Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Economische delicten. Bevoegde kamer. De vorming van economische kamers binnen de Rb. Art. 52.1 RO, 38 en 39.2 WED. 1. Aan verdachte zijn naast economische delicten ook strafbare feiten niet zijnde economische delicten tlgd. die klaarblijkelijk in samenhang zijn begaan. Ex. art. 39.2 WED is de gewone strafkamer, die bevoegd is kennis te nemen van de tlgd. niet economische delicten, ook bevoegd kennis te nemen van de economische delicten. I.c. kan niet blijken van enig in rechte te respecteren belang van verdachte bij zijn klacht over de bevoegdheid van de “economische kamer” van de Rb. Nadere opmerking: Het Hof heeft vastgesteld dat het Bestuursreglement van de Rb geen melding maakt van (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers en dat die kamers ook niet bij bestuursbesluit zijn gevormd. ’s Hofs oordeel dat in de Rb de inzet van de rechters die economische delicten beoordelen zodanig is geregeld, dat de specifieke rechterlijke deskundigheid die de bepalingen van art. 38 WED en art. 52.1 RO beogen te waarborgen bij de behandeling en beslissing van economische delicten, is verzekerd, kan niet afdoen aan het voorschrift van art. 52.1 RO dat economische kamers moeten worden gevormd.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



7 april 2015

Strafkamer

nr. S 13/00801

EC/NA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 januari 2013, nummer 24/002363-10, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1.

Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het vonnis in eerste aanleg is gewezen door een bevoegde economische kamer van de Rechtbank althans dat dit oordeel ontoereikend, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd.

2.2.

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

"1.

verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009, althans in het jaar 2004 en/of 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 (telkens) in of omstreeks de maand(en) september en/of oktober en/of november en/of december, en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 28 januari 2009 (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.5 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of 3.20 en/of onderzoek Hiswap) en/of

op of omstreeks 6 december 2007 (o.a. zaak 3.1) en/of

op of omstreeks 20 december 2007 (o.a. zaak 3.2) en/of

op of omstreeks 29 oktober 2008 (o.a. zaak 3.3) en/of

op of omstreeks 18 november 2008 (o.a. onderzoek Hiswap) en/of

op of omstreeks 1 december 2008 (o.a. zaak 3.4) en/of

of omstreeks 19 januari 2009 (o.a. zaak 3.5 en/of 3.20) en/of

op of omstreeks 28 januari 2009 (o.a. zaak 3.6),

in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,

(telkens) al dan niet opzettelijk

(een) hoeveelhe(i)d(en) consumentenvuurwerk, te weten één of meer strijkers (o.a. onderzoek Potvis), en/of

één of meer Chinese rollen (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.15 en/of 3.17) en/of

één of meer flowerbeds (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.4 en/of 3.5 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15)

en/of één of meer signaalraketten (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.20) en/of

één of meer stuks nitraat (o.a. zaak 3.2 en/of 3.17) en/of

één of meer vlinders (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.2 en/of 3.4 en/of 3.14en/of 3.17 en/of onderzoek Hiswap) en/of

één of meer mortierbommen (o.a. zaak 3.6) en/of

één of meer mortieren (o.a. zaak 3.1 en/of 3.5 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.20) en/of

één of meer vlinderbommen (o.a. zaak 3.6) en/of

één of meer watervallen (o.a. zaak 3.6) en/of

één of meer hindoerollen(o.a. zaak 3.6 en/of 3.14) en/of

één of meer vuurpijlen (o.a. zaak 3.6. en/of 3.14) en/of

één of meer nitraatbommen (o.a. zaak 3.14) en/of

één of meer noodseinmiddelen (o.a. zaak 3.20),

binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (o.a. zaak 3.6. en/of 3.14 en/of 3.15) en/of

voorhanden heeft gehad (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.5 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of 3.20 en/of onderzoek Hiswap) en/of

aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.5 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of onderzoek Hiswap),

ten aanzien waarvan (telkens) niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen en/of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 24, eerste lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen en /of artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien voornoemd vuurwerk (telkens) niet was voorzien van de voorgeschreven aanduidingen en/of een in de Nederlandse taal gestelde gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en/of omstanders kon ontstaan en/of voldeed dat vuurwerk voor wat betreft lading en/of aard en/of samenstelling en/of constructie en/of eigenschappen niet aan het gestelde in de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004;

2.

verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2004 tot en met 28 januari 2009, althans in het jaar 2004 en/of 2005 en/of 2006 en/of 2007 en/of 2008 (telkens) in of omstreeks de maand(en) september en/of oktober en/of november en/of december, en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 27 december 2007 en/of 1 januari 2008 tot en met 28 december 2008 en/of 1 januari 2009 tot en met 28 januari 2009, (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.5 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.18 en/of onderzoek Hiswap) en/of 17 oktober 2007 tot en met 10 december 2007 (o.a zaak 3.17 en/of onderzoek Hiswap), in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, Consumentenvuurwerk te weten één of meer strijkers (o.a. onderzoek Potvis) en/of

één of meer Chinese rollen (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.15 en/of 3.17) en/of

één of meer flowerbeds (o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.4 en/of 3.5 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.15) en/of

één of meer signaalraketten(o.a. zaak 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 en/of 3.4 en/of 3.6 en/of 3.14 en/of 3.20) en/of

één of meer stuks nitraat (o.a. zaak 3.2 en/of 3.17) en/of

één of meer vlinders (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.2 en/of 3.4 en/of 3.14

en/of 3.17 en/of onderzoek Hiswap) en/of

één of meer mortierbommen (o.a. zaak 3.6) en/of

één of meer mortieren (o.a. zaak 3.1 en/of 3.5 en/of 3.15 en/of 3.17 en/of 3.20) en/of

één of meer vlinderbommen (o.a. zaak 3.6) en/of

één of meer watervallen (o.a. zaak 3.6) en/of

één of meer hindoerollen (o.a. zaak 3.6 en/of 3.14) en/of

één of meer vuurpijlen (o.a. zaak 3.6 en/of 3.14) en/of

één of meer nitraatbommen (o.a. zaak 3.14),

althans één of meer stuks consumentenvuurwerk,

(telkens) ter beschikking heeft gesteld aan één of meer particulieren;

3.

verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 januari 2009, althans in of omstreeks het jaar 2003 en/of het jaar 2004 en/of 2005 (o.a. onderzoek Potvis) en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 april 2006 (o.a. onderzoek Pony) en/of 1 januari 2008 tot en met 28 januari 2009 (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.7 en/of 3.8 en/of 3.9), in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf al dan niet opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) al dan niet opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of (telkens) al dan niet opzettelijk heeft vervaardigd, een hoeveelheid hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

4.

verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 28 januari 2009, althans 1 april 2008 tot en met 28 januari 2009, in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft ingevoerd en/of heeft doorgevoerd of uitgevoerd en/of heeft verkocht en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of heeft uitgedeeld en/of in voorraad heeft gehad valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, (te weten Gaastra, PME, Diesel, Van Santen, G-Star, Björn Borg en/of Lancome) en/of waren (te weten vesten, truien, broeken, shirts, tasjes en/of parfums), die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, en/of waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, zijn voorzien, en/of waren, (te weten vesten, truien, broeken, shirts, tasjes en/of parfums) waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking, is nagebootst, en/of waren (te weten vesten, truien, broeken, shirts, tasjes en/of parfums) of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertonen, terwijl verdachte van dit misdrijf genoemd in artikel 337 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht al dan niet zijn beroep maakte of het plegen van voornoemd misdrijf al dan niet als bedrijf uitoefende;

5.

verdachte op of omstreeks 19 januari 2009, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen één of meer wapens van categorie I, onder 7, te weten een nabootsing van een pistool welke gelijkenis vertoonde met een pistool van het merk Sig Sauer, type Sig Pro SP2009, kaliber 9 mm para, en/of een imitatie machinepistool van het merk Denis, model M-1 1, voorhanden heeft gehad; (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.20)

6.

verdachte op of omstreeks 19 januari 2009, in de gemeente Hoogeveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie III, te weten 93, althans een aantal knalpatronen (kaliber .22), voorhanden heeft gehad; (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.20)

7.

verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2003 tot en met 28 januari 2009, althans 5 juli 2005 tot en met 28 januari 2009, althans 1 september 2007 tot en met 28 januari 2009, in de gemeente Hoogeveen en/of (elders) in Nederland, heeft opgericht en/of leiding heeft gegeven en/of heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het tezamen en in vereniging - opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben en/of opzettelijk vervaardigen van een hoeveelheid hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en/of een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen andere substanties waren toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,

en/of

- opzettelijk voorhanden hebben en/of aan een ander ter beschikking stellen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van consumentenvuurwerk dat niet aan de eisen van het Vuurwerkbesluit voldoet,

en/of

- (een gewoonte maken van het plegen van) witwassen van een of meer voorwerpen ( geld en/of goederen en/of vermogensrechten),

en/of

- opzettelijk invoeren en/of doorvoeren of uitvoeren en/of verkopen en/of te koop aanbieden en/of afleveren en/of uitdelen en/of in voorraad hebben van valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of waren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, en/of waren, die ter aanduiding van herkomst, valselijk van de naam van een bepaalde plaats, met bijvoeging van een verdichte handelsnaam, zijn voorzien, en/of waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht heeft, zij het dan ook met een geringe afwijking is nagebootst, en/of waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertonen als een tekening of model waarop een ander recht heeft dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertonen, (onderzoek Potvis: o.a. zaak 3.21)."

2.3.

De bestreden uitspraak houdt het volgende in:

"Bevoegdheid van de rechter in eerste aanleg

In deze zaak is de vraag gerezen of de rechters die het bestreden vonnis hebben gewezen, bevoegd waren om van de in de tenlastelegging opgenomen economische delicten kennis te nemen. De raadsman heeft daartoe gesteld dat in het Bestuursreglement van de rechtbank Assen ten onrechte geen regeling is getroffen voor de vorming van een meervoudige economische kamer.

Het hof stelt voorop dat de volgende bepalingen van belang zijn.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie vormt het bestuur van een gerecht voor het behandelen en beslissen van zaken en het beëdigen van de daartoe bij de wet aangewezen functionarissen enkelvoudige en meervoudige kamers en bepaalt de bezetting daarvan.

Ingevolge artikel 38 van de Wet op de economische delicten is de kennisneming van economische delicten in eerste aanleg bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank. Economische delicten worden behandeld en beslist door de economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie .

Artikel 52, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie luidt aldus:

Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken betreffende economische delicten enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel draagt de gene die zitting heeft in een enkelvoudige kamer als bedoeld in dit artikellid de titel van economische politierechter.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet op de economische delicten komt naar voren dat de reden waarom de wetgever de behandeling van economische delicten aan bijzondere kamers heeft opgedragen, is gelegen in de bijzondere eigenschappen van deze delicten. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1947/48, nr. 603, 3, bladzijde 12) wordt erop gewezen dat economische delicten belangen betreffen die te gecompliceerd zijn om door ieder aanstonds te worden overzien en die soms voor uiteenlopende waardering, ook door de rechter, vatbaar zijn en verder grote voordelen voor de delinquent meebrengen die hun aantrekkingskracht niet alleen in een voorbijgaand affect maar ook bij nuchtere afweging doen gelden. De wetgever acht het daarom noodzakelijk dat bij de berechting van economische zaken zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van rechters die terzake speciaal deskundig zijn. De instelling van de bijzondere kamers zal, zo vervolgt de memorie van toelichting op de bladzijden 23 en 24, plaats vinden op een functionele grondslag. Zij zal rekening houden met het feit dat voor de onderscheidene groepen van economische delicten verschillende eisen van deskundigheid gelden. Technische kennis en ervaring met betrekking tot de te beoordelen materie zullen voor de bezetting der economische kamers van doorslaggevende betekenis moeten zijn.

Hoezeer ook in de loop der tijd door de wetgever wel delicten als economische delicten zijn aangewezen, waarvan niet aanstonds kan worden vastgesteld dat deze aan de hierboven genoemde bijzondere eigenschappen voldoen, en door de wetgever ook de mogelijkheid is verruimd voor commune kamers om - in samenhang met commune delicten begane - ook economische delicten te behandelen en te beslissen, is het uitgangspunt van de wetgever, dat economische delicten worden behandeld en beslist door bijzondere kamers met een daarop afgestemde bezetting nimmer losgelaten, ook niet bij de wetgeving in het kader van de herziening van de rechterlijke organisatie.

De in deze zaak gerezen vragen roepen, in het licht van artikel 52, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie twee deelvragen op, namelijk de vraag naar de vorming van (enkelvoudige en/of meervoudige) economische kamers door het bestuur van de rechtbank Assen (de eerste volzin) en de bezetting dier kamers (tweede volzin).

In het ten tijde van de berechting van verdachte geldende Bestuursreglement (d.d. 12 februari 2009, Staatscourant 2009, nr. 13756) van de rechtbank Assen wordt in artikel 1.2 het volgende geregeld:

(uit Bestuursreglement rechtbank Assen, vastgesteld op 12 februari 2009, Staatscourant 2009, nr. 13756)

Artikel 1.2 Vorming en bezetting sectoren en kamers.

1. Het bestuur stelt...jaarlijks de bezetting van de sectoren vast....

2. Voor de behandeling van zaken...in de sector strafrecht worden enkelvoudige en meervoudige kamers gevormd....

Uit het arrest van dit hof d.d. 27 april 2012 (LJN: BW4626) blijkt dat de voorzitter van de strafsector van de rechtbank Assen dit onderwerp nader heeft toegelicht.

De voorzitter heeft in die zaak meegedeeld:

De regeling in Assen is aldus: er is een bepaling opgenomen in ons bestuursreglement waarbij alle rechters worden aangewezen voor de bezetting van onder meer de economische kamers. Het gerechtsbestuur heeft beslist dat het aan de sectorvoorzitter is om de feitelijke inzet te bepalen. Eind vorig jaar is in het gerechtsbestuur het onderwerp nog weer aan de orde geweest. Het bestuur heeft toen wederom alle rechters aangewezen voor onder andere de economische kamers, waarbij nadrukkelijk de samenstelling van de kamers is opgedragen aan de sectorvoorzitter.

Het hof overweegt als volgt.

Met het bepaalde in het artikel 1.2 van het ten deze van belang zijnde Bestuursreglement (Staatscourant 2009, nr. 13756), waarin de bezetting van sectoren en de vorming van enkelvoudige en meervoudige kamers worden geregeld, lijkt uitvoering te zijn gegeven aan (het eerste onderdeel van) artikel 6, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie . Voor het behandelen en beslissen van economische delicten geldt evenwel op de voet van artikel 38 van de Wet op de economische delicten , als speciale bepaling artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie . Het hof stelt vast dat in artikel 1.2 van het Bestuursreglement geen melding wordt gemaakt van (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers. Andere voor dit punt relevante bepalingen bevat het Bestuursreglement evenmin. Gezien hetgeen het hof hierboven voorop heeft gesteld, brengt het voorgaande mee dat het bestuur specifiek economische kamers moet vormen en niet kan volstaan met een algemene bepaling zoals opgenomen in artikel 1.2 van het Bestuursreglement. Gelet hierop stelt het hof vast dat op grond van het Bestuursreglement van de rechtbank Assen geen (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers zijn gevormd, vereist voor de behandeling van economische delicten.

Voorts bevat het Bestuursreglement geen bepaling omtrent de wijze waarop de bezetting van economische kamers wordt bepaald.

Dit alles brengt mee dat het aan het bestuur is voorbehouden over te gaan tot het vormen van economische kamers en de bezetting daarvan te bepalen.

Uit de informatie van de voorzitter van de strafsector kan niet worden afgeleid dat bij bestuursbesluit economische kamers op basis van artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn gevormd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat er geen economische kamers zijn gevormd.

Het hof heeft zich de vraag gesteld of - het bovenomschreven verzuim ten spijt - er niettemin van zou kunnen worden uitgegaan dat daadwerkelijk (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers zijn gevormd. Daarvan zou in de visie van het hof sprake kunnen zijn indien op enigerlei wijze wordt voldaan aan de door de wetgever beoogde specifieke rechterlijke deskundigheid bij de behandeling en beslissing van economische delicten.

De voorzitter van de strafsector van de rechtbank heeft over de werkwijze met betrekking tot de bezetting van de kamers in haar sector, zakelijk weergegeven, meegedeeld:

Door mij wordt bepaald welke rechters (en secretarissen) worden ingezet voor welk type zittingen, dus ook voor de economische; hierbij zijn de jaarlijkse functioneringsgesprekken met de medewerkers van de sector van belang. Van alle rechters wordt een kenniskaart bijgehouden, waarop de ervaring, de specialisatie en de gevolgde en ingeplande cursussen staan vermeld. Aan de hand van deze informatie bepaal ik wie van de rechters in de sector de economische politierechterzittingen gaan doen. Een (openbaar) overzicht van de samenstelling van de economische kamers is er niet, omdat dit bij een kleine strafsector al gauw een flexibele inzet van de beschikbare mensen zal beperken of neerkomt op zo'n algemene opsomming dat het geen onderscheidend vermogen meer heeft. Wel worden enkelvoudige economische zittingen gewoonlijk gedaan door een beperkt aantal vaste rechters dat - natuurlijk - in het onderwerp is (bij)geschoold. De appointering van alle MK-zaken (dus ook de economische) wordt door mij gedaan.

Het hof is op grond van deze door de sectorvoorzitter omschreven praktijk van inzet van rechters die economische delicten beoordelen - waarbij deskundigheid en ervaring leidend lijken te zijn - van oordeel dat de bedoeling van de wetgever in aanmerking nemende, materieel uitvoering is gegeven aan hetgeen in artikel 38 van de Wet op de economische delicten is geregeld. De specifieke rechterlijke deskundigheid is, gelet op de toelichting van de voorzitter van de strafsector, verzekerd bij de behandeling en beslissing van economische delicten. Gelet hierop, alsmede dat een verdere inhoudelijke toetsing van deze werkwijze niet aan het hof is voorbehouden gaat het hof er derhalve van uit dat tegen die achtergrond, op de voet van artikel 52, eerste lid van de Wet op de rechterlijke organisatie , een zodanige bezetting van de meervoudige economische kamer is gerealiseerd dat specifieke rechterlijke deskundigheid is verzekerd en het onderhavige vonnis is gewezen door een bevoegde economische kamer.

Het hof volgt de raadsman niet in zijn verweer en verwerpt dit."

2.4.

De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.

- Art. 52, eerste lid, RO, dat luidt:

"Het bestuur [van de rechtbank] vormt voor het behandelen en beslissen van zaken betreffende economische delicten enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers."

- Art. 38 WED, dat luidt:

"De kennisneming van economische delicten in eerste aanleg is bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank. Economische delicten worden behandeld en beslist door de economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie . "

- Art. 39, tweede lid, WED, dat luidt:

"Berechting door een andere dan de economische kamer is mogelijk indien economische delicten zijn begaan in samenhang met een of meer strafbare feiten, niet zijnde economische delicten waarvan de rechtbank bevoegd is kennis te nemen en die economische delicten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die andere strafbare feiten."

2.5.

In eerste aanleg is vonnis gewezen door "de meervoudige economische kamer" van de Rechtbank Assen.

2.6.

Aan de verdachte zijn naast economische delicten ook strafbare feiten niet zijnde economische delicten tenlastegelegd die klaarblijkelijk in samenhang zijn begaan. Ingevolge art. 39, tweede lid, WED is de gewone strafkamer, die bevoegd is kennis te nemen van de tenlastegelegde niet economische delicten, ook bevoegd kennis te nemen van de economische delicten. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uit hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd niet kan blijken van enig in rechte te respecteren belang van de verdachte bij zijn klacht over de bevoegdheid van de "economische kamer" van de Rechtbank, moet het middel worden verworpen.

2.7.

Opmerking verdient het volgende. Het Hof heeft vastgesteld dat het Bestuursreglement van de Rechtbank geen melding maakt van (enkelvoudige of meervoudige) economische kamers en dat die kamers ook niet bij bestuursbesluit zijn gevormd. Het oordeel van het Hof dat in de Rechtbank de inzet van de rechters die economische delicten beoordelen zodanig is geregeld, dat de specifieke rechterlijke deskundigheid die de bepalingen van art. 38 WED en art. 52, eerste lid, RO beogen te waarborgen bij de behandeling en beslissing van economische delicten, is verzekerd, kan niet afdoen aan het voorschrift van art. 52, eerste lid, RO dat economische kamers moeten worden gevormd.

3 Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 22 maanden.

5 Slotsom

Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6 Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;

vermindert deze in die zin dat deze 21 maanden beloopt;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature