U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Finale kwijting: uitleg overeengekomen betalingsregeling. Schending afnamebeding door wederpartij van brouwerij.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.142.109/01

arrest van 27 september 2016

in de zaak van

Inbev Nederland N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

appellante,

hierna aan te duiden als Inbev,

advocaat: mr. R. Dijkema te Hilversum,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,

niet verschenen,

3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerden,

hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] of gezamenlijk als [geïntimeerden] ,

advocaat van geïntimeerden onder 1 en 3: mr. J. de Roo te Oosterhout NB,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 april 2014 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer 2232263 CV EXPL 13-4808 gewezen vonnis van 13 november 2013.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenarrest van 8 april 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;

- het proces-verbaal van comparitie van 13 mei 2014;

de memorie van grieven;

de memorie van antwoord met producties;

de akte van Inbev;

de antwoordakte van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] .

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6 De beoordeling

6.1.

In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.

6.1.1.

Op 12 augustus 2010 hebben Inbev en de vennootschap onder firma [VOF] te [woonplaats 2] , waarvan [geïntimeerden] op dat moment de vennoten waren, een overeenkomst gesloten strekkende tot leverantie van dranken en aanverwante artikelen van Inbev aan [geïntimeerden] gedurende een periode van 60 maanden. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat de dranken en aanverwante artikelen door Inbev aan [geïntimeerden] zouden worden geleverd en dat de vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.

In de overeenkomst is verder opgenomen dat Inbev bereid is als bijdrage aan de opstart van de onderneming aan [geïntimeerden] een sponsorbijdrage te verstrekken van € 5.000,--, welke bijdrage zal worden beschouwd als vooruitbetaling voor een periode van 60 maanden. Deze sponsorbijdrage is daadwerkelijk aan [geïntimeerden] verstrekt. Ingeval van tussentijdse beëindiging van de overeenkomst zijn [geïntimeerden] per direct aan Inbev het nog niet afgeschreven gedeelte van deze bijdrage verschuldigd.

De algemene voorwaarden van Inbev (On Trade Versie 2006-1) zijn op de overeenkomst van toepassing verklaard.

6.1.2

De vennootschap onder firma is in de loop van 2011 ontbonden. [geïntimeerde 2] heeft de onderneming als eenmanszaak voortgezet.

6.1.3.

Op enig moment is er een achterstand in de betaling door [geïntimeerden] van de facturen voor geleverde dranken en andere artikelen ontstaan. Tussen enerzijds Inbev en anderzijds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] zijn vervolgens afspraken gemaakt over de betaling van de openstaande rekeningen inclusief rente en incassokosten. De incassogemachtigde van Inbev bericht in haar brief van 26 april 2012 (prod. 1 bij conclusie van antwoord) het volgende:

"(...) Geachte heer [hof: [geïntimeerde 1] ], geachte heer [geïntimeerde 3] ,

Naar aanleiding van ons telefoongesprek hedenochtend bevestigen wij u hierbij de gemaakte afspraken.

Het totaalsaldo per heden bedraagt € 9917,49. U heeft akkoord gegeven aan cliënte om 2/3 van het openstaande bedrag aan ons te betalen. Het restant dient betaald te worden door Dhr. [geïntimeerde 2] .

Wij verzoeken u ons een betaalvoorstel te sturen per mail (…).

Uw voorstel dient uiterlijk 4 mei 2012 door ons te zijn ontvangen.

6.1.4.

Op 4 mei 2012 hebben [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] een voorstel tot betaling in termijnen van 2/3 deel van genoemd bedrag ad € 9.917,49 aan de incassogemachtigde van Inbev gestuurd (prod. 2 bij conclusie van antwoord). Dit bedrag bestaat uit een hoofdsom ter zake onbetaalde leveranties ad € 7.702,45, rente ad € 948,98 en incassokosten ad € 1.928,56.

De incassogemachtigde van Inbev laat daarop per e-mail van 25 mei 2012 (prod. 3 bij conclusie van antwoord) weten aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] dat Inbev akkoord gaat met het door hen gedane betalingsvoorstel en wijst er daarbij op dat beide vennoten wel hoofdelijk aansprakelijk blijven voor de gehele vordering.

6.1.5.

[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben vervolgens in totaal een bedrag van

€ 4.305,84 in mindering op de openstaande schuld aan Inbev betaald, waarbij de termijnbetalingen telkens later dan overeengekomen hebben plaatsgevonden.

Op 18 juni 2012 laat de incassogemachtigde van Inbev per e-mail (prod. 9 bij conclusie van repliek) aan [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] weten dat de termijnbetaling van juni 2012 niet tijdig was ontvangen en dat de betalingsregeling is komen te vervallen. Na protest van [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] , bericht de incassogemachtigde per e-mail van 28 juni 2012 (prod. 11 bij conclusie van repliek) dat Inbev akkoord gaan met het verder zetten van de regeling op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de termijnen tijdig betaald worden.

Op 17 augustus 2012 bericht de incassogemachtigde van Inbev per e-mail (prod. 12 bij conclusie van repliek) aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] dat de betaling van 1 augustus 2012 nog niet is ontvangen en dat de regeling komt te vervallen indien de termijn op 21 augustus 2012 nog niet op de rekening van de incassogemachtigde is bijgeschreven.

Bij e-mail van 6 september 2012 (prod. 14 conclusie van repliek) laat de incassogemachtigde van Inbev aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] weten dat de betaling van 1 september 2012 nog niet is ontvangen. Nadat ook in oktober 2012 de betaling te laat is ontvangen, bericht de incassogemachtigde per e-mail van 11 oktober 2012 (prod. 16 bij conclusie van repliek) dat de overeengekomen betalingsregeling is komen te vervallen en het totale saldo (volgens Inbev op dat moment € 13.346,22 inclusief rente en kosten) in zijn geheel opeisbaar is geworden.

Op 22 november 2012 heeft Inbev een laatste termijnbetaling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] ontvangen.

6.1.6.

Op 18 juni 2012 heeft Inbev per brief aan [VOF] / [geïntimeerde 1] laten weten dat de relatie werd beëindigd en dat het niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage in rekening gebracht werd (prod. 5 bij conclusie van antwoord). De incassogemachtigde van Inbev heeft vervolgens een factuur (gedateerd 25 juni 2012, zie prod. 17 bij conclusie van repliek) aan [geïntimeerden] gestuurd ten bedrage van € 4.416,66 exclusief BTW/€ 5.255,83 inclusief BTW.

6.2.

In de onderhavige procedure vordert Inbev de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] , bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan haar van € 12.809,89, te vermeerderen met de wettelijke handelrente van 8,5% vanaf de dag van de dagvaarding tot die der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.

6.2.1.

Aan deze vordering heeft Inbev, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.

Volgens Inbev hebben [geïntimeerden] facturen voor de levering van dranken tot een bedrag van € 7.702,45 onbetaald gelaten. Inbev vordert verder ter zake van de vooruitbetaalde sponsorbijdrage een bedrag van € 5.255,83 inclusief BTW. Inbev heeft de sponsorovereenkomst beëindigd in verband met het feit dat [geïntimeerden] volgens Inbev sinds februari 2011 in strijd met het contract de dranken niet meer exclusief van Inbev afnamen en zij dienen daarom de resterende 43 sponsortermijnen aan Inbev ineens terug te betalen. Inbev vordert daarenboven ook de door haar gemaakte incassokosten ad € 2.108,29 en wettelijke rente tot aan de dag van de inleidende dagvaarding ad € 2.107,19. In mindering op de gevorderde bedragen strekken de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] verrichte betalingen, die Inbev heeft gesteld op een totaalbedrag van € 4.363,87 (in plaats van bovengenoemd bedrag van € 4.305,84).

6.3.

[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.

6.4.

In het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis van 13 november 2013 heeft de kantonrechter [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Inbev van

€ 5.611,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot die der algehele voldoening, met compensatie van de proceskosten.

6.5.

Inbev heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Inbev heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog volledig toewijzen van haar vorderingen. Hierna zal bij de bespreking van de grieven blijken in hoeverre de vordering van Inbev toewijsbaar is.

6.5.1.

Bij de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van Inbev tot een bedrag van

€ 5.611,65 heeft de kantonrechter kennelijk tot uitgangpunt genomen dat [geïntimeerden] het hierboven in r.o. 6.1.4 genoemde bedrag van € 9.917,49 aan Inbev verschuldigd zijn

– welk bedrag bestaat uit de hoofdsom ad € 7.702,45 ter zake onbetaalde leveranties, rente ad € 948,98 en incassokosten ad € 1.928,56 (zie r.o. 3.1, vierde gedachtestreepje, van het vonnis) – en dat op dit bedrag van € 9.917,49 in mindering strekt de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] gedane betalingen van in totaal € 4.305,84, zodat [geïntimeerden] nog

€ 5.611,65 aan Inbev moeten betalen (zie r.o. 3.5 vonnis).

Aldus heeft de kantonrechter bij de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van Inbev rekening gehouden met € 948,98 aan rente en € 1.928,56 aan incassokosten. De vordering van Inbev is echter niet op deze bedragen, maar op hogere bedragen gebaseerd ter zake van buitengerechtelijke kosten (€ 2.108,29) en ter zake van wettelijke rente tot aan de dag van de inleidende dagvaarding (€ 2.107,19).

Inbev heeft geen grieven gericht tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering voor zover deze ziet op de buitengerechtelijke kosten en de tot aan de inleidende dagvaarding verschenen rente. Dat betekent dat de vordering van Inbev in zoverre niet meer aan de orde is in hoger beroep.

6.5.2.

Nu [geïntimeerden] voorts geen incidenteel hoger beroep hebben ingesteld tegen hun hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 5.611,65 (vermeerderd met handelsrente), staat vast dat zij in ieder geval dit bedrag hoofdelijk aan Inbev verschuldigd zijn ter zake van de onbetaalde leveranties, rente en incassokosten. Het hof komt dan ook niet toe aan beoordeling van het verweer van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] op het punt van de door de kantonrechter aangenomen hoofdelijke aansprakelijkheid .

6.5.3.

Met de grieven richt Inbev zich tegen het oordeel van de kantonrechter (in rechtsoverweging 3.5. van het beroepen vonnis) inhoudende, kort gezegd, dat niet valt in te zien hoe Inbev het bij wijze van minnelijke regeling overeengekomen totaalbedrag ineens met een nieuwe vordering (ter zake van de sponsorbijdrage) kan vermeerderen en tegen het oordeel over de compensatie van de proceskosten. Inbev voert hiertoe aan dat de betalingsregeling zag op het totaalsaldo aan openstaande facturen voor leverantie van dranken en andere artikelen per 26 april 2012. Er is geen finale kwijting verleend voor alle vorderingen die over en weer tussen partijen bestonden en het stond Inbev dan ook vrij om, toen bleek dat [geïntimeerden] zich niet hielden aan de bepaling dat dranken exclusief van Inbev moesten worden betrokken, om de resterende niet afgeschreven sponsortermijnen op te eisen naast het bedrag ter zake van de leveranties. De betalingsregeling ter zake van de openstaande rekeningen voor drankenleveranties is beëindigd, nu [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] de regeling niet correct zijn nagekomen, dit alles aldus Inbev.

6.5.3.

De kern van het geschil in hoger beroep betreft allereerst de vraag of partijen met de in april/mei 2012 gesloten regeling (hiervoor weergegeven bij 6.1.3. en 6.1.4.) beoogd hebben elkaar over en weer finale kwijting te verlenen van alle (dus zowel de betalingsverplichting uit hoofde van geleverde en niet betaalde dranken als de verplichting tot terugbetaling van een deel van de sponsorbijdrage) uit de overeenkomst van 12 augustus 2010 voortvloeiende betalingsverplichtingen. Partijen verschillen van mening over de uitleg van de inhoud, betekenis en reikwijdte van de in april/mei 2012 tussen enerzijds [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] en anderzijds Inbev gesloten betalingsregeling. Bij de uitleg van de regeling komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de betreffende regeling mochten toekennen en op hetgeen zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.

Voorop staat dat in de correspondentie waarin de betalingsregeling is vastgelegd, nergens staat vermeld dat partijen na uitvoering van de gemaakte afspraken niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben.

Verder neemt het hof het volgende in aanmerking. In de brief van de incassogemachtigde van Inbev van 26 april 2012 (zie r.o. 6.1.3) wordt vermeld dat “het totaalsaldo per heden” (cursivering hof) € 9.917,49 bedraagt. Dat bedrag, zo blijkt uit de toelichting in het bericht, is samengesteld uit de hoofdsom van € 7.702,45, te vermeerderen met rente en incassokosten. Met betrekking tot dit bedrag hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] de in het bericht getroffen betalingsregeling getroffen. De hoofdsom, zo blijkt uit alle tussen partijen gevoerde correspondentie en de door Inbev in het geding gebrachte facturen, had zonder twijfel betrekking op onbetaald gebleven rekeningen ter zake van de levering door Inbev aan [geïntimeerden] van dranken en andere producten. Er kan, tegen die achtergrond, dan ook geen twijfel over hebben bestaan dat de tussen [geïntimeerde 1] / [geïntimeerde 3] en Inbev getroffen betalingsregeling alleen betrekking had op die onbetaald gebleven rekeningen. Er zijn door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat partijen ook de bedoeling hadden eventuele andere betalingsverplichtingen uit hoofde van de op 12 augustus 2010 gesloten overeenkomst, onder de werking van deze regeling te brengen. Daarentegen volgt uit de eigen stellingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] dat zij pas op 18 juni 2012, dus na het treffen van de regeling, op de hoogte werden gesteld door Inbev van de claim van Inbev op grond van bepalingen omtrent de sponsorbijdrage. Anders gezegd: de kwestie van de sponsorbijdrage kan helemaal geen rol hebben gespeeld bij het sluiten van de betalingsregeling (en bij de berekening van de totaalsom op dat moment) en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] mochten er daarom ook niet op vertrouwen dat eventuele andere geschilpunten met deze regeling ook definitief van de baan waren. Hieraan doet het gegeven dat Inbev een grote onderneming drijft en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] ten opzichte van Inbev kleine ondernemers waren niet af. Ook voor hen moet, ook al werden zij niet bijgestaan door een rechtshulpverlener of hadden zij geen bijzondere juridische kennis, het duidelijk zijn geweest dat de regeling alleen maar over de onbetaalde drankrekeningen ging.

Het hof is daarom van oordeel dat het Inbev in beginsel vrij stond om na het treffen van voormelde betalingsregeling het volgens haar verschuldigde deel van de sponsorbijdrage te vorderen van [geïntimeerden]

6.5.5.

Vervolgens is de vraag of Inbev terecht aanspraak maakt op betaling van het resterende deel van de sponsorbijdrage. Het hof overweegt hierover het volgende.

6.5.6.

Tussen partijen staat als onbetwist vast dat tussen hen, kort gezegd, een exclusief afnamebeding is overeengekomen, zodat het hof daarvan ook zal uitgaan

Op de overeenkomst zijn, zo staat onweersproken vast, de algemene voorwaarden van Inbev van toepassing (prod. 5 bij conclusie van repliek). In artikel 1.4. wordt onder 2. onder meer het volgende bepaald:

“(…) Tenzij wij andere afspraken met u hebben gemaakt, verbindt u zich jegens ons om gedurende vijf jaar, te rekenen vanaf de datum van ondertekening van de tussen u en ons gesloten overeenkomst, uw bedrijf als horecabedrijf te exploiteren en in het Bedrijfspand uitsluitend de soorten bieren en andere dranken, die zijn vermeld op onze drankenlijst en die door ons of een door ons aangewezen leverancier aan u zijn geleverd (onderstreping hof), te verkopen of aan te bieden of ter verkoop in voorraad te houden (…)”

In artikel 1.14 aanhef en onder g van de algemene voorwaarden is, kort weergegeven, bepaald dat indien de wederpartij van Inbev enige op hem/haar rustende verplichting jegens Inbev uit welke hoofde dan ook niet, niet tijdig of niet juist nakomt, Inbev het recht heeft de overeenkomst zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst te ontbinden en hetgeen de wederpartij uit welke hoofde dan ook verschuldigd is ineens op te eisen.

6.5.7.

[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben betwist dat zij het beding dat zij exclusief van Inbev dranken moesten afnemen hebben geschonden en dat Inbev daarom ten onrechte de overeenkomst heeft beëindigd en het niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage heeft opgeëist. Subsidiair voeren [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] aan dat Inbev, nu zij de overeenkomst pas per 18 juni 2012 heeft beëindigd, op zijn vroegst vanaf die datum de resterende termijnen van de sponsorbijdrage kan opeisen.

6.5.8.

Het hof is van oordeel dat uit de eigen stellingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] volgt dat zij gedurende de looptijd van de overeenkomst inderdaad niet exclusief van Inbev dranken hebben afgenomen. Zo voeren zij bij dupliek onder meer aan:

“(…) Toen wij echter in een oriënterende gespreksfase zaten met een andere brouwerij (Heineken) werd plotseling de sponsorovereenkomst opgezegd. Daar wij altijd nog AB Inbev producten verkochten weliswaar niet direct ingekocht bij AB Inbev maar bij hun tussenpersonen. Wij hebben tenslotte een cafébedrijf te runnen en wanneer je van de brouwerij geen drank meer krijgt omdat er een betalingsachterstand is dan moet je het ergens anders vandaan halen (…)”.

Hiermee erkennen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] dat zij bij een andere leverancier dan Inbev dranken hebben ingekocht. Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] een aantal facturen betreffende leveranties van dranken overgelegd en betoogd dat nu zij van die leveranciers Inbev-producten hebben afgenomen zij hun afnameverplichting niet hebben geschonden. Dit betoog gaat niet op, reeds omdat als onbetwist vaststaat dat Inbev geen andere leverancier zoals bedoeld in artikel 1.4 lid 2 voor de levering van bieren en overige dranken heeft aangewezen. Dat betekent dat [geïntimeerden] op grond van dit artikel verplicht waren om de bieren en overige dranken exclusief bij Inbev zelf af te nemen. Het hof passeert hierbij het betoog van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] in hun antwoordakte (punt 3) dat uit niets blijkt dat Inbev de andere leveranciers moet hebben aangewezen. Dit betoog mist een deugdelijke onderbouwing in het licht van de uitdrukkelijke verwijzing door Inbev in (onder meer) haar akte naar artikel 1.4 onder 2 van de algemene voorwaarden, dit nog daargelaten dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] in hun antwoordakte (punt 1) zelf ook naar dit artikel verwijze n.

Voor zover [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben willen betogen dat het gegeven dat zij op enig moment van derden dranken zijn gaan afnemen het gevolg is van onterechte weigering van Inbev om dranken aan [geïntimeerden] te leveren, verwerpt het hof dit betoog, nu zij daartoe onvoldoende hebben gesteld. Daar komt bij dat Inbev bij memorie van grieven (pagina 7) onbetwist heeft gesteld dat Inbev wel degelijk dranken aan [geïntimeerden] wilde blijven leveren, maar dat zij alleen nog leverde tegen directe betaling en niet meer op krediet en dat [geïntimeerden] van deze mogelijkheid echter geen gebruik maakten.

De conclusie luidt dan ook dat Inbev de overeenkomst per 18 juni 2012 mocht beëindigen vanwege schending van de afnameverplichting door [geïntimeerden] en dat zij daarom ook aanspraak kan maken op het niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage.

6.5.10.

Voor wat betreft de omvang van het niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage overweegt het hof als volgt.

Bij memorie van antwoord (punt 25) hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] betwist dat Inbev aanspraak kan maken op terugbetaling van het restant van de sponsorbijdrage berekend per februari 2011, stellende dat de overeenkomst bij brief van 18 juni 2012 is beëindigd zodat Inbev op grond van de overeenkomst pas per de datum van beëindiging daarvan, 18 juni 2012, aanspraak kan maken op het niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage. Gelet daarop had van Inbev mogen worden verwacht dat zij in haar akte nader zou toelichten op grond waarvan zij aanspraak kan maken op een reeds per februari 2011 berekend niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage. Zij heeft dat echter nagelaten. Reeds daarom zal het hof uitgaan van de juistheid van de stelling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] dat het niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage moet worden berekend per 18 juni 2012.Dit betekent dat het hof zal uitgaan van het gegeven dat 22 maandtermijnen afgeschreven zijn (12 augustus 2010 tot 18 juni 2012). Er resteren daarom nog 38 niet afgeschreven termijnen. Dit leidt tot een bedrag van (€ 5.000,00: 60 x 38=) € 3.166,66 exclusief BTW (= € 3.768,33 inclusief BTW; daarbij houdt het hof net als Inbev rekening met een BTW van 19%). De vordering met betrekking tot de sponsorbijdrage zal tot dit bedrag worden toegewezen. Grief I slaagt dus ten dele.

6.6.

Omwille van de leesbaarheid van dit arrest zal het hof het bestreden vonnis volledig vernietigen. Opnieuw rechtdoende zal het hof de vorderingen van Inbev alsnog toewijzen tot een bedrag van (€ 5.611,65 ter zake van de drankenlevering + € 3.768,33 ter zake van het niet afgeschreven deel van de sponsorbijdrage =) € 9.379,98, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (19 juli 2013) tot de dag der algehele voldoening.

Gezien de uitkomst van dit hoger beroep moeten [geïntimeerde 1] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Het hof zal hen daarom niet alleen veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep maar ook alsnog in die van de eerste aanleg. Grief II slaagt dus. Daarbij verdient opmerking dat bij de begroting van de proceskosten van de eerste aanleg geen salaris zal worden berekend voor de inleidende dagvaarding. Inbev heeft immers geen grief gericht tegen de overweging ten overvloede van de kantonrechter dat Inbev in de inleidende dagvaarding de waarheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden door te stellen dat haar geen verweren van [geïntimeerden] bekend zijn zodat, indien de proceskosten niet zouden zijn gecompenseerd, aan Inbev geen salaris voor die dagvaarding zou zijn toegekend.

Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

7 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep van 13 november 2013;

veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen voor dat deel zullen zijn bevrijd, om aan Inbev te betalen het bedrag van € 9.379,98 (zegge: negenduizend driehonderd negenenzeventig euro en achtennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 juli 2013 tot de dag der algehele voldoening;

veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen voor dat deel zullen zijn bevrijd, in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Inbev begroot op € 87,71 aan dagvaardingskosten, op € 896,00 aan griffierecht en op € 300,00 aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 1.920,00 aan griffierecht, op € 160,95 aan dagvaardingskosten en op € 1.580,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;

verklaart dit arrest voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, E.K. Veldhuijzen van Zanten en D.A.E.M. Hulskes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2016.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature