E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:HR:2013:7
Hoge Raad, 12/01359

Inhoudsindicatie:

OM-cassatie. Checkpoint-zaak. Ontvankelijkheid OM. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR LJN BX4280, HR LJN BW5002. ’s Hofs overwegingen kunnen het oordeel dat schending van het vertrouwensbeginsel en schending van het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging ertoe moet voeren dat het OM in de vervolging van verdachte n-o moet worden verklaard, niet dragen. Indien die overwegingen aldus moeten worden begrepen dat daarin tot uitdrukking is gebracht dat verdachte aan het uitblijven van bestuursrechtelijke en strafvorderlijke maatregelen ter beëindiging van die overtredingen het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij t.z.v. de in strijd met de gedoogvoorwaarden begane misdrijven tegen de Ow niet zou worden vervolgd, heeft het Hof miskend dat zulk uitblijven van handhavend optreden niet op één lijn kan worden gesteld met een door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlating die bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.

V.zv. ’s Hofs overwegingen aldus moeten worden verstaan dat de O.v.J. niet heeft kunnen verantwoorden dat het belang van verdachte bij het ontgaan van straf en/of strafrechtelijke maatregelen t.z.v. zijn in de tll. omschreven gedragingen minder zwaar moet wegen dan het belang van strafrechtelijke rechtshandhaving, en de O.v.J. m.n. niet aannemelijk heeft gemaakt dat een aanvaardbaar niveau van rechtshandhaving ook door toepassing van uitsluitend bestuursrechtelijke bevoegdheden bereikt had kunnen worden, heeft het Hof miskend dat het de strafrechter niet vrijstaat om de aan de O.v.J. voorbehouden vervolgingsbeslissing op die wijze ten volle te toetsen. I.v.m. de ontvankelijkheid van de O.v.J. in een strafvervolging dient de strafrechter immers uitsluitend te onderzoeken of zich de situatie voordoet dat geen redelijk oordelend lid van het OM tot het instellen of voortzetten van die vervolging had kunnen besluiten. Indien het Hof heeft beoogd tot uitdrukking te brengen dat de vervolgingsbeslissing blijk geeft van aperte onevenredigheid, is dat oordeel niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof aannemelijk heeft geacht dat de vervolging van verdachte o.m. een groot aantal feiten betreft waarop volgens de Ow straffen van aanzienlijke zwaarte kunnen volgen, en in die overwegingen ook besloten ligt dat de verdachte zich ervan bewust was dat de grenzen waarbinnen die gedragingen ingevolge de daartoe strekkende beschikking zouden worden gedoogd, stelselmatig werden overschreden.

Ten slotte is het niet zonder meer begrijpelijk waarom de door het Hof aannemelijk geachte gang van zaken bepalend zou kunnen zijn voor de ontvankelijkheid van het OM in deze vervolging v.zv. het 3 tenlastegelegde feiten betreft, aangezien die feiten niet aanstonds in verband gebracht kunnen worden met de vermeende tekortkomingen bij het toezicht op de naleving van de gedoogvergunning.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie