

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 maart 2013, nummer 20/001676-10, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1.

Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 4 bewezenverklaarde "witwassen" oplevert.

2.2.1.

Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:

"zij in de periode van 1 april 2005 tot en met 4 november 2008 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand voorwerpen, te weten

* een woning/pand en loods/bedrijfsruimte en aanhorigheden, aan de [a-straat 1] te Kaatsheuvel en

* een woning/pand en loods/bedrijfsruimte en aanhorigheden aan de [b-straat 1] te Esbeek

heeft verworven en/of van bovengenoemde woning(en)/pand(en) en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, dat dat/die woning(en)/pand(en) en/of loods/bedrijfsruimte en/of aanhorigheden - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."

2.2.2.

Het Hof heeft dit bewezenverklaarde gekwalificeerd als "witwassen, meermalen gepleegd".

2.2.3.

Het Hof heeft ten aanzien van de kwalificatie - ter weerlegging van een gevoerd verweer - het volgende overwogen:

"Voorop wordt gesteld dat, wanneer vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd. Het hof heeft evenwel bewezen verklaard dat verdachte de onderhavige onroerende goederen, die - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, heeft verworven en van een deel van die onroerende goederen gebruik heeft gemaakt, gedragingen ten aanzien van welke de door de raadsman gestelde eis blijkens de betreffende vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet geldt.

Meer in het bijzonder overweegt het hof dat de verdachte door middel van het plegen van een misdrijf (oplichting/valsheid in geschrift) hypothecaire leningen, en daarmee door misdrijf verkregen gelden, heeft verkregen. Vervolgens heeft de verdachte met die door misdrijf verkregen gelden onroerende goederen verworven en daarmee een handeling verricht die niet louter heeft bestaan uit het enkele voorhanden hebben van voorwerpen (gelden) die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf. Genoemde verwervingshandelingen zijn ook volgens de rechtspraak van de Hoge Raad (NJ 2010, 655) aan te merken als gedragingen die als witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Uit de wetsgeschiedenis volgt immers dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van het de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde en naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door haar handelwijze genoemde integriteit aangetast door de door misdrijf verkregen gelden aan te wenden om de koopsom van de onroerende goederen te betalen en vervolgens (een deel van) die onroerend goederen ook als rechthebbende te gebruiken."

2.3.1.

Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (Vgl. met verdere verwijzingen HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515, rov. 6.4.1, 6.4.2 en 6.5.) Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001, NJ 2014/75 en HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302, rov. 3.8).

2.3.2.

Die rechtsregels gelden derhalve niet wanneer het gaat om voorwerpen die "middellijk" afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (bijvoorbeeld doordat onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen) (vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302, rov. 3.8).

2.4.

Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 4 bewezenverklaard - kort gezegd - het verwerven van woningen en/of loodsen, alsmede het gebruik maken daarvan, terwijl zij wist dat deze woningen en/of loodsen "onmiddellijk of middellijk" van misdrijf afkomstig waren.

2.5.

Uit de onder 2.2.3 weergegeven overweging van het Hof kan worden afgeleid dat de verdachte door middel van oplichting en/of valsheid in geschrifte hypothecaire leningen heeft afgesloten waarna zij de uit deze hypothecaire leningen verkregen gelden heeft aangewend voor de aankoop van de in de bewezenverklaring genoemde woningen en/of loodsen. Deze voorwerpen zijn dus - anders dan de voor de aankoop gebruikte gelden - niet "onmiddellijk" afkomstig van de door de verdachte gepleegde oplichting en valsheid in geschrifte.

2.6.

Voorts geldt dat de onder 2.3.1 bedoelde nadere motiveringseis uitsluitend ziet op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij geldt in beginsel niet in gevallen als het onderhavige waarin eveneens is bewezenverklaard het "gebruik maken" - een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan dit begrip toekomt - van zulke voorwerpen (vlg. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:714, NJ 2014/303, rov. 2.4.1 en 2.4.2).

2.7.

Het Hof heeft de gedragingen van de verdachte met betrekking tot de woningen en/of loodsen terecht en zonder tot de onder 2.3.1 bedoelde motivering gehouden te zijn gekwalificeerd als witwassen.

2.8.

Het middel faalt.

3 Beoordeling van het tweede middel

3.1.

Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

3.2.

Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

4 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;

vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 228 uren, subsidiair 114 dagen hechtenis, bedraagt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature