Uitspraak
23 januari 2015
Eerste Kamer
nr. 14/00365
LH/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[B],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
1. [E],gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [G],gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [D],wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [B] en [E] c.s.
1 Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 161976/HA ZA 09-1393 van de rechtbank Haarlem van 30 december 2009, 21 april 2010 en 7 december 2011;
b. het arrest in de zaak 200.103.853/01 van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [B] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[E] c.s. hebben geconcludeerd tot referte ten aanzien van de subsidiaire klacht in middel I en tot verwerping voor het overige.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep als de Hoge Raad onderdeel 1 in de hoofdzaak, waarin eveneens heden wordt geconcludeerd, ongegrond zou achten en tot vernietiging wanneer de Hoge Raad dat onderdeel wél gegrond zou achten.
De advocaat van [B] heeft bij brief van 31 oktober 2014 op die conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het middel
De onderhavige procedure is een geding tot vrijwaring in de hoofdzaak tussen [A] enerzijds en [B] anderzijds. In de hoofdzaak is [B] in hoger beroep bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 oktober 2013 (zaaknummer 200.074.075/02) in het gelijk gesteld. Op die grond heeft het hof in deze vrijwaringsprocedure het rechtbankvonnis bekrachtigd, waarmee de vordering van [B] is afgewezen.
Bij arrest van heden (in de zaak 14/00181) heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [A] tegen de uitspraak van het hof in de hoofdzaak verworpen. Dat brengt mee dat [B] geen belang meer heeft bij de klachten van onderdeel I.
De in de onderdelen II en III aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [B] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [E] c.s. begroot op € 841,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, G. de Groot, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 23 januari 2015.