Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Beroepsaansprakelijkheid arts (gynaecoloog). Schadevordering van patiënte tegen ziekenhuis na een mislukte sterilisatie; stelplicht/bewijslastverdeling, betekenis dossierplicht ex art. 7:454 BW; toepasselijkheid omkeringsregel.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



20 april 2007

Eerste Kamer

Nr. C06/016HR

RM/MK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

1. [Eiseres 1],

2. [Eiser 2],

beiden wonende te [woonplaats],

EISERS tot cassatie,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

t e g e n

de Stichting SLOTERVAARTZIEKENHUIS,

gevestigd te Amsterdam,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. J. Wuisman, thans mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - hebben bij exploot van 19 februari 2001 verweerster in cassatie - verder te noemen: het ziekenhuis - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd het ziekenhuis te veroordelen tot het vergoeden van de materiële en immateriële schade die [eiser] c.s. hebben geleden als gevolg van het mislukken van de door het ziekenhuis op 9 mei 1996 uitgevoerde sterilisatie, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten.

Het ziekenhuis heeft de vordering bestreden.

De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 10 juli 2002 het ziekenhuis in de gelegenheid gesteld tegenbewijs te leveren, zoals bedoeld in rov. 6.4. van haar vonnis. Na getuigenverhoren heeft de rechtbank bij eindvonnis van 27 augustus 2003 voor recht verklaard dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de schade die [eiser] c.s. hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van het mislukken van de sterilisatie op 9 mei 1996, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet.

Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft het ziekenhuis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. [Eiser] c.s. hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

Bij arrest van 22 september 2005 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] c.s. afgewezen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het ziekenhuis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] c.s. mede door mr. E.C.M. Hurkens, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.

De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 9 februari 2007 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op 9 mei 1996 is bij [eiseres 1] in het ziekenhuis een laparoscopische sterilisatie uitgevoerd door de gynaecoloog [de gynaecoloog], waarbij gebruik is gemaakt van de techniek die bestaat in het aanbrengen van klemmen (Filshieclips) op de "isthmus" (het smalste deel) van de beide eileiders (tubae).

(ii) Ondanks deze ingreep is [eiseres 1] zwanger geraakt. Op 24 augustus 1997 is zij bevallen van een zoon.

(iii) Op 6 april 1998 is een re-sterilisatie uitgevoerd in het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam. Van deze ingreep is op verzoek van [eiser] c.s. een video-opname gemaakt. Uit het van de ingreep opgemaakte operatieverslag blijkt dat ter hoogte van het isthmische (het smalste) deel van de beide eileiders een Filshieclip aanwezig is, dat er links geen problemen bestaan maar rechts een deel van de eileider niet door de clip wordt omvat, en dat bij het inspuiten met de kleurstof methyleenblauw de rechter eileider overloop van de kleurstof vertoont.

3.2 [Eiser] c.s. vorderen van het ziekenhuis vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij hebben geleden als gevolg van het mislukken van de sterilisatie door [de gynaecoloog]. Zij stellen daartoe kort gezegd dat deze gynaecoloog in strijd met hetgeen waartoe zij als redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog gehouden was, bij de rechter eileider van [eiseres 1] de Filshieclip zodanig heeft geplaatst dat die eileider niet of niet volledig door de clip werd omsloten, en dat het ziekenhuis voor deze fout aansprakelijk is.

In dit verband hebben [eiser] c.s. gesteld dat het ziekenhuis heeft verzuimd om voldoende feitelijke gegevens te verstrekken ter motivering van zijn betwisting van die stellingen van [eiser] c.s. en hun aldus onvoldoende aanknopingspunten verschaft voor hun eventuele bewijslevering. Daarom dient de bewijslast ter zake van de fout van [de gynaecoloog] ten nadele van het ziekenhuis te worden omgekeerd. Voorts stellen [eiser] c.s. dat dit laatste ook daarom dient te geschieden, nu [de gynaecoloog] in strijd met art. 7:454 BW en met de toepasselijke richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) heeft verzuimd om van de sterilisatie een adequaat en separaat verslag te maken. In plaats daarvan heeft deze gynaecoloog volstaan met enkele aantekeningen in de poliklinische status van [eiseres 1], waarin de identificatie van de eileiders niet is vermeld, en evenmin welke methode [de gynaecoloog] heeft toegepast, welk materiaal zij heeft gebruikt, en of zij na plaatsing van de clips heeft gecontroleerd of deze op de juiste plaats waren aangebracht. Nu het tegendeel uit de aantekeningen niet blijkt, moet het ervoor worden gehouden dat die controle niet heeft plaatsgevonden.

3.3 Het hof heeft dienaangaande het volgende, samengevat, overwogen.

Uitgangspunt is dat ingevolge art. 150 Rv. de bewijslast met betrekking tot de door [eiser] c.s. gestelde feiten en omstandigheden op hen rust (rov. 4.5).

Het ziekenhuis is wat de verslaglegging van de sterilisatie in de poliklinische status van [eiseres 1] betreft niet tekortgeschoten in de verschaffing van aanknopingspunten voor de bewijslevering door [eiser] c.s. De constatering door [de gynaecoloog] in de aantekeningen dat [eiseres 1] slanke eileiders had, impliceert identificatie van de eileiders. De door [de gynaecoloog] gebezigde methode, te weten het op laparoscopische wijze plaatsen van Filshieclips op de eileiders van [eiseres 1], is niet in geschil. Van welk materiaal de clips zijn is niet in geschil terwijl er in de stellingen van partijen geen aanknopingspunt is te vinden voor de veronderstelling dat er op dit punt een keuze mogelijk was. Hier is niet van belang dat in de aantekeningen (in de poliklinische status) niet is vermeld dat [de gynaecoloog] de plaatsing van de clips heeft gecontroleerd, nu het ziekenhuis heeft gesteld en met de getuigenverklaring van [de gynaecoloog] nader heeft toegelicht dat deze die controle heeft uitgevoerd door het optillen van de eileiders met de tang waarmee de clips waren geplaatst en dat zij daarbij heeft geconstateerd dat de eileiders door de clips werden omsloten (rov. 4.6).

Niet in geschil is dat het ziekenhuis het volledige poliklinische dossier van [eiseres 1] aan [eiser] c.s. ter hand heeft gesteld en dat [eiser] c.s. ook beschikken over het medisch dossier dat het AMC met betrekking tot de hersterilisatie heeft opgemaakt en waarvan de videoband deel uitmaakt die van de hersterilisatie is gemaakt met het oog op de vraag wat er kan zijn misgegaan bij de door [de gynaecoloog] uitgevoerde sterilisatie. Voorts is het ziekenhuis zowel eigener beweging als in reactie op de argumenten van [eiser] c.s. in detail ingegaan op de vraag hoe de sterilisatie van [eiseres 1] is uitgevoerd, welke vermijdbare en niet vermijdbare oorzaken ertoe kunnen leiden dat een sterilisatie met behulp van Filshieclips niet het gewenste gevolg heeft en waarom [de gynaecoloog] en het ziekenhuis in het licht van de omstandigheden hier geen verwijt treft (rov. 4.7).

Het ziekenhuis is dus niet tekortgeschoten in zijn plicht om [eiser] c.s. de genoemde aanknopingspunten te verschaffen. Van enig gevolg voor de bewijslastverdeling op de door [eiser] c.s. gestelde grond is dus geen sprake (rov. 4.8).

Voor toepassing van de omkeringsregel met betrekking tot het causaal verband tussen het gestelde tekortschieten van het ziekenhuis in de wijze van verslaglegging van de sterilisatie (aantekeningen in de poliklinische status) en de door [eiser] c.s. geleden schade, is geen plaats. Met name ten aanzien van het niet vermelden van de controle van de plaatsing van de Filshieclips geldt, als veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat het ziekenhuis op dit punt in zijn rechtsplicht is tekortgeschoten, dat niet valt in te zien dat de alsdan geschonden norm er specifiek toe strekte [eiser] c.s. voor een nieuwe zwangerschap te behoeden. Het eventueel geldende voorschrift tot verslaglegging betreft immers niet de wijze van uitvoering van de sterilisatie maar veeleer de controleerbaarheid daarvan achteraf (rov. 4.9).

3.4.1 Tegen deze oordelen keert zich onderdeel 1 van het middel.

Onderdeel 1.1 bevat klachten met betrekking tot het oordeel van het hof in rov. 4.6 tot en met 4.8 dat het ziekenhuis niet is tekortgeschoten in zijn verplichting om voldoende feitelijke gegevens te verschaffen ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van [eiser] c.s. teneinde deze aanknopingspunten te verschaffen voor eventuele bewijslevering. De klachten spitsen zich toe op het oordeel in rov. 4.6 dat niet van belang is dat in de aantekeningen die de gynaecoloog [de gynaecoloog] van de operatie heeft gemaakt in de poliklinische status van [eiseres 1], niet is vermeld dat [de gynaecoloog] de plaatsing van de clips heeft gecontroleerd, nu het ziekenhuis heeft gesteld en met de getuigenverklaring van [de gynaecoloog] nader heeft toegelicht dat deze die controle heeft uitgevoerd door het optillen van de eileiders met de tang waarmee de clips waren geplaatst en dat zij daarbij heeft geconstateerd dat de eileiders door de clips werden omsloten.

Het onderdeel betoogt, kort samengevat, het volgende. Indien het hof heeft geoordeeld dat de gebrekkige verslaglegging op het punt van de bedoelde controle door [de gynaecoloog] kon worden geheeld door een enkele verklaring van de zijde van het ziekenhuis, afkomstig van [de gynaecoloog] zelf, dat deze de bedoelde controle heeft uitgevoerd terwijl daarvan in de verslaglegging geen melding wordt gemaakt, terwijl die controle van groot, zo niet doorslaggevend belang is voor de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. In dit geval was, in verband met de verplichting van het ziekenhuis om [eiser] c.s. aanknopingspunten te verschaffen voor hun eventuele bewijslevering, meer vereist dan de enkele stelling dat de controle was verricht. Althans rechtvaardigt dit niet dat aan de gebrekkigheid van de verslaglegging geen enkel gevolg meer kan worden verbonden voor de bewijslastverdeling, nu in een dergelijk geval een andere verdeling van de bewijslast uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien. Indien het hof doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan de verklaring van [de gynaecoloog] dat zij de bedoelde controle heeft uitgeoefend dan wel die controle van zo gering belang heeft geoordeeld, dat het daarom oordeelde dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid niet voortvloeit dat de bewijslastverdeling op dit punt van de controle wordt omgekeerd, is zijn beslissing onbegrijpelijk. Het door het ziekenhuis geboden aanknopingspunt behelst niet meer dan een blote verklaring van [de gynaecoloog], aan wie de medische fout èn de gebrekkige verslaglegging wordt verweten, dat de controle wèl is uitgevoerd, zonder dat daarin een plausibele verklaring wordt gegeven voor het feit dat zij zich die controle zoveel jaar na dato nog kan herinneren, terwijl het hof in rov. 4.15 zelf maar beperkte bewijskracht aan die verklaring toekent omdat [de gynaecoloog] "enigermate met het ziekenhuis als procespartij vereenzelvigd mag worden". Het grote belang van de controle voor de aansprakelijkheidsvraag blijkt uit de rapporten van diverse deskundigen en als het hof dienaangaande anders heeft geoordeeld, is dat onbegrijpelijk.

3.4.2 De klachten van het onderdeel kunnen niet slagen. De verplichting van het ziekenhuis om [eiser] c.s. voldoende feitelijke gegevens te verschaffen ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van [eiser] c.s. teneinde deze aanknopingspunten te verschaffen voor eventuele bewijslevering, impliceert niet dat het ziekenhuis bewijs diende te leveren van de feiten die het heeft gesteld ter betwisting van de stellingen van [eiser] c.s. Op het ziekenhuis rustte immers (vooralsnog) geen bewijslast ten aanzien van zijn verweer. Het hof heeft dan ook niet de juistheid of geloofwaardigheid beoordeeld van de door het ziekenhuis in dit verband verschafte feitelijke gegevens en de in dat verband overgelegde bewijsmiddelen, zoals de verklaring van [de gynaecoloog]. Het behoefde dat ook niet omdat, anders dan het onderdeel kennelijk tot uitgangspunt neemt, die beoordeling eerst aan de orde zou zijn bij de waardering van het eventueel over en weer geleverde bewijs. Het hof heeft dan ook terecht enkel de vraag beantwoord of de door het ziekenhuis verschafte feitelijke gegevens voldoende terzake dienend en concreet waren om [eiser] c.s. aanknopingspunten voor hun eventuele bewijslevering te verschaffen, in die zin dat [eiser] c.s. door die gegevens in staat werden gesteld te beoordelen op welk punt zij hun eventuele bewijslevering zouden hebben te richten.

Toegespitst op de controle door [de gynaecoloog] op de plaatsing van de Filshieclips, heeft het hof de door het ziekenhuis verschafte gegevens in de vorm van de verklaring van [de gynaecoloog] kennelijk voldoende terzake dienend en concreet geoordeeld, omdat in die verklaring verslag werd gedaan van de wijze waarop [de gynaecoloog] de plaatsing van de clips zou hebben gecontroleerd. Het heeft in dat licht geoordeeld dat de omstandigheid dat de aantekeningen van [de gynaecoloog] in de poliklinische status van [eiseres 1] niets omtrent die controle bevatten, niet van belang was, en daarmee tot uitdrukking gebracht dat die omstandigheid, in het licht van de aanwezigheid van de verklaring van [de gynaecoloog] niet de conclusie wettigt dat het ziekenhuis (op dit punt) niet aan zijn verplichting tot het verschaffen van aanknopingspunten, als eerder bedoeld, heeft voldaan.

Door aldus te oordelen en in dit verband niet verder te onderzoeken of de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere bewijslastverdeling meebrachten, heeft het hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Zijn oordeel is evenmin onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.

3.5.1 In onderdeel 1.2 wordt het oordeel van het hof in rov. 4.9 met betrekking tot de omkering van de bewijslast (hiervoor in 3.3, laatste alinea, weergegeven) bestreden. Het onderdeel verwijt het hof te hebben miskend dat omkering van de bewijslast ook buiten het door het hof behandelde geval van het causaal verband tussen de fout en de schade uit de redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien en in dit geval dient voort te vloeien, doordat sprake is van een gebrekkige verslaglegging nu daarin niet is vastgelegd dat controle heeft plaatsgevonden.

3.5.2 Blijkens de door het onderdeel genoemde passages in de gedingstukken van [eiser] c.s. (de inleidende dagvaarding onder 9, de conclusie van repliek met name onder 21 tot en met 28 en de memorie van antwoord met name onder 55, waar naar de genoemde passage in de conclusie van repliek wordt verwezen), berust de door het onderdeel op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid bepleite omkering van de bewijslast ten nadele van het ziekenhuis eveneens op het betoog dat, vanwege de gebrekkige verslaglegging door de gynaecoloog [de gynaecoloog], het ziekenhuis niet had voldaan aan zijn verplichting om voldoende feitelijke gegevens te verschaffen ter motivering van zijn betwisting van de stellingen van [eiser] c.s. teneinde dezen aanknopingspunten te verschaffen voor eventuele bewijslevering. Zoals hiervoor is gebleken, heeft het hof dit betoog in rov. 4.8 verworpen en is dit oordeel tevergeefs door onderdeel 1.1 bestreden, zodat de grondslag aan onderdeel 1.2 is ontvallen. Het onderdeel faalt.

3.6 Onderdeel 2 kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten van het onderdeel niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het ziekenhuis begroot op € 362,34 aan verschotten en op € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 20 april 2007.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature