U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Brandstichting in Vlissingen; met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevallen van brandstichting.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-003532-14

Uitspraak : 22 november 2016

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank

Zeeland-West-Brabant van 17 november 2014 in de strafzaak met parketnummer

02-820780-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedatum] 1974,

verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . In de plaats daarvan is gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.197,90 en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 385,- beide met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van de op te leggen straf is, subsidiair, aangevoerd dat er geen reden is af te wijken van de straf die door de rechtbank is opgelegd.

In het geval van een bewezenverklaring zijn volgens de raadsman de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] toewijsbaar tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van het onder 1 ten laste gelegde feit. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

2.hij op of omstreeks 02 juni 2014 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een vuilcontainer, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de inhoud van een vuilcontainer, althans de vuilcontainer, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die vuilcontainer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die vuilcontainer en/of de zich in de omgeving van die vuilcontainer bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;

3.hij op of omstreeks 02 juni 2014 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto ( Alfa Romeo ), immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die personenauto (Alfa Romeo), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan drie personenauto's (Alfa Romeo en Skoda en Citroen ) en/of de in die personenauto's aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor bovengenoemde personenauto's en/of de overige op de parkeerplaats geparkeerde personenauto's en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in de belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

4.hij op of omstreeks 02 juni 2014 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in fietstassen en/of een fiets, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die fietstassen en/of fiets en/of die fiets tegen een voorgevel van een woning (gelegen aan de [adres] ) heeft geplaatst, in elk geval opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met die fietstassen en/of fiets, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die fietstassen en/of fiets en/of een luchtrooster (in de voorgevel van de woning gelegen aan de [adres] ) en/of de voorgevel van de woning (gelegen aan de [adres] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die fiets en/of de woning (gelegen aan de [adres] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in de woning gelegen aan de [adres] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

2.hij op 02 juni 2014 te Vlissingen opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een vuilcontainer, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de inhoud van een vuilcontainer, ten gevolge waarvan die vuilcontainer gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor zich in de omgeving van die vuilcontainer bevindende goederen te duchten was;

3.hij op 02 juni 2014 te Vlissingen opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto (Alfa Romeo), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die personenauto (Alfa Romeo), ten gevolge waarvan drie personenauto's (Alfa Romeo en Skoda en Citroen) en de in die personenauto's aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor bovengenoemde personenauto's en de overige op de parkeerplaats geparkeerde personenauto's te duchten was;

4.hij op 02 juni 2014 te Vlissingen opzettelijk brand heeft gesticht aan/in fietstassen en/of een fiets, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met die fietstassen en/of die fiets die tegen een voorgevel van een woning (gelegen aan de [adres] ) was geplaatst, ten gevolge waarvan die fietstassen en fiets en een luchtrooster (in de voorgevel van de woning gelegen aan de [adres] ) en de voorgevel van de woning (gelegen aan de [adres] ) geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die fiets en de woning (gelegen aan de [adres] ) en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in de woning gelegen aan de [adres] te duchten was.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de getuige [medeverdachte] onbetrouwbaar is en dat zijn verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Voorts is betoogd dat de camerabeelden, waarop herkenningen door verbalisanten zijn gebaseerd, van slechte kwaliteit zijn. Volgens de raadsman zijn op de camerabeelden geen specifieke kenmerken waarneembaar en zijn de beelden daarmee onvoldoende duidelijk om een herkenning op te baseren. Daarnaast heeft hij opgemerkt dat de herkenningen door de diverse verbalisanten niet zijn gebaseerd op zodanig specifieke kenmerken dat gesproken kan worden van een 100% herkenning. Ook de herkenningen op basis van de camerabeelden kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs, aldus de raadsman.

Het hof overweegt als volgt.

Camerabeelden

Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de camerabeelden, zoals die op 2 juni 2014 zijn opgenomen door een beveiligingscamera van slagerij [slachtoffer 4] te Vlissingen, in de zittingszaal afgespeeld. Bij die gelegenheid is het hof niet gebleken dat de beelden van een dusdanig slechte kwaliteit zijn dat op basis daarvan geen voldoende betrouwbare herkenning kan worden verricht. Anders dan de raadsman stelt, zijn op de beelden persoonskenmerken, zoals de vorm van het hoofd, de haardracht en het postuur van de personen te onderscheiden. Ook zijn kenmerken van de gedragen kleding waarneembaar. Zo heeft het hof ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting vastgesteld dat op de mouw van de bovenkleding van één van de personen een teken, gelijkende op de letter S of het cijfer 5, te zien is.

Zoals de raadsman bij pleidooi heeft opgemerkt, hebben de verbalisanten [naam] en [naam] op pagina 127 van politiedossier ten aanzien van hun herkenning van verdachte op 4 juni 2014 gerelateerd dat zij - alhoewel zij verdachte herkenden - door de kwaliteit van de beelden, zoals die aan hen getoond werden, niet met de grootste zekerheid kunnen stellen dat het om verdachte gaat. Tevens herkennen zij in de jongere persoon de persoon die zij hebben gesproken in de woning van verdachte (na aanvraag van een pasfoto van deze persoon herkennen zij medeverdachte [medeverdachte] ).

Niet alleen voornoemde verbalisanten, maar ook de verbalisanten [naam] en [naam] hebben de camerabeelden bekeken. Verbalisant [naam] (dossierpagina 129) relateert dat hij de verdachte diverse malen op het politiebureau in Vlissingen heeft gezien en de laatste weken meerdere malen door het centrum van Vlissingen heeft zien lopen. De verdachte heeft een kenmerkende manier van lopen en een buikje, zo relateert de verbalisant, hetgeen hij terug zag op de beelden.

Ook verbalisant [naam] (dossierpagina’s 116 en 117) heeft de verdachte op de camerabeelden herkend. Zij relateert dat zij de verdachte kent doordat zij hem tijdens het politieonderzoek Jesseren diverse keren heeft verhoord.

De raadsman heeft ter zake daarvan opgemerkt dat de uitkomst van die strafzaak buitengewoon teleurstellend voor haar moet zijn geweest en dat het de vraag is hoe objectief zij naar de camerabeelden heeft gekeken.

Ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting is het hof evenwel niet gebleken dat dient te worden getwijfeld aan de integriteit van verbalisant [naam] . [naam] beschrijft dat zij op de mouw van het T-shirt van één van de personen op de beelden een cijfer 5 waarnam – door een andere verbalisant op dossierpagina 98 omschreven als een letter S – en dat zij zich herinnert dat verdachte bij één van de verhoren in het politieonderzoek Jesseren een dergelijk T-shirt droeg (van welk verhoor een foto is bijgevoegd). Zij stelt de persoon op de beelden gezien zijn postuur, houding, haardracht, gezichtscontouren en manier van lopen in combinatie met het T-shirt met op de mouw een cijfer 5 nagenoeg zeker te herkennen als de verdachte. Het hof merkt in dit verband op dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 7 juli 2014 door de politie een poloshirt met korte mouw is aangetroffen en in beslag genomen. Op de rechtermouw van dit poloshirt staat het cijfer 5 (dossierpagina’s 213 en 214; foto op dossierpagina 217).

Nu de verbalisanten [naam] en [naam] verdachte reeds voor 2 juni 2014 diverse malen hadden gezien en beschrijven aan welke kenmerken zij hem herkennen, zijn deze herkenningen van verdachte naar het oordeel van het hof bruikbaar voor het bewijs.

Verklaringen [medeverdachte]

Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof de verklaringen van de getuige [medeverdachte] bij de politie voldoende betrouwbaar. Hij verklaart consistent over hetgeen hij heeft gezien in de nacht van 2 juni 2014 en over de volgorde van de gebeurtenissen. Hij spaart zichzelf niet in zijn verklaringen. Zo heeft hij verklaard dat hij heeft geprobeerd verdachte te chanteren over de onderhavige feiten en ook dat hij één van de personen is die te zien is op de camerabeelden. [medeverdachte] is op 20 oktober 2014 bij de rechter-commissaris onder ede gehoord. Bij die gelegenheid heeft hij zijn bij de politie afgelegde verklaringen bevestigd.

De verklaringen van [medeverdachte] staan niet op zichzelf, maar worden gesteund door ander bewijs, waaronder de herkenningen door de verbalisanten [naam] en [naam] , de beschrijving van de camerabeelden door verbalisant [naam] (dossierpagina’s 98 en 99), de verklaring van de getuige [naam] (dossierpagina 52) en de aangiftes van de slachtoffers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] .

Oordeel hof

Gelet op de verklaringen van de getuige [medeverdachte] bij de politie, zoals hij die onder ede heeft bevestigd ten overstaan van de rechter-commissaris, in onderlinge samenhang beschouwd met de herkenning van verdachte op de camerabeelden door de verbalisanten [naam] en [naam] en de overige door het hof gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de aangiftes van de slachtoffers [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is die de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten heeft begaan. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte alle drie de branden heeft gesticht, waarover hij kort na 2 juni 2014 ook heeft gesproken met de getuige [naam] . De onder 2 ten laste gelegde brandstichting is op beeld vastgelegd door een beveiligingscamera van slagerij [slachtoffer 4] , op welke beelden niet alleen [medeverdachte] maar ook de verdachte door diverse verbalisanten is herkend.

Het verweer wordt verworpen.

Gevaarzetting

Wat betreft de feiten 2 en 3 blijkt naar het oordeel van het hof uit de stukken van het dossier niet, althans onvoldoende duidelijk dat sprake is geweest van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Wel stelt het hof op basis van de stukken in het dossier vast dat bij deze feiten gevaar voor goederen te duchten was. Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde was er gevaar voor andere vuilcontainers, wat betreft het onder 3 ten laste gelegde gevaar voor personenauto’s en de goederen daarin.

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde verklaart de officier van dienst van de brandweer [naam] (dossierpagina 56) dat het luchtrooster van de woning aan de [adres] te Vlissingen geheel verbrand was en dat in die woning veel rook aanwezig was, terwijl de bewoners thuis waren. In de woning was een verhoogde concentratie koolmonoxide aanwezig, hetgeen bij inademing ernstige gevolgen kan hebben. Aangever [slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij en zijn vrouw tijdens de brandstichting lagen te slapen en dat hun slaapkamer blauw stond van de rook. Gelet op deze feiten en omstandigheden acht het hof ter zake van feit 4 bewezen dat sprake is geweest van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.

Algemene bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert telkens op:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat bij een eventuele straftoemeting kan worden volstaan met een straf als door de rechtbank is opgelegd.

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Het gaat in deze strafzaak om drie gevallen van brandstichting, gevaarzettende en risicovolle feiten. Alle drie de feiten zijn gepleegd in het centrum van Vlissingen gedurende de tijd die bestemd is voor de nachtrust. In het bijzonder de onder 4 bewezen verklaarde brandstichting rekent het hof de verdachte zwaar aan. Het betreft hier een brandstichting direct naast een woning, waardoor er rook in die woning en de slaapkamer van de bewoners terecht is gekomen, hetgeen voor hen fatale gevolgen had kunnen hebben. Gelukkig zijn de bewoners wakker geworden door het geluid van de aanrijdende brandweerauto.

Feiten als de bewezen verklaarde roepen gevoelens van angst en onveiligheid op bij de omwonenden van de brand en hebben maatschappelijke onrust tot gevolg. Voorts betrekt het hof bij zijn oordeel omtrent de ernst van de feiten de mate waarin brandstichting in het algemeen schade teweeg brengt, alsmede de mate van overlast en ergernis die door dergelijke delicten wordt veroorzaakt aan de slachtoffers.

Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:

de inhoud van het hem betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2016, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van brandstichting;

de inhoud van de diverse reclasseringsrapportages in het dossier, in het bijzonder het reclasseringsadvies d.d. 6 oktober 2016, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker, waaruit blijkt van het belaste verleden van de verdachte en zijn gezondheidsproblemen en waarin aandacht wordt gevraagd voor onderzoek naar en behandeling van de psychische problemen van de verdachte;

de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.

Alles overziend is het hof – ondanks de geringere bewezenverklaring – van oordeel dat een gevangenisstraf als door de rechtbank is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest, in beginsel passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf zal het hof de bijzondere voorwaarden verbinden zoals die zijn genoemd in het reclasseringsadvies d.d. 6 oktober 2016, te weten reclasseringstoezicht en - mits geïndiceerd - het ondergaan van een behandeling in een forensische (poli)kliniek.

Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

Redelijke termijn

De gedingstukken geven het hof aanleiding ambtshalve te onderzoeken of het in artikel

6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden.

Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.

Naar het oordeel van het hof is het recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn hier geschonden. Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.

De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen hem een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 7 juli 2014, op welke dag de verdachte in verzekering is gesteld.

Op 23 juni 2015 is door het gerechtshof in de gelijktijdig maar niet gevoegd behandelde strafzaak met parketnummer 20-000620-14 de gevangenneming van de verdachte bevolen. Bij de beoordeling van de vraag of in de onderhavige strafzaak sprake is van een schending van de redelijke termijn zal het hof er evenals de advocaat-generaal én in het voordeel van de verdachte vanuit gaan dat hij thans ook in deze strafzaak nog in voorlopige hechtenis verkeert.

Het hoger is door de verdachte ingesteld op 19 november 2014. Het hof stelt vast dat de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen zestien maanden nadat het hoger beroep is ingesteld. Het hof vindt in de termijnoverschrijding aanleiding een lagere straf op te leggen dan het hof zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.

Zonder schending van de redelijke termijn zou – zoals reeds overwogen – een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een korting van circa 10% toepassen en zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag aan materiële schade van € 6.737,80, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.347,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Met de rechtbank acht het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde [slachtoffer 1] schade heeft geleden ter hoogte van € 1.197,90 door verbranding zwemvesten en voorts ter hoogte van het eigen risico van € 150,-. Het hof zal de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van € 1.347,90.

De omvang van het overige gedeelte van de schade, waaronder de schade aan de auto, kan op basis van de stukken zoals die thans door de benadeelde partij [slachtoffer 1] zijn ingebracht, niet worden vastgesteld. Het hof is van oordeel dat de behandeling van het overige gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan. De benadeelde partij kan daarom thans voor het overige niet in zijn vordering worden ontvangen en dat gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 385,00, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van de materiële schade gehouden, zodat de vordering integraal toewijsbaar is.

Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 14d, 36f, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat

de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of

de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of

geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte verplicht is zich binnen 14 (veertien) dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak telefonisch te melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2, 3029 AK te Rotterdam (088-8041302) en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij Reclassering Nederland, zo frequent en zo lang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht.

Stelt voorts als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde, indien de reclassering daartoe aanwijzingen geeft, zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een forensische (poli)kliniek en zich zal laten opnemen in een klinische of poliklinische setting, mits geïndiceerd door de betreffende behandelinstelling.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.347,90 (duizend driehonderdzevenenveertig euro en negentig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.347,90 (duizend driehonderdzevenenveertig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door

23 (drieëntwintig) dagen hechtenismet dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Aldus gewezen door

mr. J. Platschorre, voorzitter,

mr. drs. P. Fortuin en mr. P.J. Hödl, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,

en op 22 november 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. drs. P. Fortuin is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature