Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Langlopende bancaire relatie. Correspondentie. Bijzonder beheer. Openstaande saldi opgeëist. Executie van zekerheden. De bank heeft niet onzorgvuldig gehandeld. Vonnis bekrachtigd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.172.280/01

arrest van 9 mei 2017

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. J.P. van Dyck te Valkenburg,

tegen

ING Bank N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. E.C. Netten te Amsterdam,

op het bij exploot van dagvaarding van 16 juni 2015 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg (locatie Maastricht) gewezen vonnis van 18 maart 2015 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – ING – als eiseres.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/188564 HA ZA 14-115)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep;

- de memorie van grieven, met producties;

- de memorie van antwoord, met producties.

Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1.

Geen grief is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vaststaande feiten (2.1 tot en met 2.22 van het bestreden vonnis). In de kern staat tussen partijen als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, het volgende vast (voor een uitvoeriger weergave van de correspondentie verwijst het hof naar het bestreden vonnis).

a. Sinds 1981 heeft [appellant] de projectfinanciering voor zijn werkzaamheden als privaat projectontwikkelaar ondergebracht bij (de rechtsvoorgangers van) ING.

ING heeft een rekening-courant krediet aan [appellant] ter beschikking gesteld (overeenkomst van 4 juni 2003, kredietlimiet € 20.000, jaarlijks te bezien aan de hand van de jaarcijfers, rente 2% per jaar boven de ING Basisrente, minimaal 5,25% per jaar). ING heeft verder een Euroflexlening aan [appellant] ter beschikking gesteld (overeenkomst van 4 juni 2003, hoofdsom € 230.000, looptijd 12 maanden vanaf 1 mei 2003, rente 1,5% per jaar boven Euribor, opslag op Euribor jaarlijks door ING te herzien, aflossing € 230.000 op 1 mei 2004) . ING Real Estate Finance N.V. (REF) heeft een lening aan [appellant] ter beschikking gesteld (overeenkomst van 10 mei 2006, hoofdsom € 1.000.000, looptijd 3 jaar, verlenging mogelijk , rente driemaands Euribor met een opslag van 1,2 procentpunt, rentevaste periode mogelijk).

[appellant] heeft zekerheden aan ING en REF gegeven (aan ING: 1e, 2e en 3e hypotheek [adres 1] te [plaats 1] ; aan REF: onder meer 1e hypotheek [adres 2] te [woonplaats] , [adres 3] te [plaats 2] en [adres 4] te [woonplaats] ).

In de algemene voorwaarden bij de overeenkomst van 4 juni 2003 met ING is bepaald: “Het saldo van een krediet in rekening-courant (…) is met de verschuldigde en lopende rente (…) terstond en ineens opeisbaar (…) indien de kredietnemer enigerlei verplichting jegens de bank uit hoofde van deze overeenkomst of enige andere met de bank gesloten overeenkomst al of niet in verband daarmee niet, niet tijdig of niet volledig is nagekomen (…). (…) De kredietnemer is verplicht aan de bank of door haar aan te wijzen personen te allen tijde inzage te geven in zijn boeken en alle verlangde inlichtingen te verstrekken. Voorts zal de kredietnemer aan de bank jaarlijks een afschrift geven van zijn balans en winst- en verliesrekening en wel binnen half jaar na afloop van het boekjaar (…).”

In de algemene voorwaarden bij de overeenkomst van 10 mei 2006 met REF is bepaald: “Het verschuldigde is terstond en ineens opeisbaar (…) indien één van de volgende gebeurtenissen zich voordoet: (…) de schuldenaar is jegens de geldgever in verzuim (…). (…) De schuldenaar is verplicht onmiddellijk doch uiterlijk binnen 14 dagen aan de geldgever toe te zenden: (…) Alle door de geldgever gevraagde inlichtingen en gegevens die naar zijn oordeel van belang (kunnen) zijn voor de hem toekomende rechten en bevoegdheden (…). (…) De schuldenaar (…) is verplicht jaarlijks binnen zes (6) maanden na afloop van ieder boekjaar of zoveel eerder als mogelijk, aan de geldgever te verstrekken een exemplaar van zijn (geconsolideerde) balans en winst- en verliesrekening met toelichting (…). De schuldenaar is verder verplicht met betrekking tot de jaarrekening de geldgever alle gewenste inlichtingen te verstrekken.”

REF en [appellant] zijn in maart 2007 overeengekomen dat [appellant] vanaf 1 juli 2008 4% per jaar lineair zou aflossen, derhalve € 10.000 per kwartaal (bij € 1.000.000 hoofdsom).

[appellant] heeft zich bij overeenkomst van 9 februari 2010 jegens REF verbonden zolang REF een vordering op hem zou hebben het pand aan de [adres 2] te [woonplaats] niet te verkopen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van REF.

ING en REF (hierna gezamenlijk: ING) zijn gefuseerd met rechtsgevolg vanaf 1 september 2010.

ING heeft met [appellant] gecorrespondeerd:

- brief van 7 februari 2011: de periodieke aflossing voor de lening van 10 mei 2006 is met ingang van 1 april 2011 € 2.500 per kwartaal voor een periode van 1 jaar, na deze periode opnieuw te bezien;

- brief van 6 oktober 2011: aflossingsafspraak van € 2.500 per kwartaal wordt gecontinueerd tot 1 april 2013, na deze periode worden de aflossingsvoorwaarden opnieuw bezien;

- brief van 19 maart 2012: de limiet van de rekening-courant wordt verlaagd met € 400 per maand, voor het eerst op 1 april 2012, en de aflossing op de Euroflexlening wordt € 1.150 per maand met ingang van 1 mei 2012;

- brief van 25 februari 2013: het dossier is overgedragen aan de afdeling Intensief Beheer omdat [appellant] had laten weten de rente- en aflossingsverplichting van de Euroflexlening niet te kunnen opbrengen en de “ondergezette woning” ( [adres 1] , naar het hof begrijpt) niet te hebben verkocht; ING waarschuwt dat de vordering hiermee opzegbaar is en verzoekt uiterlijk 31 maart 2013 financiële informatie te verstrekken aan de hand waarvan in overleg kan worden bepaald welke aflossing haalbaar is; ING waarschuwt dat opzegging en uitwinning van zekerheden mogelijk zijn indien de gevraagde gegevens niet worden ontvangen;

- brief van 8 mei 2013: [appellant] wordt nogmaals in de gelegenheid gesteld gegevens te verstrekken;

- brief van 29 juli 2013: ING stelt de rente voor de Euroflexlening vast op 5,34% per jaar boven het éénmaands Euribor tarief vanaf 1 oktober 2013;

- ING en [appellant] hebben in de periode vanaf oktober tot in december 2013 overleg gevoerd over de voortzetting van de kredietrelatie;

- brief van 10 januari 2014: ING eist de openstaande saldi op.

i. ING heeft de opzegging van de openstaande saldi als volgt gemotiveerd:

- [appellant] heeft een deel van het pand aan de [adres 2] zonder haar toestemming verkocht;

- [appellant] heeft meegedeeld niet langer te willen voldoen aan het overeengekomen aflossingsschema;

- [appellant] heeft niet voldaan aan de voorwaarden in de brief van 8 mei 2013;

- de bedrijfsactiviteiten van [appellant] in het pand aan de [adres 1] zijn beëindigd;

- [appellant] gaat niet akkoord met de renteherziening zoals voorgesteld in de brief van 29 juli 2013;

- [appellant] gaat ook niet akkoord met een door ING voorgestelde regeling (brief van 12 november 2013);

- er is geen sprake (meer) van een vertrouwensrelatie tussen ING en [appellant] .

ING heeft met verlof van de voorzieningenrechter beslag gelegd op onroerende zaken van [appellant] . ING heeft, na het wijzen van het thans bestreden vonnis, een aantal beslagen zaken executoriaal verkocht.

ING en [appellant] hebben op 1 mei 2014 een regeling getroffen, maar deze regeling is in juni of juli 2014 buitengerechtelijk vernietigd of ontbonden.

3.2.

ING heeft in eerste aanleg gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 202.750 (overeenkomst van 4 juni 2003) en € 970.898,83 (overeenkomst van 10 mei 2006), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2014 en de kosten van het geding, inclusief de beslagkosten.

3.3.

[appellant] heeft in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie gevorderd (a) ING te veroordelen tot ongeclausuleerde nakoming van de overeenkomsten (in het bijzonder: een lening is aflossingsvrij tot 1 april 2017 en zolang het pand aan de [adres 1] te [woonplaats] niet verkocht en geleverd is), (b) voor recht te verklaren dat een renteherziening van 1,61% per 1 september 2013 onrechtmatig is, (c) voor recht te verklaren dat de rekening-courant op nihil moet worden gebracht en moet worden gesloten, (d) voor recht te verklaren dat de regeling van 1 mei 2014 rechtsgeldig is vernietigd, (e) de gelegde beslagen op te heffen, te vermeerderen met rente en met veroordeling van ING in de proceskosten.

3.4.

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [appellant] veroordeeld tot betaling van € 1.173.648,83, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2014. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten, inclusief de beslagkosten. De rechtbank heeft verstaan dat de vordering in reconventie was ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen van ING zouden worden afgewezen, zodat aan de voorwaarde niet was voldaan en de vordering in reconventie geen behandeling behoefde.

3.5.

In de appeldagvaarding geeft [appellant] te kennen hoger beroep in te willen stellen tegen het eindvonnis van 18 maart 2015. Blijkens de conclusie van de memorie van grieven is het hoger beroep echter ook gericht tegen het tussenvonnis van 10 december 2014, waarin de rechtbank de processuele gang van zaken tijdens en na de comparitie heeft weergegeven en het verzoek van [appellant] tot het houden van een pleidooi heeft afgewezen. De grieven IV-a (gericht tegen het niet toestaan van een akte na de comparitie) en IV-b (gericht tegen de gang van zaken ter comparitie) – in samenhang met een gedeelte van grief 3 – zien op deze kwesties. Wat er zij van deze klachten, heeft [appellant] geen belang bij bespreking van grief 4, nu het slagen daarvan niet tot een ander dictum in hoger beroep zal kunnen leiden. Daarbij komt dat [appellant] in hoger beroep alsnog de gelegenheid heeft gekregen zijn argumenten uitvoerig naar voren te brengen, zodat hij ook om deze reden geen belang heeft bij de grief.

3.6.

[appellant] heeft in hoger beroep ter toelichting van zijn overige grieven samengevat aangevoerd dat ING tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomsten, haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld, dat het samenstel van alle omstandigheden moet worden beoordeeld, dat hem een beroep toekomt op artikel 6:2 en artikel 6:248 BW en dat de geldende normen voor opzegging van kredieten tot een voor hem gunstige uitkomst moeten leiden.

[appellant] heeft in het petitum van zijn memorie van grieven gevorderd de door de rechtbank gewezen vonnissen van 10 december 2014 en 18 maart 2015 te vernietigen en de vorderingen van ING alsnog af te wijzen, voor recht te verklaren dat ING de kredieten niet rechtsgeldig heeft opgeëist en dat ING de zekerheden niet rechtsgeldig heeft geëxecuteerd of de beslagen niet rechtsgeldig heeft uitgewonnen, ING te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis heeft betaald en voor recht te verklaren dat ING aansprakelijk is voor de schade die [appellant] door toedoen van ING heeft geleden, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van ING in de kosten van het geding.

3.7.

Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ING gerechtigd was inlichtingen te verlangen (overweging 4.7, vonnis van 18 maart 2015). [appellant] erkent dat ING in de overeenkomsten de bevoegdheid inlichtingen te verlangen had bedongen, maar hij voert aan dat deze bevoegdheid nooit is gebruikt (tot de voormelde brieven waarbij inlichtingen werden verlangd). Hij beroept zich op wanprestatie, onrechtmatige daad, rechtsverwerking, misbruik van recht, willekeur en strijd met de redelijkheid en billijkheid. De achterstanden waren door ING gecreëerd, aldus [appellant] . ING heeft volgens hem de eisen van evenredigheid niet in acht genomen. De desbetreffende bedingen zijn volgens hem onredelijk bezwarend en [appellant] beroept zich op de vernietigbaarheid daarvan, dan wel een redelijke en billijke toepassing daarvan (artikel 6:2 en artikel 6:248 BW ). De verbintenis het pand aan de [adres 2] niet te verkopen was volgens [appellant] afgedwongen, hij kon niet anders dan akkoord gaan, er was voldoende andere zekerheid en ING heeft daardoor geen schade geleden. [appellant] beroept zich op de algemene zorgplicht in artikel 2 van de algemene bankvoorwaarden.

3.8.

Grief 1 faalt.

3.8.1.

Partijen zijn het erover eens dat de bevoegdheid inlichtingen te verlangen is overeengekomen. De stelling dat ING gedurende enkele jaren geen inlichtingen heeft verlangd, brengt (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) niet mee dat zij de bevoegdheid inlichtingen te verlangen (dus) heeft prijsgegeven. [appellant] heeft in het geheel niet (aan de hand van concrete feiten) duidelijk gemaakt dat ING teveel inlichtingen heeft gevraagd, of inlichtingen die niet relevant waren, of inlichtingen die gelet op de omvang ervan en de kosten voor het verzamelen ervan niet in redelijke verhouding stonden tot de belangen van partijen over en weer. 3.8.2. De achterstanden in de terugbetaling van het verschuldigde waren ernstig. [appellant] heeft met ING afgesproken dat hij € 10.000 per kwartaal zou aflossen. ING heeft gedurende enige tijd genoegen genomen met € 2.500 per kwartaal, maar zij heeft daarbij in onmiskenbare bewoordingen duidelijk gemaakt dat na afloop van een specifieke periode de situatie nader zou worden bezien. [appellant] heeft niet aangevoerd dat ING heeft gehandeld in strijd met deze duidelijke bewoordingen in haar correspondentie en hij heeft niet uitgelegd dat en waarom het beroep van ING op haar bevoegdheid een aflossing van € 10.000 per kwartaal te verlangen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het stond ING dan ook vrij (opnieuw) een aflossing van € 10.000 per kwartaal te verlangen, zoals zij heeft gedaan. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke achterstand. [appellant] heeft ING medegedeeld dat hij niet in staat was de door ING verlangde bedragen terug te betalen.

3.8.3.

[appellant] erkent dat hij in strijd met zijn toezegging en zonder toestemming van ING een deel van het pand aan de [adres 2] heeft verkocht en geleverd; ook indien zoals hij aanvoert sprake was van voldoende andere zekerheden, levert deze schending van zijn toezegging een ernstige vertrouwensbreuk in de bancaire relatie op. Gelet op de aard van de verstrekte zekerheden (recht van hypotheek, panden die niet afgebouwd waren) is de waarde van de zekerheden moeilijk vast te stellen, zodat het verzoek van ING aan [appellant] om de betreffende toezegging te geven alleszins begrijpelijk is (evenals de later door ING gelegde beslagen). [appellant] heeft geen enkele grond aangereikt om zijn handelwijze te rechtvaardigen. Hij heeft aangevoerd dat de toezegging was “afgedwongen”, maar hij heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat hem een beroep op een wilsgebrek toekomt (zoals dwaling of misbruik van omstandigheden bij het aangaan van de toezegging).

3.8.4.

Al met al moet worden aangenomen dat ING goede gronden had voor haar verzoek inlichtingen te verstrekken. Dit verzoek staat in een redelijke verhouding tot het door ING nagestreefde doel, gelet op de belangen van partijen over en weer. ING heeft niet onzorgvuldig gehandeld en haar beroep op haar bevoegdheid is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. [appellant] heeft in het geheel niet duidelijk gemaakt dat en waarom de bedingen waarop ING zich beroept onredelijk bezwarend zouden zijn.

3.9.

Grief 2 komt er in de kern op neer dat het samenstel van omstandigheden als geheel moet worden beoordeeld (niet: een selectie of losse onderdelen). [appellant] voert aan dat ING een destructief beleid jegens hem voerde, hetgeen een tekortkoming oplevert ( [appellant] beroept zich op wanprestatie, onrechtmatige daad en schending van andere normen).

Om de redenen die hiervoor in verband met grief 1 zijn uiteengezet faalt ook grief 2.

3.10.

Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep van ING op haar bevoegdheden in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. [appellant] verwijst naar zijn conclusie van antwoord (3 tot en met 18 en 20 tot en met 25). Ter staving van zijn beroep op artikel 6:248 en artikel 6:2 BW voert [appellant] de navolgende omstandigheden aan:

- de bank heeft macht in haar verhouding met [appellant] en initieert aanvullingen en wijzigingen eenzijdig terwijl zij geen aanvullingen of wijzigingen door [appellant] accepteert;

- de bank heeft aan de zijde van [appellant] gerechtvaardigd vertrouwen opgewekt doordat de relatie aanvankelijk constructief, oplossingsgericht en gebaseerd op wederzijds vertrouwen was (terwijl de bank later na een overgang naar de nieuwe accountmanager niet goed communiceerde, geen verantwoordelijkheid nam, activistisch optrad en zonder voldoende en deugdelijke motivering inlichtingen verlangde, een aanvullende betaling eiste van € 1.550 en de verplichte aflossing verhoogde met een factor 4 (€ 2.500 naar € 10.000));

- de bank heeft het accountbeheer op afstand gezet, niet constructief maar directief gecommuniceerd, zonder duidelijk belang rechten opgeëist, een achterstand gecreëerd en aangesmeerd, eisen aangescherpt en een domino-effect in gang gezet;

- het ging om een bancaire relatie van meer dan 30 jaar en er was geen sprake van een aanmerkelijke afname van de kredietwaardigheid en/of aanmerkelijke toename van het bancaire risico; de termijn om een andere financier te zoeken was onvoldoende;

- de bank heeft voor het eerst bij brief van 5 december 2013 de opeising van het krediet aangezegd; de eerdere berichten waren niet meer dan een voorbehoud bij wege van een geautomatiseerde passage; de opzeggingstermijn was dan ook te kort;

- de handelwijze van de bank was niet in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en levert misbruik van bevoegdheid en schending van de bancaire zorgplicht van artikel 2 van de algemene bankvoorwaarden op, gelet op de wijze van besluitvorming en de wijze waarop overleg is gevoerd ( [appellant] is tot het uiterste getergd); de bank heeft door haar handelwijze verwachtingen gewekt ( ING heeft nooit aangedrongen op het verstrekken van inlichtingen); de bank heeft het zwaarste wapen (opeising van het verschuldigde) het eerst ingezet terwijl zij gelet op het belang van [appellant] kon volstaan met een minder vergaande maatregel (de discussie beperkte zich tot een klein onderdeel van de kredietrelatie, waarvoor voldoende zekerheden aan de bank waren verstrekt terwijl andere zekerheden indien nodig konden worden verstrekt); de bank heeft het meest waardevolle onderpand het eerst geëxecuteerd (na het wijzen van het bestreden vonnis).

[appellant] heeft in de procedure bij de rechtbank aangevoerd dat hij zijn geld gelet op alle contacten met ING heeft gebruikt voor zijn projecten in plaats van aanvullende liquiditeiten aan te houden, dat ING vervolgens een andere koers is gaan varen en hogere aflossingen heeft verlangd en dat het gerechtvaardigde vertrouwen van [appellant] aldus is geschonden (conclusie van antwoord, 9). [appellant] heeft er ook op gewezen dat de openstaande saldi deels te herleiden zijn tot afspraken tussen partijen waarbij een effectendepot (volgens [appellant] : zware verliezen door fouten van ING) is omgebouwd tot een kredietrelatie (conclusie van antwoord, 29).

3.11.

Grief 3 faalt.

3.11.1.

Onder de omstandigheden die hiervoor onder 3.1 zijn omschreven is het beroep van ING op haar bevoegdheden (de bevoegdheid het verschuldigde op te eisen en de bevoegdheid inlichtingen te verlangen) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar. ING had goede gronden voor haar verzoek inlichtingen te verstrekken, zij mocht de aflossing per kwartaal op € 10.000 stellen (zij was niet gehouden langer dan de specifiek ingewilligde periode genoegen te nemen met minder), zij heeft haar verzoeken duidelijk geformuleerd, zij heeft duidelijk gewaarschuwd over de consequenties indien [appellant] niet zou voldoen aan de verzoeken en zij heeft voldoende tijd gegeven om aan de verzoeken te voldoen, om desgewenst een andere financier te zoeken en om desgewenst te betalen. ING heeft een lang traject van overleg doorlopen. Zij heeft de openstaande saldi niet plotseling opgeëist en de keuzes van ING staan in een redelijke verhouding tot het nagestreefde doel, gelet op de belangen van partijen over en weer.

3.11.2.

[appellant] heeft erkend dat hij niet kon beschikken over de door ING verlangde liquiditeiten. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt wat ING nog meer of anders had kunnen of moeten doen om hem tegemoet te komen zonder haar gerechtvaardigde belangen uit het oog te verliezen. [appellant] stelt dat ING niet goed heeft gecommuniceerd (de verhoging van de maandelijkse aflossing naar € 10.000 zou niet vooraf aan hem zijn medegedeeld), dat er wrevel was tussen hem en de accountmanager van ING en dat de verwijzing van ING naar de schaarste van geld ter motivering van de vaststelling van de rente niet juist zou zijn, maar deze stellingen, indien zij juist zijn, zijn zonder nadere toelichting onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het beroep van ING op haar bevoegdheden, gelet op alle omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [appellant] heeft ook niet concreet toegelicht welk belang hij had bij een andere koers, hoeveel nadeel hij concreet zou lijden bij opeising van de openstaande saldi en executie van de zekerheden, hoeveel gunstiger zijn positie zou kunnen zijn indien ING zou bewilligen in een nader uitstel, dat en hoe de belangen van ING in een dergelijk scenario zouden worden veiliggesteld, welke inspanningen hij zich heeft getroost om onverwijld te kunnen beschikken over de door ING verlangde liquiditeiten en dat en hoe hij ING onverwijld op de hoogte heeft gehouden van deze inspanningen. De stellingen van [appellant] zijn onvoldoende om aan te kunnen nemen dat hij aan de handelwijze van ING het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij nog langer kon volstaan met een aflossing van € 2.500 per kwartaal en niet de aanvullende betaling van € 1.550 verschuldigd zou zijn. De contractuele documentatie en de correspondentie, zoals hiervoor onder 3.1 omschreven, staan (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) in de weg aan het ontstaan van het door [appellant] aangevoerde gerechtvaardigde vertrouwen. [appellant] heeft in dit geding niet aangevoerd dat consequenties moeten worden verbonden aan de eventuele door hem aangevoerde fouten van ING met betrekking tot het effectendepot.

3.12.

Aan het door [appellant] gedane bewijsaanbod gaat het hof voorbij, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden en dit bewijsaanbod niet voldoende specifiek is. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt (zoals in dit geval), in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet vermeldt op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft.

3.13.

De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. De vorderingen van [appellant] in hoger beroep zullen worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld (voor salaris advocaat: 1 punt, tarief VIII).

5 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ING begroot op € 5.160 aan vast recht en € 4.580,- voor salaris advocaat, en in de nakosten van € 131,- indien dit arrest niet wordt betekend dan wel € 199,- indien dit arrest wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW indien en voor zover [appellant] dit niet binnen twee dagen na betekening van dit arrest heeft voldaan;

verklaart dit arrest wat de uitgesproken veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, L.S. Frakes en B.E.L.J.C. Verbunt is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 mei 2017.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature