Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

verstrekken van huurinformatie door de hypotheekgever over het onderpand ten behoeve van executoriale verkoop. Uitleg van de algemene voorwaarden van de hypotheeknemer.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer 200.173.100/01

arrest van 26 januari 2016

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna aan te duiden als [appellant] ,

advocaat: mr. J.J.M. Goltstein te Kerkrade,

tegen

1 Rabohypotheek NV,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. Coöperatieve Rabobank Parkstad Limburg U.A.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerden,

hierna gezamenlijk aan te duiden als Rabobank,

advocaat: mr. W. van de Wier te Maastricht,

op het bij exploot van dagvaarding van 23 juni 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 juni 2015, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en Rabobank als eiseressen.

1 Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/205769/KG ZA 15-220)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

de dagvaarding in hoger beroep;

het exploot van anticipatie van 1 juli 2015;

de memorie van grieven;

de memorie van antwoord met producties;

de akte van [appellant] van 3 november 2015;

de antwoordakte van Rabobank van 17 november 2015.

Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De beoordeling

3.1.

In rechtsoverweging 2. van het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Het hof begrijpt dat [appellant] impliciet grieft tegen het door de voorzieningenrechter in 2.7. vastgestelde feit. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.

( i) Rabobank heeft op respectievelijk 17 september 2009 en 31 maart 2000 een (eerste) recht van hypotheek verkregen op ongeveer 110 aan [appellant] in eigendom toebehorende onroerende zaken en appartementsrechten (prod. 1 inleidende dagvaarding). De door [appellant] aan Rabobank verleende hypotheken strekken tot zekerheid voor al hetgeen hij aan Rabobank verschuldigd is uit hoofde van (onder meer) de aan hem verstrekte geldleningen. Rabobank heeft op 7 mei 2007 en 25 augustus 2009 aan [appellant] een geldlening verstrekt van € 50.000,- respectievelijk € 2.475.000,-.

(ii) Blijkens de hypotheekakten geldt voor de hypotheekverlening (mede) het bepaalde in de Algemene voorwaarden voor hypotheken van de Rabobankorganisatie 1992 (hierna: de algemene voorwaarden) (prod. 2 inleidende dagvaarding).

Artikel 5 sub a van de algemene voorwaarden luidt:

“Ingeval van verhuring (..) van het onderpand of een gedeelte daarvan is de hypotheekgever verplicht de bank desgevraagd de huur-(..)overeenkomst ter inzage te geven.”

In artikel 10 lid 3 aanhef en onder a van de algemene voorwaarden, dat betrekking heeft op de executoriale verkoop van het onderpand, is bepaald:

“De hypotheekgever is verplicht:

a. aan de met verkoop belaste notaris, c.q. aan de president van de rechtbank bij wie een verzoek om goedkeuring van een onderhandse verkoop is ingediend:

- alle door deze gewenste inlichtingen en gegevens betreffende het onderpand te verstrekken;

- de op het onderpand betrekking hebbende bescheiden en bewijzen ter hand te stellen.”

(iii) Op 21 december 2012 heeft de SNS Bank (hierna: SNS) conservatoir beslag doen leggen op een aantal aan Rabobank verhypothekeerde onroerende zaken van [appellant] . Het beslag strekt tot zekerheid voor het verhaal van een vordering van SNS op [appellant] .

Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 21 mei 2014 is [appellant] veroordeeld tot betaling aan SNS van een bedrag van € 832.476,36. Het is het hof ambtshalve bekend dat [appellant] in hoger beroep, bij arrest van 26 januari 2016 (zaaknummer 200.161.080/01), is veroordeeld tot betaling aan SNS van een bedrag van € 615.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 november 2015.

(iv) SNS heeft het vonnis van 21 mei 2014 op 3 juni 2014 aan [appellant] doen betekenen. Op 5 juni 2014 heeft SNS de processen-verbaal van beslaglegging aan Rabobank doen betekenen. Bij exploot van 13 juni 2014 heeft Rabobank SNS aangezegd dat zij de executie van de onroerende zaken waarop SNS beslag heeft doen leggen, over wil nemen.

( v) De executie door Rabobank van de volledige vastgoedportefeuille van [appellant] is niet voltooid. De aangezegde veiling is herhaalde malen opgeschort.

(vi) Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 28 april 2015 is Rabobank, op een daartoe strekkend verzoek van SNS, veroordeeld om binnen 10 maanden na betekening van de beschikking over te gaan tot de openbare verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop van de betreffende onroerende zaken.

3.2.

Rabobank heeft bij exploot van dagvaarding van 12 mei 2015 [appellant] in rechte betrokken en, na eerste wijziging van eis, gevorderd:

1. [appellant] te veroordelen de in het petitum van de dagvaarding onder 1 sub a. tot en met e. genoemde informatie met betrekking tot de aan Rabobank verhypothekeerde panden, inclusief de informatie die mogelijk reeds eerder is overhandigd, binnen 10 dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan Rabobank, volledig en tegelijkertijd, gebundeld in één pakket, te overhandigen door dit pakket af te geven bij de receptie van [advocatenkantoor] te [plaats] ;

2. [appellant] te verbieden om vanaf de datum van het te wijzen vonnis nieuwe huur-overeenkomsten aan te gaan met betrekking tot de aan Rabobank verhypothekeerde panden;

3. [appellant] te verbieden om binnen twintig dagen na betekening van het te wijzen vonnis (aanvullende) informatie over de aan Rabobank verhypothekeerde panden aan haar en/of de executienotaris te verstrekken,

zulks steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

3.3.

Nadat [appellant] verweer had gevoerd, heeft de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep de vorderingen onder 1. (zoals nader omschreven in rov. 4.4.2. en 4.4.3. van het vonnis) en 2. toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, de vordering onder 3. afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

3.4.

[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen.

3.5.

Het hof zal eerst ingaan op de vraag of Rabobank in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Vaststaat dat Rabobank bij exploot van 13 juni 2014 SNS heeft aangezegd dat Rabobank als (eerste) hypotheekhouder de executie van de door SNS beslagen onroerende zaken wil overnemen. Tevens staat vast dat Rabobank bij beschikking van de rechtbank Limburg van 28 april 2015 is veroordeeld om binnen tien maanden na betekening van de beschikking over te gaan tot openbare verkoop of tot indiening van een verzoek tot onderhandse verkoop van de betreffende onroerende zaken. Gelet op deze in de beschikking aan Rabobank gestelde termijn en het feit dat Rabobank, naar zij stelt, voor de (voorzetting van de) executie (nadere) informatie nodig heeft van [appellant] over de verhuurde staat van deze aan Rabobank verhypothekeerde zaken, is naar het oordeel van het hof ook in hoger beroep het vereiste spoedeisende belang gegeven. Grief 1 faalt.

3.6.

De voorzieningenrechter heeft in rov. 4.4. van het bestreden vonnis vooropgesteld dat zowel Rabobank als [appellant] gebaat zijn bij een zo hoog mogelijke executieopbrengst en dat zij aldus een gezamenlijk belang hebben bij een zo zorgvuldig mogelijk verlopend executie-traject. Het feit dat, zoals [appellant] stelt, de door [appellant] bestuurde vennootschap Parkstad Vastgoed B.V. in dezen ook belangen heeft, naar het hof begrijpt, bij betaling van de huren van de betreffende aan Rabobank verhypothekeerde panden, is in de onderhavige procedure niet aan de orde; Parkstad Vastgoed B.V. is immers geen partij in het onderhavige geding. Het hof gaat derhalve aan deze stelling van [appellant] voorbij. Grief 2 faalt.

3.7.

De grieven 3 tot en met 7 richten zich tegen de toewijzing van de onder 1. omschreven vorderingen.

3.8.1

De vorderingen van Rabobank onder 1. sub a. tot en met c. strekken ertoe dat [appellant] zal worden veroordeeld om alle huurovereenkomsten, die respectievelijk op 27 september 2009, het moment van aanzegging van de executie en, indien sindsdien nog wijzigingen zijn opgetreden, de datum van het vonnis, tussen [appellant] en de huurders van de aan Rabobank verhypothekeerde onroerende zaken bestonden, aan haar te verstrekken. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] als hypotheekgever op grond van artikel 5 sub a van de algemene voorwaarden desgevraagd verplicht is aan Rabobank inzage te geven in de huurovereenkomsten van het onderpand.

De vorderingen onder 1. sub d. en e. zien op de huurfacturen en overige gegevens waaruit blijkt wat [appellant] in de periode vanaf augustus 2014 tot aan het vonnis met betrekking tot de verhypothekeerde onroerende zaken aan huurpenningen heeft ontvangen. Op grond van artikel 10 lid 3 aanhef en onder a van de algemene voorwaarden is [appellant] als hypotheekgever verplicht de met (de executoriale) verkoop belaste notaris c.q. de president van de rechtbank bij wie een verzoek om goedkeuring van een onderhandse verkoop is ingediend, alle door deze gewenste inlichtingen en gegevens betreffende het onderpand te verstrekken en de op het onderpand betrekking hebbende bescheiden en bewijzen ter hand te stellen. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat de door Rabobank onder 1. sub d. en e. gevorderde gegevens kunnen vallen onder deze bepaling.

De vraag die met de grieven aan de orde wordt gesteld is of [appellant] eveneens verplicht is de gegevens onder 1. sub d. en e. op verzoek van Rabobank aan Rabobank te verstrekken, zoals de voorzieningenrechter in 4.4.3. heeft geoordeeld.

3.8.2

Het hof stelt voorop dat de vraag naar de betekenis van artikel 10 lid 3 aanhef en onder a van de op de hypotheekverlening toepasselijke algemene voorwaarden van Rabobank moet worden beantwoord aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Dit betekent dat het antwoord op die vraag niet alleen afhangt van de letterlijke tekst van de bepaling, maar van hetgeen partijen over en weer jegens elkaar hebben verklaard en van hetgeen zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Daarbij zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De taalkundige betekenis van bewoordingen van de omstreden bepaling zal vaak van groot belang zijn, maar dat wil niet zeggen dat deze doorslaggevend is. De overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere betekenis aan de bepaling moet worden gehecht. (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101).

Het ligt naar het oordeel van het hof voor de hand om in een geval als het onderhavige, waarin de bepaling is opgenomen in algemene voorwaarden, die naar hun aard bestemd zijn om in meer overeenkomsten te worden gebruikt, aan de bewoordingen ervan grote betekenis toe te kennen.

3.8.3

Het hof is van oordeel dat, zoals letterlijk in artikel 10 lid 3 aanhef en onder a van de algemene voorwaarden is neergelegd, de hypotheekgever [appellant] in het kader van de onderhavige executoriale verkoop alleen verplicht is de door (met verkoop belaste) notaris [notaris] gewenste inlichtingen en gegevens betreffende het onderpand aan deze te verstrekken. Deze bepaling verplicht [appellant] derhalve niet tot het verstrekken van de onder 1. sub d. en e. bedoelde gegevens aan Rabobank. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn indien Rabobank op verzoek en ten behoeve van notaris [notaris] de onder 1. sub d. en e. bedoelde gegevens aan [appellant] zou hebben gevraagd. Dit stelt Rabobank echter niet: Rabobank stelt slechts (par. 35 memorie van antwoord) dat zij “moet kunnen verifiëren of de feitelijke huurrelatie overeenkomt met de juridische, zodat zij potentiële koper volledig en naar waarheid hieromtrent kan informeren”.

Ook artikel 5 sub a van de algemene voorwaarden biedt geen grondslag voor de verplichting tot het verstrekken van de onder 1. sub d. en e. bedoelde gegevens aan Rabobank; op grond van deze bepaling is [appellant] jegens Rabobank slechts verplicht tot het ter inzage geven van de huurovereenkomsten van het verhypothekeerde onderpand. De huurfacturen en overige gegevens kunnen niet worden geacht onder huurovereenkomsten begrepen te zijn.

Naar het oordeel van het hof brengen de eisen van redelijkheid billijkheid, die de rechtsverhouding van partijen beheersen, in de gegeven omstandigheden van het geval niet mee dat [appellant] de gegevens desondanks aan Rabobank moet verstrekken.

De grieven, voor zover gericht tegen veroordeling tot afgifte van de onder 1. sub d. en e. bedoelde gegevens, slagen derhalve.

3.9.1

De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt, is of [appellant] heeft voldaan aan de in artikel 5 sub a van de algemene voorwaarden neergelegde verplichting om Rabobank, zoals deze heeft verzocht, inzage te geven in de huurovereenkomsten van de verhypothekeerde onroerende zaken.

3.9.2

[appellant] stelt in hoger beroep dat hij voorafgaande aan de behandeling van het kort geding in eerste aanleg op 21 mei 2015 alle gevraagde huurcontracten, voor zover hij daarover de beschikking heeft, aan Rabobank heeft verstrekt en dat hij over verhuringen waarvan geen schriftelijk huurcontract of geen compleet huurcontract meer bij hem voorhanden was, Rabobank heeft geïnformeerd.

3.9.3

Het hof stelt voorop dat [appellant] niet heeft betwist dat hij op grond van artikel 5 sub a van de algemene voorwaarden gehouden is Rabobank inzage te geven in alle huurovereen-komsten met betrekking tot de aan Rabobank verhypothekeerde onroerende zaken. Weliswaar vloeit uit deze bepaling niet voort dat hij jegens Rabobank gehouden was tot het aangaan van schriftelijke huurovereenkomsten; dit laat echter onverlet dat [appellant] Rabobank ook inzage moet geven, en aldus een opgave moet verstrekken, van mondelinge door hem aangegane huurovereenkomsten. De voorzieningenrechter heeft in rov. 4.4.2 van het bestreden vonnis terecht geoordeeld, welk oordeel het hof overneemt en als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, welke informatie [appellant] op grond van voormelde bepaling dient te verstrekken 1. indien in de relevante perioden met betrekking tot de verhypothekeerde onroerende zaken een mondelinge of schriftelijke huurovereenkomst is aangegaan en 2. indien in de relevante perioden de verhypothekeerde onroerende zaken niet of slechts ten dele zijn verhuurd.

3.9.4

Rabobank heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij voorafgaande aan de behandeling van het kort geding in eerste aanleg op 21 mei 2015 de onder 1. sub a. tot en met c. bedoelde informatie nog niet volledig en compleet had ontvangen. Naar oordeel van het hof blijkt uit het door Rabobank in de inleidende dagvaarding (par. 9 tot en met 27) weergegeven verloop van het in december 2014 ingezette executietraject dat notaris [notaris] en/of Rabobank reeds vanaf 16 december 2014 (prod. 9 inleidende dagvaarding) en ook herhaalde malen in maart 2015 (prod. 18 en 19 inleidende dagvaarding) [appellant] om de huurovereen-komsten hebben gevraagd en dat [appellant] de huurovereenkomsten versnipperd en onvolledig, bijvoorbeeld door slechts delen van de huurovereenkomsten te verstrekken, heeft aangeleverd. [appellant] heeft, mede bezien in het licht van deze producties, ook in hoger beroep niet gemotiveerd betwist dat hij ondanks daartoe strekkende verzoeken van Rabobank en de notaris deze informatie slechts versnipperd en onvolledig heeft verstrekt. Het hof verwijst in dit verband naar de brief van notaris [notaris] van 10 april 2015 (prod. 17 inleidende dagvaarding), waarin de notaris schrijft dat hij tijdens de executieprocedure van de vastgoedportefeuille van [appellant] telkens kort voor de datum van publieke verkoop dan wel kort voor of na het verstrijken van de onderhandse biedingstermijn een tussen [appellant] en Parkstad Vastgoed B.V. gesloten (tussen)huurovereenkomst betreffende het te veilen object ontving. Ook uit het e-mailbericht van [appellant] zelf van 27 maart 2015 (prod. 21 inleidende dagvaarding) blijkt dat hij nog niet alle huurovereenkomsten heeft verstrekt en dat hij nog tijd nodig heeft om alle overeenkomsten bij elkaar te zoeken. Tot slot blijkt uit de stellingen van [appellant] zelf in zijn pleitnota van 21 mei 2015 dat “de administratie van [appellant] altijd al (niet zodanig) is en was dat hij met één druk op de knop de beschikking kreeg over alle lopende huurcontracten, leegstand, huurders (..) met alle problemen van dien”.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van Rabobank tot het verstrekken van de onder 1. sub a. tot en met c. bedoelde informatie met betrekking tot de huurovereenkomsten, op de wijze zoals in het vonnis in rov. 4.4.2 is uiteengezet, derhalve terecht en op goede gronden toegewezen. De grieven falen in zoverre.

3.10.

De voorzieningenrechter heeft [appellant] veroordeeld de betreffende gegevens volledig en tegelijkertijd gebundeld in één pakket aan Rabobank te verstrekken door dit pakket af te geven of te doen afgeven bij de receptie van [advocatenkantoor] te [plaats] .

[appellant] stelt op zich terecht dat hij blijkens artikel 5 sub a van de algemene voorwaarden slechts is verplicht de gegevens aan Rabobank ter inzage te geven. Nu echter, zoals uit het vorenstaande volgt, 1. [appellant] reeds vanaf 16 december 2014 is gevraagd om de door hem aangegane huurovereenkomsten te verstrekken; 2. [appellant] deze gevraagde gegevens fragmentarisch en onvolledig heeft aangeleverd; en 3. [appellant] blijkens zijn eigen stellingen tijdens de behandeling van het kort geding op 21 mei 2015 zijn administratie kennelijk niet zodanig op orde heeft dat hij (digitaal of op zijn kantoor) inzage kan verlenen in de door hem verhuurde en niet verhuurde panden, is het hof van oordeel dat de voorzieningenrechter terecht heeft bepaald dat omwille van de overzichtelijkheid de gegevens op voormelde wijze door [appellant] aan Rabobank moeten worden afgegeven. De hiertegen gerichte grief faalt.

3.11.

De grief die is gericht tegen de hoogte van de opgelegde dwangsom faalt eveneens. Het hof acht, gelet op het belang van Rabobank bij een tijdige en voortvarende executie van de aan haar verhypothekeerde vastgoedportefeuille van [appellant] (van ongeveer 110 onroerende zaken en appartementsrechten) en het feit dat [appellant] ondanks daartoe strekkende verzoeken de informatie versnipperd en niet volledig heeft verstrekt, de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom passend.

Het hof is van oordeel dat, anders dan [appellant] stelt, uit rov. 4.4.2. uitdrukkelijk blijkt waarop de veroordeling, versterkt door de dwangsom, betrekking heeft.

3.12.

Voor zover [appellant] in de akte van 3 november 2015 een nieuwe grief heeft aangevoerd, wordt deze gelet op de twee-conclusie-regel als zijnde tardief aangevoerd, buiten beschouwing gelaten.

3.13.

Nu de grieven die zijn gericht tegen de veroordeling van [appellant] tot afgifte van de onder 1. sub d. en e. bedoelde gegevens slagen, zal het vonnis waarvan beroep in zoverre dienen te worden vernietigd. Voor het overige zal het worden bekrachtigd. Dit laatste omvat ook de proceskostenveroordeling van [appellant] in eerste aanleg, nu [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in eerste aanleg heeft te gelden. Grief 8 die zich keert tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg faalt aldus.

Nu partijen in hoger beroep over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald.

4 De uitspraak

Het hof:

vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 juni 2015, voor zover de voorzieningenrechter [appellant] heeft veroordeeld tot het verstrekken van de informatie onder 1. sub d. en e. (zoals omschreven in rov. 4.4.3. van het vonnis),

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

wijst de vordering van Rabobank tot het verstrekken van de informatie onder 1. sub d. en e. (zoals omschreven in rov. 4.4.3. van het vonnis) alsnog af;

bekrachtigt het vonnis voor het overige;

compenseert de proceskosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en H.E. Goedegebuur, en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 januari 2016.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature