Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening. Afwijzing van de kennelijk ongegronde aanvraag.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



27 november 2012

Strafkamer

nr. S 12/04167 H

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 juni 2010, nummer 20/001149-09, ingediend door mr. P.J. Signer, advocaat te Almere, namens:

[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950.

1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 maart 2009 - de aanvrager ter zake van 1. "Als ambtenaar een belofte aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen", 2. en 3. telkens "Valsheid in geschrift meermalen gepleegd", en 4. "Oplichting", veroordeeld tot zes maanden voorwaardelijke gevangenisstraf en 200 uren werkstraf, subsidiair 100 dagen hechtenis.

2. De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3. Beoordeling van de aanvraag

3.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat - ware dit gegeven bekend geweest - het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepassing van een minder zware strafbepaling.

3.2. Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang - in zijn arrest het volgende overwogen:

"A. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

A.1.

Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd, dat het beroepen vonnis dient te worden vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging. Daartoe is het volgende aangevoerd.

A.1.1.

Het openbaar ministerie heeft geweigerd op vragen van de verdediging, de rechter-commissaris en het hof duidelijkheid te verschaffen over de vraag of de informatie opgenomen in het proces-verbaal d.d. 29 januari 2007 direct of indirect afkomstig is van [getuige 1].

Subsidiair is door de verdediging verzocht het onderzoek ter terechtzitting te heropenen teneinde de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] alsnog de vraag te laten beantwoorden of de informatie die de informant heeft aangedragen direct of indirect van [getuige 1] afkomstig is en de getuige [getuige 3] de vraag te laten beantwoorden of de informant op 12 december 2006 was overgedragen aan de CIE van de Rijksrecherche.

A.1.2.

Onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie heeft oud CIE-chef van Gelderland Midden, te weten [betrokkene 1], bewust met de bedoeling de rechter-commissaris te misleiden twee verkeerde CIErunners als getuigen gepresenteerd, aangeduid als runner nummer 3 en runner nummer 4, welke getuigen tijdens het begin van de verhoren bij de rechter-commissaris hebben volhard in deze misleiding. Redengevend voor de wetenschap van [betrokkene 1] dat deze runners niet de juiste twee runners waren, is dat [betrokkene 1] voorafgaand aan de verhoren van deze runners overleg heeft gevoerd met leden van het openbaar ministerie over deze zaak en de reden van deze verhoren. Aangezien de advocaat-generaal, ondanks zijn toezegging na te zullen gaan wat de oorzaak was van deze gang van zaken, geen duidelijkheid hierover heeft verschaft moet het op grond van deze argumenten ervoor worden gehouden dat [betrokkene 1] en de twee runners doelbewust hebben geprobeerd het onderzoek te frustreren. Dit levert op een grove schending van artikel 6 van het EVRM op grond waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging.

(...)

A.1.6.

De door de rechter-commissaris verstrekte machtiging voor de doorzoeking van de woning van verdachte is gebaseerd op een door verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking woning volstrekt onjuist weergegeven voorstelling van feiten en derhalve onrechtmatig.

Deze onjuiste voorstelling van zaken bestond uit het feit dat de rechter-commissaris onvolledig was geïnformeerd over het voortraject, hij droeg geen kennis van de dubbelrol van [getuige 1] en diens leugenachtige verklaringen en aan hem is op grond van onjuiste berekeningen een fiscale verdenking ten aanzien van verdachte gerechtvaardigd. Door op deze wijze te handelen heeft het onderzoeksteam de rechter-commissaris bewust onjuist en onvolledig ingelicht en zijn de rechten van verdachte op grove wijze veronachtzaamd.

A.1.7.

Verdachte is op 10, 11 en 12 december 2007 15 keer door de politie verhoord. Gedurende die periode is hij, ofschoon hij uitdrukkelijk daartoe had verzocht, niet in de gelegenheid gesteld overleg te voeren met een raadsman. Deze handelwijze alsmede de omstandigheden waaronder verdachte tijdens zijn inverzekeringstelling is gedetineerd geweest, een en ander in onderlinge samenhang bezien, brengt met zich mee dat sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust en/of met grove veronachtzaming van de belangen van de op dat moment kwetsbare verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling is tekort gedaan. Mochten de belangen van verdachte niet concreet zijn geschaad, dan blijft sprake van een grove en doelbewuste schending omdat is gehandeld in strijd met de grondslagen van het strafproces als gevolg waarvan het wettelijk systeem in de kern is geraakt.

(...)

B. Beoordeling

B.1.

Het hof overweegt ten aanzien van hetgeen de verdediging hiervoor onder A. heeft aangevoerd het volgende.

B.1.1. Openheid omtrent CIE informatie

Ten aanzien van het standpunt van de verdediging weergegeven onder A.1.1. overweegt het hof het volgende.

Het hof is van oordeel, evenals ter terechtzitting van 2 maart 2010 is beslist, dat de beantwoording van de door de verdediging aan de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] te stellen vragen of [getuige 1] de (indirecte) bron was van de informatie die de informant heeft verstrekt, alsmede de aan [getuige 3] te stellen vraag of de informant op 12 december 2006 was overgedragen aan de CIE van de Rijksrecherche, op juiste gronden - na afweging van alle belangen - zijn belet. Tegen de achtergrond van de door deze getuigen ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaringen, alsmede de door hen opgestelde processen-verbaal weegt het afschermingsbelang ook thans zwaarder dan het verdedigingsbelang. De verdediging is door de beantwoording van andere aan de getuigen gestelde vragen in voldoende mate gecompenseerd voor het beletten van even vermelde vragen.

Na het hiertoe door de verdediging ter terechtzitting van 20 november 2009 gedane verzoek is genoegzaam duidelijkheid verschaft over de informatie opgenomen in het CIE proces-verbaal. Nadat aanvankelijk runner nummer 1 en runner nummer 2, alsmede [betrokkene 2], plv chef CIE rijksrecherche, ten overstaan van de rechter-commissaris geen antwoord hebben willen geven op de vraag of de informatie in het CIE proces-verbaal afkomstig was van [getuige 1], is vervolgens door de beide verantwoordelijke officieren van justitie klaarheid verschaft. Ter zitting van 20 november 2009 en van 2 maart 2010 zijn naast [getuige 1] en [getuige 4], zowel officier van justitie [getuige 2] als officier van justitie [getuige 3] als getuige ten overstaan van het hof gehoord. Voorts zijn door beide officieren van justitie processen-verbaal van bevindingen opgemaakt. De beide verantwoordelijke officieren van justitie hebben, na raadpleging van de respectievelijke informantenregisters van de CIE van de rijksrecherche en van de CIE van Gelderland Midden, verklaard dat de informant een ander persoon is dan [getuige 1] of [getuige 4]. Blijkens de verklaring van [getuige 2] afgelegd ter zitting van 2 maart 2010 is geen sprake van een dubbelrol van [getuige 1] als zijnde enerzijds de rechtstreekse bron van CIE-informatie op grond waarvan het onderzoek naar verdachte is aangevangen en anderzijds tevens getuige in deze zaak. De informant heeft zich op 20 september 2006 gemeld bij de CIE Gelderland Midden. Deze informant, niet zijnde [getuige 1] of [getuige 4], stond al jaren ingeschreven in het register van de betreffende CIE en stond als betrouwbaar te boek. Deze informant heeft de namen van [getuige 1] en [getuige 4] genoemd, waarna met [getuige 1] en [getuige 4] CIE-matige gesprekken zijn gevoerd teneinde de door de informant aangedragen informatie te verifiëren, aldus de verklaring van [getuige 2] ter zitting van 2 maart 2010. De officier van justitie [getuige 3] heeft voorts verklaard dat de informant geen opsporingsambtenaar is.

Het hof is van oordeel dat door en vanwege het openbaar ministerie thans voldoende duidelijkheid is verschaft omtrent de vraag naar de herkomst van de informatie. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep kan de door de verdediging beweerde dubbelrol worden uitgesloten.

Mitsdien wordt het verweer verworpen.

Voorts bestaat er gelet op het bovenstaande geen noodzaak het onderzoek ter terechtzitting te heropenen om de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] alsnog de belette vragen te doen beantwoorden.

B.1.2. Misleiding rechter-commissaris

Ten aanzien van het standpunt van de verdediging weergegeven onder A.1.2. overweegt het hof dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat door het openbaar ministerie of onder diens verantwoordelijkheid doelbewust ter misleiding van de rechter-commissaris de verkeerde getuigen, te weten runner nummer 3 en runner nummer 4, aan de rechter-commissaris zijn gepresenteerd.

De omstandigheid dat de advocaat-generaal heeft toegezegd deze gang van zaken uit te zullen zoeken, maar dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de verdediging nog geen antwoord is ontvangen, doet hier niet aan af.

Mitsdien wordt het verweer verworpen.

(...)

B.1.6.1. CIE-informatie

Ten aanzien van het standpunt van de verdediging weergegeven onder A.1.6. overweegt het hof het volgende.

B.1.6.2.

Aan de verdediging is genoegzaam duidelijkheid verschaft over de in het voortraject van het opsporingsonderzoek verworven CIE-informatie middels het ter terechtzitting in hoger beroep horen van de getuigen [getuige 4], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1].

Blijkens de verklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 1] is [getuige 1] geen CIE-informant geweest. Mitsdien kan de door de verdediging gesuggereerde dubbelrol van [getuige 1] als zijnde de directe bron van informatie op grond waarvan het onderzoek naar verdachte is aangevangen worden uitgesloten.

Voorts is het hof uit het onderzoek ter zitting niet gebleken dat de door [getuige 1] afgelegde verklaringen als leugenachtig moeten worden aangemerkt.

Tot slot is op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat de rechter-commissaris is misleid door de in het proces-verbaal 'Aanvraag doorzoeking woningen en bedrijfspand' d.d. 11 september 2009 aangehaalde berekeningen, (afkomstig uit het proces-verbaal bevindingen, d.d. 8 augustus 2007, opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur van politie), op basis waarvan ten aanzien van verdachte de verdenking van het begaan van een fiscaal strafbaar feit is gerezen.

De door de verdediging ter zitting van 2 maart 2010 met betrekking tot dit laatstgenoemde proces-verbaal bevindingen overgelegde brief d.d. 27 februari 2010, opgemaakt door prof. dr. mr. R.N.J. Kamerling en C.H.A.M. Danker, waarin onder meer wordt geconcludeerd dat de in dit proces-verbaal gekozen methode van berekenen ongeschikt is om als bewijs te dienen voor het aantonen van verzwegen inkomsten of zwart vermogen, maakt dat niet anders. Zulks temeer daar onderhavig proces-verbaal enkel diende ter ondersteuning van een vordering tot doorzoeking van een woning en niet tot bewijs heeft te dienen. De rechter-commissaris kon op basis van het proces-verbaal van 11 september 2009 in redelijkheid tot het oordeel komen dat er voldoende verdenking was tegen verdachte voor een doorzoeking van zijn woning.

Mitsdien wordt het verweer verworpen.

B.1.7.1. Salduz

Ten aanzien van het standpunt van de verdediging weergegeven onder A.1.7. overweegt het hof het volgende.

Verdachte is op 10 december 2007 om 7:04 uur aangehouden waarna hij om 11.53 uur in verzekering is gesteld. Uit het logboek van de Arrestantenwacht van het bureau van de regiopolitie IJsselland te Zwolle blijkt dat op maandag 10 december 2007 van 16.59 uur tot 17.45 uur de raadsman mr. Signer een bezoek aan de verdachte heeft gebracht. De verdachte had toen reeds twee verklaringen afgelegd.

De informatie uit dit logboek wordt voorts ondersteund door het volgende:

- Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2010, opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdinspecteur van politie, heeft de verbalisant op 10 december 2007 omstreeks 10.30 uur een telefonisch onderhoud met de raadsman mr. Signer gehad.

[Verbalisant 1] heeft mr. Signer daarbij medegedeeld dat verdachte die dag was aangehouden en dat mr. Signer voor het bezoeken van zijn cliënt een afspraak moest maken met de arrestantenwacht van het politiebureau in Zwolle. In dat gesprek is mr. Signer tevens geïnformeerd over de reden van de aanhouding.

- Gelet op het proces-verbaal d.d. 18 mei 2010, opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdinspecteur van politie, is aan de hand van de bij KPN opgevraagde telefoongegevens van de diensttelefoon van verbalisant [verbalisant 1] vastgesteld dat op die datum omstreeks 10.30 uur daadwerkelijk sprake is geweest van een telefonisch onderhoud van 337 seconden tussen [verbalisant 1] en een aan mr. Signer toebehorend telefoonnummer.

- Blijkens de waarneming van de audiovisuele beelden van de verhoren van verdachte, tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 21 mei 2010 is aan verdachte aan het einde van het 2e verhoor (rond 16.15 uur) door een verhorende verbalisant medegedeeld dat mr. Signer er over een kwartier zou zijn.

Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat verbalisant [verbalisant 1] tijdens het eerste verhoor van verdachte telefonisch contact heeft gehad met de raadsman van verdachte. Voorts stelt het hof vast dat verdachte na beëindiging van het tweede verhoor is bezocht door zijn raadsman. Verdachte is derhalve na het tweede verhoor in de gelegenheid geweest om zijn raadsman inhoudelijk te consulteren.

B.1.7.2.

Aan het vorenstaande doet niet af de stelling van de verdediging dat de registratie van het logboek van de Arrestantenwacht van het bureau van de regiopolitie IJsselland te Zwolle op 10 december 2007 onjuist moet hebben plaatsgevonden, aangezien aannemelijk is dat de registratie op 12 december 2007 op een onderdeel niet deugde.

In de eerste plaats overweegt het hof dat een uit het logboek van de arrestantenwacht blijkende onjuiste registratie betrekking hebbende op de duur van het bezoek van mr. Signer op 12 december 2007, niet betekent dat ook op 10 december 2007 sprake is geweest van een onjuiste registratie van het advocatenbezoek zelf. Voorts acht het hof onaannemelijk dat medewerkers van de Arrestantenwacht van het bureau de regiopolitie IJsselland te Zwolle, zomaar, zonder dat een bezoek zou hebben plaatsgevonden, de naam van een advocaat in evengenoemde registratie zouden opnemen.

B.1.7.3.

Verdachte is voorafgaande aan de eerste twee verhoren d.d. 10 december 2007, niet in de gelegenheid geweest een raadsman te raadplegen. Het hof heeft vastgesteld dat er telefonisch contact is geweest tussen één van de verbalisanten en de raadsman van verdachte. Daarmee heeft verdachte toen feitelijk niet zijn raadsman kunnen raadplegen, terwijl het hof niet is gebleken van bijzondere of klemmende redenen die de eerste twee verhoren noodzakelijk maakten zonder dat de verdachte in de gelegenheid was geweest zijn raadsman te raadplegen. Dit leidt naar het oordeel van het hof tot een schending van artikel 6 EVRM en daarmee tevens tot een verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Dit leidt naar het oordeel van het hof echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aangezien dit geen ernstige schending van beginselen van een goede procesorde oplevert, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak. Voorts is er géén sprake van enig verzuim in strijd met de grondslagen van het strafproces.

Mitsdien wordt ook dit verweer verworpen.

(...)

Bewijsoverwegingen

C.1.

Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is onder meer het volgende aangevoerd.

(...)

C.1.4.

Verdachte is, hoewel hij uitdrukkelijk daartoe had verzocht, op 10, 11 en 12 december 2007 15 keer door de politie verhoord zonder dat hij in die periode in de gelegenheid is gesteld overleg te voeren met een raadsman, hetgeen een schending betekent van artikel 6 van het EVRM . Mitsdien is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering op grond waarvan de inhoud van die verklaringen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, van laatstgenoemd artikel van het bewijs dient te worden uitgesloten. Er is dan voor het overige onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde te komen.

C.1.5.

De door de rechter-commissaris verstrekte machtiging voor de doorzoeking van de woning van verdachte is gebaseerd op een door verbalisant [verbalisant 1] in het proces-verbaal aanvraag doorzoeking woning volstrekt verkeerd weergegeven voorstelling van feiten en derhalve onrechtmatig.

Deze onjuiste voorstelling van zaken bestond uit de omstandigheden dat de rechter-commissaris onvolledig was geformuleerd over het voortraject, hij droeg geen kennis van de dubbelrol van [getuige 1] en diens leugenachtige verklaringen en op grond van onjuiste berekeningen is jegens verdachte de verdenking geconstrueerd dat hij een fiscaal delict zou hebben gepleegd. Door op deze wijze te handelen heeft het onderzoeksteam de rechter-commissaris bewust onjuist en onvolledig ingelicht en zijn de rechten van verdachte op grove wijze veronachtzaamd.

Het vorenstaande brengt met zich dat al het bewijsmateriaal dat als gevolg van evengenoemde doorzoeking is verkregen dan wel als gevolg daarvan is verkregen van het bewijs moet worden uitgesloten met als gevolg dat verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.

(...)

D.1. Beoordeling

Het hof overweegt ten aanzien van hetgeen de verdediging hiervoor onder C heeft aangevoerd het volgende.

(...)

D.1.2. Salduz

Het hof is van oordeel dat het hiervoor onder C.1.4. weergegeven verweer geen bespreking behoeft omdat het de inhoud van de eerste twee op 10 december 2007 afgenomen verhoren van verdachte niet voor het bewijs zal gebruiken.

D.1.3. Misleiding rechter-commissaris

Ten aanzien van het hiervoor onder C.1.5. weergegeven verweer, ziet het hof, gelet op het overwogene onder B.1.6.2., geen aanleiding over te gaan tot het uitsluiten van enig bewijsmateriaal.

Het verweer wordt verworpen."

3.3. In de aanvraag wordt het volgende aangevoerd.

(i) Uit bij de aanvraag gevoegde verklaringen van de aanvrager zelf, van zijn dochter, van zijn echtgenote en van de echtgenote van zijn raadsman, blijkt dat de aanvrager pas op 12 december 2007 in de gelegenheid is gesteld zijn raadsman te raadplegen.

(ii) Uit een bij de aanvraag gevoegde anonieme verklaring van een "politieklokkenluider", te weten een rechercheur van politie, volgt dat de toenmalige CIE-chef van Gelderland-Midden de rechter-commissaris opzettelijk heeft misleid door aan hem twee verkeerde CIE-runners als getuigen te presenteren.

(iii) Uit die anonieme verklaring van de "politieklokkenluider" blijkt voorts dat getuige [getuige 1] een dubbelrol heeft gespeeld en leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.

(iv) Uit een bij de aanvraag gevoegde brief van de Belastingdienst, gericht aan de aanvrager, volgt dat er onvoldoende fiscale verdenking was tegen de aanvrager voor een doorzoeking van zijn woning.

3.4.1. Het aldus aangevoerde kan, mede bezien in het licht van het hiervoor onder 3.2 weergeven arrest van het Hof, niet een ernstig vermoeden wekken als hiervoor onder 3.1 vermeld. Daarbij neemt de Hoge Raad het volgende in aanmerking.

3.4.2. Met de hiervoor onder 3.3 sub (i) bedoelde verklaringen beoogt de aanvrager zijn voor het Hof gevoerde verweer nader te onderbouwen dat hij niet al op maandag 10 december 2007 maar pas op woensdag 12 december 2007 zijn raadsman heeft kunnen raadplegen. Het Hof heeft dat verweer onder B.1.7 gemotiveerd verworpen. De verklaringen wekken niet het ernstig vermoeden dat de door het Hof gevolgde redenering onjuist is.

3.4.3. De hiervoor onder 3.3 sub (ii) en (iii) bedoelde verklaring moet buiten beschouwing blijven, reeds omdat niet kan worden vastgesteld om welke persoon het gaat en de verklaring dus niet op haar betrouwbaarheid kan worden getoetst.

3.4.4. De hiervoor onder 3.3 sub (iv) bedoelde brief werpt niet een zodanig licht op de destijds tegen de aanvrager gerezen verdenking dat hij een fiscaal delict zou hebben gepleegd dat daaruit het ernstig vermoeden kan worden afgeleid dat onjuist is 's Hofs oordeel dat de rechter-commissaris destijds op grond van het proces-verbaal 'Aanvraag doorzoeking woningen en bedrijfspand' van 11 september 2009 in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat er voldoende verdenking was tegen de aanvrager voor een doorzoeking van zijn woning.

3.5. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 november 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature