Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Tussentijdse beëindiging ex artikel 350 lid 3 sub c en sub d Fw.

Ook na beëindiging rechtbank voldoet appellante nog steeds niet aan haar informatieplicht. De bewindvoerder en beschermingsbewindvoerder zijn niet in staat om hun (wettelijke) taken naar behoren uit te voeren. Appellante heeft niet aangevoerd hoe zij bij een voortzetting wel in staat denkt te zijn om haar verplichtingen na te komen en appellante kan een verwijt worden gemaakt dat zij onvoldoende maatregelen heeft genomen teneinde haar verplichtingen wel naar behoren na te komen. Appellante heeft daarnaast een bovenmatige nieuwe schuld aan de Belastingdienst laten ontstaan.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 22 september 2016

Zaaknummer : 200.196.658/01

Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/690 R

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: [appellante] ,

advocaat: mr. C.C.W. Plaat te Utrecht.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juli 2016.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 19 juli 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zij de bij vonnis van de rechtbank Limburg van 7 oktober 2014 uitgesproken toepassing van de schuldsaneringsregeling voortzet.

2.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- [appellante] , bijgestaan door mr. Plaat;

mevrouw [de bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder;

mevrouw [kantoorgenote beschermingsbewindvoerder] , kantoorgenote van mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.

2.3.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 30 juni 2016;

- de stukken van de eerste aanleg, ingestuurd bij indieningsformulier van 7 september 2016;

het indieningsformulier met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 9 september 2016;

de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 5 september 2016, waarin zij aangeeft dat haar kantoorgenote haar bij de mondelinge behandeling zal vervangen;

- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 6 september 2016.

3 De beoordeling

3.1.

Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW . Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is (de vervanger van) de meerderjarigenbeschermingsbewindvoerder in de gelegenheid gesteld, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over het gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante] te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4021).

3.2.

Bij vonnis van 7 oktober 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.

3.3.

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 23 april 2016 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en nu zij bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.

Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellante] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de rechtbank.

3.4.

De rechtbank heeft dit - zakelijk weergegeven - als volgt gemotiveerd.

[appellante] heeft een eigen verantwoordelijkheid om zowel de bewindvoerder als de beschermingsbewindvoerder van de benodigde informatie te voorzien. Zonder deze informatie kunnen beide bewindvoerders hun werkzaamheden niet naar behoren uitvoeren. Het had op de weg van [appellante] gelegen om, gezien haar psychose(s), in een eerder stadium hulp te vragen.

Het is tevens aannemelijk geworden dat [appellante] nieuwe bovenmatige schulden heeft laten ontstaan.

Deze tekortkomingen kunnen aan [appellante] worden toegerekend.

3.5.

[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift, en aangevuld ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat een beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet gerechtvaardigd is vanwege haar onwetendheid en haar geestelijke gezondheidssituatie.

De beschermingsbewindvoerder geeft onvoldoende respons op door [appellante] gedane voorstellen tot aflossing van nieuwe schulden en het aangaan van betalingsregelingen en loopt achter met het tijdig doen van betalingen. Hierdoor dreigt [appellante] nog verder in de schulden te geraken. Bovendien heeft de beschermingsbewindvoerder noch de bewindvoerder [appellante] erop gewezen dat zij inzake de zorgtoeslag en het kindgebonden budget aan de Belastingdienst moest melden dat zij en de heer [betrokkene] samen een woning deelden.

Alhoewel [appellante] de kantonrechter heeft verzocht om het beschermingsbewind te beëindigen - [appellante] was destijds heel boos op de beschermingsbewindvoerder - hebben er inmiddels goede gesprekken plaatsgevonden en is [appellante] over het beschermingsbewind nu zeer tevreden.

Nadat er op 19 mei 2015 een verhoor bij de rechtbank heeft plaatsgevonden is er wel degelijk een verbetering in de nakoming van de informatieplicht opgetreden.

[appellante] wijst op haar medische situatie. [appellante] is langdurig psychisch ziek - zij heeft onder meer een psychose gehad - en kon hierdoor haar verplichtingen niet volledig nakomen. [appellante] kampt op dit moment ook met klachten en vreest dat zij door alle stress opnieuw een psychose krijgt. [appellante] heeft daarnaast ook te kampen met lichamelijke problematiek. Zo heeft zij een chronische longaandoening. In tegenstelling tot hetgeen de rechtbank aan de bewindvoerder heeft bericht is [appellante] niet verstandelijk beperkt, maar betreft dit haar kinderen. Tijdens de toelatingszitting is, voor zover [appellante] zich dit kan herinneren, niet ter sprake gekomen dat [appellante] te kampen heeft met (psychische) problematiek. Enerzijds omdat er niet om gevraagd is en anderzijds omdat deze informatie persoonlijk is, aldus [appellante] .

3.6.

De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het beschermingsbewind moeizaam verloopt. Omdat [appellante] lange tijd haar zogenoemde DigiD-code niet beschikbaar wilde stellen, is de beschermingsbewindvoerder niet goed in staat geweest om haar werkzaamheden naar behoren uit te voeren. Net als de bewindvoerder was de beschermingsbewindvoerder pas laat bekend met het door [appellante] ingestelde hoger beroep. Zij is hier bij toeval achter gekomen en ook de advocaat van [appellante] heeft de beschermingsbewindvoerder niet geïnformeerd. Ten onrechte wordt in het beroepschrift de schuld van alle problemen bij de beschermingsbewindvoerder neergelegd, hetgeen echter allemaal kan worden weerlegd. Komende week vindt er een zitting bij de kantonrechter plaats over een eventuele – door [appellante] verzochte – beëindiging.

De moeder van [appellante] heeft de huurachterstand, die was ontstaan, betaald.

3.7.

De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zij niet in staat is om haar taak als bewindvoerder goed uit te voeren en ook geen juiste weergave van de financiële situatie kan verstrekken.

[appellante] voldoet immers niet aan de informatieplicht. Ook sinds de beëindiging van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank blijven alle inlichtingen uit. [appellante] verliest in dit verband uit het oog dat zij zelf verantwoordelijk is voor een goed verloop van de schuldsaneringsregeling. Zij neemt ten onrechte geen enkele schuld voor haar tekortkomingen op zich en schuift deze schuld op anderen af of op haar psychische toestand. [appellante] is niet rijp voor de wettelijke schuldsaneringsregeling en heeft door haar eigen doen en nalaten haar schuldeisers benadeeld en de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmerd dan wel gefrustreerd.

3.7.1.

Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.

Het saldo op de boedelrekening bedraagt ruim € 14.000,--. Dit bedrag is grotendeels voldaan uit een erfenis en door terugontvangen bedragen. [appellante] draagt zelf niet tot nauwelijks af.

De bewindvoerder was geruime tijd niet bekend met het door [appellante] ingestelde hoger beroep, waardoor zij als curator de huurovereenkomst van [appellante] had beëindigd. Vervolgens is er telefonisch contact geweest met de zus van [appellante] en raakte de bewindvoerder op de hoogte van het hoger beroep. De huuropzegging is vervolgens vanwege het hoger beroep in overleg met de verhuurder teruggedraaid.

Volgens de stukken die de bewindvoerder van de rechtbank heeft ontvangen is er tijdens de toelatingszitting wel degelijk gesproken over de gezondheidssituatie van [appellante] , althans over haar longaandoening en heeft de rechtbank destijds geconstateerd dat [appellante] goed in staat was om de regels, die in het kader van de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing zouden zijn, te begrijpen en na te komen.

Er is een nieuwe schuld ontstaan bij de Belastingdienst, die een groot probleem vormt. De moeder van [appellante] schijnt veel geld in het gezin te steken, hetgeen in strijd is met de Wsnp.

De bewindvoerder acht een tussentijdse beëindiging op zijn plaats en gerechtvaardigd en heeft er geen vertrouwen in dat een voortzetting van de schuldsaneringsregeling goed zal verlopen nu zij al geruime tijd geen informatie meer van [appellante] ontvangt en gebleken is dat de beschermingsbewindvoerder evenmin in staat is om haar werkzaamheden goed te verrichten.

De bewindvoerder handhaaft haar beëindigingsverzoek.

3.8.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.8.1.

Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van:

het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling;

het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.

3.8.2.

[appellante] ontkent niet dat zij is tekort geschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, maar zij stelt zich op het standpunt dat haar dit niet, althans niet in zijn geheel, kan worden verweten, nu er sprake is van zowel lichamelijke als psychische problematiek. Hierdoor is [appellante] naar eigen zeggen belemmerd geweest om haar verplichtingen naar behoren na te komen. Het hof oordeelt als volgt.

Voor zover er sprake is van een belemmering wegens psychische problematiek, ontslaat dit de schuldenaar niet om de verplichtingen, die in het kader van de schuldsaneringsregeling op hem of haar rusten, naar behoren na te komen. De schuldenaar zal alsdan tijdig en voldoende hulp van derden moeten inschakelen zodat hij op die manier wel in staat is om de verplichtingen, waaronder de informatieplicht, in voldoende mate na te komen.

Zo dient de schuldenaar zich, in geval van psychische problematiek, onder behandeling te stellen.

3.8.2.1. Alhoewel [appellante] medische stukken heeft overgelegd van een eerdere behandeling bij Mondriaan ingaande half februari 2013, blijkt uit deze stukken dat de behandeling op 9 juli 2015 is beëindigd. Voor zover het hof kan nagaan, het hof heeft hiertoe althans geen stukken gezien, staat [appellante] op dit moment niet onder behandeling van een professionele, onafhankelijke hulpverlener/psycholoog, anders dan een huisarts. Daarnaast heeft het volgende te gelden.

3.8.2.2. [appellante] is in ieder geval in staat gebleken om haar zus (in verband met de door de bewindvoerder beëindigde huurovereenkomst) en een advocaat (in verband met het instellen van hoger beroep) in te schakelen. Ook is ter zitting in hoger beroep gebleken dat [appellante] voldoende inzicht heeft in haar financiële verplichtingen. Zo heeft zij zelf immer haar aangifte inkomstenbelasting verzorgd en heeft zij ervoor gezorgd dat haar huurtoeslag werd beëindigd. Ook heeft [appellante] naar eigen zeggen regelmatig contact gehad met de beschermingsbewindvoerder teneinde voorstellen te bespreken om haar huurachterstand in te lopen en teneinde een betalingsregeling met de Belastingdienst te treffen.

Het hof concludeert mede op grond hiervan dat de psychische problematiek waarop [appellante] zich beroept – die het hof overigens voldoende aannemelijk acht – niet zodanig van aard is, dat [appellante] geen enkel persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het tegendeel is in ieder geval niet aangetoond met recente schriftelijke verklaringen van bijvoorbeeld professionele hulpverleners. Onvoldoende is aannemelijk gemaakt dat zij ook niet in staat zou zijn om voldoende hulp van derden in te schakelen, teneinde met behulp van die derden haar verplichtingen, in het bijzonder de informatieplicht, naar behoren na te komen.

3.8.2.3. Een voortzetting van de schuldsaneringsregeling heeft enkel zin, indien zowel de bewindvoerder als de beschermingsbewindvoerder in staat zijn om hun wettelijke taken naar behoren uit te voeren. Zij zijn hiertoe enkel in staat indien zij de beschikking hebben over alle relevante (financiële) informatie en gegevens. Zelfs nu de rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds heeft beëindigd blijft de informatie uit. Daardoor is de bewindvoerder bijvoorbeeld niet in staat gebleken om de boedelafdracht te berekenen. Zoals hiervoor reeds is overwogen kan [appellante] hiervan een verwijt worden gemaakt.

Voor het geval dat [appellante] geen zwaarwegend althans beslissend verwijt van haar niet voldoen aan haar verplichtingen zou kunnen worden gemaakt en in verband daarmee zou (kunnen) worden overwogen de schuldsaneringsregeling voort te zetten, heeft [appellante] bovendien niet duidelijk gemaakt, hoe zij vanaf heden wel in staat denkt te zijn de informatieplicht op de juiste wijze na te komen. Dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling zinvol zou (kunnen) zijn is derhalve niet aannemelijk gemaakt.

Om bovenstaande redenen acht het hof alles wegend een tussentijdse beëindiging passend en gerechtvaardigd. Reeds op grond hiervan kan het beroep niet slagen.

3.8.3.

Een andere, zelfstandige beëindigingsgrond vormt de nieuwe schuld die aan de Belastingdienst is ontstaan. Gezien de hoogte van de schuld, circa € 5.000,--, in relatie tot het leefgeld, is het hof van oordeel dat de nieuwe schuld als bovenmatig kan worden beschouwd. Het laten ontstaan van een bovenmatige nieuwe schuld kan op grond van artikel 350 lid 3 sub d Fw ertoe leiden dat de schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd zonder verlening van ‘de schone lei’. Dat deze schuld [appellante] niet kan worden verweten is niet aannemelijk gemaakt, nu het op haar weg als aanvraagster heeft gelegen, gegeven de gebruikelijk in te vullen formulieren althans de te verstrekken informatie, duidelijkheid te verschaffen omtrent de aanwezigheid van een woningdeler. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de beschermingsbewindvoerder gedurende lange tijd om de DigiD-code heeft verzocht en [appellante] deze gegevens pas heeft verstrekt op een dermate laat tijdstip dat de door de Belastingdienst teruggevorderde toeslagen niet meer ongedaan konden worden gemaakt.

3.9.

Het hof komt tot de slotsom dat hetgeen in 3.8.2. tot en met 3.8.2.3 en in 3.8.3. is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, ertoe leidt dat naar het oordeel van het hof de rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht heeft beëindigd, nu [appellante] haar verplichtingen, die in het kader van de schuldsaneringsregeling op haar rustten, niet naar behoren is nagekomen en nu zij bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan, terwijl onvoldoende is komen vast te staan dat [appellante] ten aanzien van deze tekortkomingen geen verwijt kan worden gemaakt.

3.10.

Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature