Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

artikel 288 lid 3 Fw : ondanks ontnemingsvordering toch toegelaten tot de schuldsaneringsregeling op grond van de hardheidsclausule.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 23 maart 2017

Zaaknummer : 200.206.545/01

Zaaknummer eerste aanleg : 312243 FT RK 16/1038 & 312244 FT RK 16/1039

in de zaak in hoger beroep van:

1 [appellant] ,

2. [appellante] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

[appellant] en [appellante] ,

hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante]

advocaat: mr. R. Akkaya te Helmond.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 28 december 2016.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 januari 2017, hebben [appellant] en [appellante] - die blijkens het verzoekschrift ex artikel 284 Fw in gemeenschap van goederen met elkaar zouden zijn gehuwd - verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zowel [appellant] als [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.

2.2.

Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Akkaya.

Voorts is ter zitting verschenen de heer [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van [appellant] en [appellante] .

2.3.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 december 2016;

- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 23 januari 2017;

- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 5 maart 2016.

3 De beoordeling

3.1.

Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] en [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW . Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is de beschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid hij ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over het gedane verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, LJN: BV4021).

3.2.

[appellant] en [appellante] hebben ieder voor zich verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] en [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 163.455,59.

Daaronder bevinden zich een schuld aan de Belastingdienst van € 35.665,72 en een schuld aan het CJIB van € 1.129,71.

Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan.

3.3.

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verzoeken van [appellant] en [appellante] afgewezen.

De rechtbank heeft daartoe artikel 288 lid 2 aanhef en sub c Fw overwogen dat [appellant] en [appellante] schulden hebben welke voortvloeien uit een onherroepelijke veroordeling als bedoeld in artikel 358, vierde lid, Fw ter zake van een of meer misdrijven, welke veroordeling onherroepelijk is geworden binnen vijf jaar vóór de dag van het verzoekschrift.

3.4.

[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan beiden in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Op grond van art. 288 lid 3 Fw kan het verzoek worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen.

Ook in het geval van [appellant] en [appellante] is er een situatie zoals bedoeld in art. 288 lid 3 Fw. Het gaat in hun geval om een vonnis van de Politierechter van 15 februari 2012. Dit vonnis is thans inmiddels bijna meer dan 4 jaar oud. In de tussentijd hebben [appellant] en [appellante] meerdere goede en juiste stappen ondernomen in hun leven, teneinde hun situatie te verbeteren. [appellant] en [appellante] voldoen aan art. 288 lid 3 Fw, zo stellen zij.

[appellant] en [appellante] hebben thans stabiele inkomsten en uitgaven. Zij staan onder beschermingsbewind. [appellant] en [appellante] hebben geleerd om met minimale inkomsten (het leefgeld) te leven teneinde zoveel als mogelijk voor hun schuldeisers te kunnen sparen. Daarnaast: de vordering waar het om gaat, een bedrag ad € 1.129,71 op een schuldenlast ad € 163.455,59, is zodanig laag dat het wat [appellant] en [appellante] betreft in dit geval geen belemmering voor de toepassing van de WSNP zou moeten zijn. Deze vordering bedraagt immers nog geen 1% van de totale schuldenlast.

3.5.

De heer [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder van [appellant] en [appellante] heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat vanaf het moment dat [appellant] en [appellante] onder beschermingsbewind zijn gesteld er geen nieuwe schulden zijn bijgekomen en dat zij over een zodanige aflossingscapaciteit beschikken dat zij gedurende de termijn van de schuldsaneringsregeling van 36 maanden een aanzienlijk bedrag ten behoeve van hun schuldeisers kunnen sparen.

3.6.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.6.1.

Het hof stelt in de eerste plaats, met eerder de rechtbank in het vonnis waarvan thans beroep, vast dat aan [appellant] en [appellante] op 15 februari 2012 ieder voor zich een, inmiddels onherroepelijke, ontnemingsvordering is opgelegd ten bedrage van € 1.129,71. Dit wordt door appellanten ook niet ontkend. Het hof stelt in de tweede plaats vast dat het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering van zowel [appellant] als [appellante] op 1 september 2016 bij de griffie van de rechtbank Oost-Brabant is binnengekomen. Dit is door appellanten ook niet betwist. Per saldo betekent dit dat de hiervoor bedoelde ontnemingsvordering binnen de zogenoemde vijfjaarstermijn valt. Vervolgens brengt de limitatieve afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 aanhef en sub c Fw in een geval als dit dan, op zichzelf genomen, met zich dat het verzoek tot de wettelijke schuldsanering dient te worden afgewezen. De rechtbank heeft dat in het geval van zowel [appellant] als [appellante] dan ook gedaan.

3.6.2.

Anders dan eerder de rechtbank, is het hof thans echter wel gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan, met toepassing van artikel 288 lid 3 Fw , de verzoeken van [appellant] en [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering uiteindelijk toch kunnen worden toegewezen

Het hof overweegt in dat verband onder meer dat de hennepkwekerij slechts kort in werking is geweest, dat de strafrechtelijke gedragingen dateren van zeven jaar geleden, dat de belastingschuld samenhangt met de door de belastingdienst vermoede opbrengt van de kwekerij – als door [appellant] en [appellante] toentertijd niet bestreden -, en dat niet is gebleken van andere of nieuwe strafrechtelijke gedragingen van [appellant] en [appellante] . Verder is genoegzaam gebleken dat [appellant] en [appellante] sinds 6 januari 2016 - derhalve meer dan een jaar – onder beschermingsbewind staan en zij sindsdien geen nieuwe schulden hebben doen laten ontstaan. Hieruit leidt het hof dat de financiële situatie van [appellant] en [appellante] thansstabiel is te noemen, zoals de advocaat blijkens de inhoud van het beroepschrift en ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd.

3.6.3.

Verder stelt het hof dan ook nog vast dat bij brief van 5 maart 2017 [appellant] en [appellante] , met onderbouwing van bewijsstukken zoals salarisspecificaties, nader inzicht hebben verschaft in hun inkomenssituatie. Zoals uit de salarisspecificaties blijkt werken zowel [appellant] (via een uitzendbureau) en [appellante] – zij heeft een vast dienstverband - fulltime, waarmee zij aan netto-inkomsten bijna € 3.000,-- per maand ontvangen. Gelet hierop en rekening houdend met de vaste lasten van [appellant] en [appellante] , zoals blijkt uit de 285-verklaring, moeten zij in staat worden geacht een aanzienlijk bedrag bijeen te sparen ten behoeve van hun schuldeisers, indien zij worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

3.7.

Het hof komt dan ook gegeven alle omstandigheden van het geval tot de slotsom dat het vonnis, waarvan beroep, dient te worden vernietigd en dat moet worden beslist op de in het dictum aan te geven wijze.

4 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:

[appellant] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1969,

en,

[appellante] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] 1970,

beiden wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] , aan de [adres] ;

bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.

Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, L.Th.L.G. Pellis en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature