Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bedreiging Wilders d.m.v. raptekst, art. 285 Sr. Met de overweging “wat er verder ook zij van het antwoord op de vraag of de (gehele tekst van de) rap van de verdachte als een uiting van (harde) rapcultuur dan wel als kunstwerk moet gelden” heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat ook indien de (gehele tekst van de) rap als kunstwerk zou moeten gelden, die enkele omstandigheid geen rechtvaardiging biedt voor bedreigingen tegen het leven gericht. Voorts ligt in ’s Hofs oordeel over de bedreigende aard en het strafbare karakter van de uitlatingen van verdachte, de verwerping van het standpunt dat een Tweede Kamerlid “een dikkere huid” dient te hebben en meer kritiek dient te aanvaarden besloten.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



4 maart 2014

Strafkamer

nr. 12/04690

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 september 2012, nummer 22/002764-12, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het tweede middel

2.1.

Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd tot het oordeel is gekomen dat de verdachte zich in de gegeven omstandigheden heeft schuldig gemaakt aan bedreiging tegen het leven gericht.

2.2.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"hij in het jaar 2007, in Nederland, G. Wilders heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde G. Wilders dreigend de woorden toegevoegd:

"Pim Fortuyn praat over moslims, wordt afgeknald,

Theo van Gogh praat over moslims, wordt neergeknald,

Wie is de volgende?

Wie is de volgende?

Wie is de volgende?

Als ik begin, vraag ik om stilte om een aanslag te plegen op Geert Wilders,

Ik vind het zo'n etter. Ik pak je beet, laat je niet los, En als je Mosheb tegenkomt, ben je de klos.

Iedere...(onverstaanbaar)...die over moslims praat, wordt omgelegd, Motherfucker.

'T is een zelfmoordpoging, Geert je kan liever van de dak springen Of wil je liever kogels in je lijf hebben.

Ik ben geen terrorist maar een onschuldige rapper, die waarschuwt.

Wil je blijven leven, moet je al je uitspraken terugnemen.

Luister Geert, dit is geen grap, Gisteravond droomde ik, dat ik je kop had afgehakt. Je moet paraat staan, ik ken je kop niet uitstaan, Zet je tegen Wilders, bam, bam.

Als je buiten loopt, blijf achterom kijken. Als je zo blijft doorgaan, ben jij de volgende. Niet door mij hoor, misschien wel door iemand anders", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking."

2.3.

Het Hof heeft een gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:

"Vrijheid van meningsuiting

Namens de verdachte is een beroep gedaan op het recht op vrijheid van meningsuiting, als bedoeld in artikel 10, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

De verdediging is van mening dat de onderhavige raptekst een kunstuiting is. Opgrond van artikel 10 EVRM moet een kunstenaar de ruimte krijgen om te confronteren en shockeren. Voor zover daaraan op grond van artikel 10, lid 2, van het EVRM beperkingen mogen worden gesteld, dient daarbij zijn situatie alsmede de middelen die hij gebruikt in ogenschouw te worden genomen. De raadsman heeft te dien aanzien in het bijzonder nog aangevoerd dat de verdachte een Nederlandse moslim is, die - tegenover de harde en in zijn ogen, tegenover Moslims in Nederland en de Islam in het algemeen, zeer krenkende uitlatingen van de aangever - voor het uiten van zijn mening geen andere vorm dan de rap beschikbaar heeft en overigens geen andere weg zag hoe de aangever met zijn mening te bereiken nu deze ieder debat uit de weg gaat. De verdachte heeft in ieder geval in het kader van zijn kunstuiting, zijnde de rap, geprobeerd om het maatschappelijk debat aan te wakkeren aangaande de voornoemde uitlatingen van de aangever en hij moet daarbij de ruimte worden gelaten te overdrijven en zelfs te provoceren. Voorts is in dit verband door de raadsman nog aangevoerd dat een politicus, zeker een Tweede Kamerlid, een dikkere huid dient te hebben en meer kritiek dient te aanvaarden dan een andere burger.

Het hof stelt voorop dat de vrijheid van (menings)uiting zoals neergelegd in artikel 10 EVRM, van fundamenteel belang is voor het functioneren van een democratische samenleving. Daartegenover staat dat ook degene die gebruik maakt van zijn vrijheid van meningsuiting eigen plichten en verantwoordelijkheden heeft, afhankelijk van zijn situatie en de middelen die hij gebruikt.

Uit artikel 10 EVRM kan worden afgeleid dat aan werken van kunst, voor zover zij aan de ontwikkeling van een democratische samenleving bijdragen, niet zonder dringende noodzaak door de rechter beperkingen mogen worden opgelegd.

Het Nederlandse recht verbindt met betrekking tot de strafbaarheid van een tenlastegelegd feit geen bijzondere rechtsgevolgen aan de enkele aanwezigheid van artistieke omstandigheden. In beginsel levert artisticiteit van de maker van een kunstwerk - zonder meer - derhalve geen grond voor straffeloosheid op.

Ook het Europese Hof voor de Rechten van de Mens acht een strafrechtelijke veroordeling van kunstenaars in beginsel niet strijdig met artikel 10 EVRM wegens de enkele omstandigheid dat het strafbare feit in of door middel van een kunstwerk is gepleegd.

Het hof is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de verdachte met zijn uitlatingen mogelijk een redelijk belang nastreefde - het aanwakkeren van het maatschappelijk debat aangaande de uitlatingen van de aangever - aan de tenlastegelegde passages, ook indien deze worden gelezen en beschouwd in samenhang met de overige inhoud van de door de verdachte geschreven rap niet de bedreigende strekking noch het bedreigende en strafbare karakter ontneemt, wat er verder ook zij van het antwoord op de vraag of de (gehele tekst van de) rap van de verdachte als een uiting van (harde) rapcultuur dan wel als kunstwerk moet gelden. Daaruit vloeit de conclusie voort dat de verdachte met de tekst van zijn rap de grenzen van de vrijheid van meningsuiting zoals aangeduid in artikel 10 EVRM naar het oordeel van het hof heeft overschreden. Dat de verdachte een Nederlandse moslim is, die naar stelling van de verdediging geen andere uitingsvorm dan de rap tot zijn beschikking heeft om, zo begrijpt het hof, zijn mening over en ongenoegen jegens de aangever te uiten, maakt dat oordeel niet anders.

In het licht van het voorgaande behoeft het standpunt van de verdediging dat een Tweede Kamerlid, - en, zo begrijpt het hof, de aangever - een dikkere huid dient te hebben en meer kritiek dient te aanvaarden dan andere burgers, geen bespreking meer. Het verweer wordt verworpen."

2.4.1.

Het Hof heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring opgenomen uitlatingen van de verdachte een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht als bedoeld in art. 285 Sr opleveren. In het middel wordt onder meer aangevoerd dat het Hof ten onrechte niet in dat oordeel heeft betrokken dat de bedoelde tekst een kunstuiting betreft, gedaan in de vorm van een zogenoemde rap waarin het "gebruikelijk is dat er stevige taal wordt gebruikt". Deze klacht mist feitelijke grondslag. Met de overweging "wat er verder ook zij van het antwoord op de vraag of de (gehele tekst van de) rap van de verdachte als een uiting van (harde) rapcultuur dan wel als kunstwerk moet gelden" heeft het Hof immers tot uitdrukking gebracht dat ook indien de (gehele tekst van) de rap van de verdachte als kunstwerk zou moeten gelden, die enkele omstandigheid geen rechtvaardiging biedt voor bedreigingen tegen het leven gericht. In zoverre faalt dus het middel.

2.4.2.

Voor zover het middel voorts klaagt dat het Hof het standpunt van de verdediging dat een Tweede Kamerlid "een dikkere huid" dient te hebben en meer kritiek dient te aanvaarden onbesproken heeft gelaten, faalt het eveneens bij gebreke van feitelijke grondslag. In de laatste alinea van de hiervoor weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat met hetgeen is overwogen over de bedreigende aard en het strafbare karakter van de uitlatingen van de verdachte de reden is opgegeven waarom dat standpunt van de verdediging niet opgaat.

3 Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature