Uitspraak
Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 15/03483
20 november 2015
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 juni 2015, nr. 13/5626 ANW, betreffende een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het
beroep in cassatie
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 2 september 2015 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 5 oktober 2015 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 19 oktober 2015 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvan kelijk worden verklaard.
2 Geding in cassatie
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015.