Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Huurzaak. Ontbinding huurovereenkomst woonwagenstandplaats na mishandeling/belediging/bedreiging door huurster van medewerkster verhuurder.

Uitspraak



GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.157.502/01

arrest van 19 april 2016

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda,

tegen:

Stichting Thuisvester,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. F. Wubbena te Oosterhout,

op het bij exploot van dagvaarding van 12 september 2014 ingeleide hoger beroep van de door de kantonrechter te Breda van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnissen van 21 augustus 2013 en 2 juli 2014 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde en geïntimeerde - Thuisvester - als eiseres.

1 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 770203 CV EXPL 13-1843)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2 Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 12 september 2014;

- de memorie van grieven van [appellante] van 9 december 2014;

- de memorie van antwoord van Thuisvester van 17 februari 2015.

Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3 De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4 De beoordeling

4.1

De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 21 augustus 2013 onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding en een correctie als vermeld in het eindvonnis van 2 juli 2014 onder 2.1:

Met de gemeente [gemeente] is [appellante] een huurovereenkomst aangegaan ter zake van de huur van een woonwagenstandplaats. Op 3 februari 1992 heeft de gemeente [gemeente] aan [appellante] een brief toegezonden waarin [appellante] toestemming werd verleend om met één woonwagen standplaats in te nemen op het woonwagencentrum aan [het adres] te [plaats] op [het adres] .

De eigendom van de woonwagenstandplaatsen aan [het adres] te [plaats] is overgegaan van de gemeente [gemeente] naar Thuisvester. Thuisvester, destijds Woningbouwstichting [plaats] geheten, heeft met ingang van 1 januari 1994 aan [appellante] de woonwagenstandplaats, [het adres] te [plaats] , verhuurd.

Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Standplaats 1994 van toepassing.

[appellante] bewoont op de standplaats de woonwagen samen met haar partner de [partner van appellante] .

Op donderdag 8 november 2012 heeft [appellante] tezamen met haar twee meerderjarige dochters een bezoek gebracht aan het kantoor van Thuisvester te [plaats] . Eén van de dochters, mevrouw [dochter van appellante] (hierna te noemen [dochter van appellante] ) heeft aldaar een gesprek gehad met mevrouw [klantenadviseur] , klantenadviseur bij Thuisvester (hierna te noemen [klantenadviseur] ). [appellante] heeft zich in dit gesprek gemengd.

Diezelfde dag heeft [klantenadviseur] aangifte gedaan van mishandeling en/of bedreiging. In de aangifte is onder meer opgenomen dat zij door [appellante] krachtig aan de haren is getrokken en dat [klantenadviseur] zich niet van [appellante] los kon maken. Voorts is in de aangifte opgenomen, voor zover hier van belang:

“Toen de blonde vrouw al in de richting van de uitgang liep zag ik dat de oudste dame ook opstond met een wijzende vinger naar mij toe en waarbij zij tegen mij riep van “Ik krijg u nog wel en ik weet u te vinden.”(…) Ik hoorde haar hierbij enkele keren op een agressieve manier en duidelijk hoorbaar tegen mij roepen van “Ik krijg je nog wel” of woorden van gelijke strekking. (…) Ik ben op een stoel gaan zitten en trilde heel erg en ben in huilen uitgebarsten. Ik heb nu nog steeds hoofdpijn van het gebeuren. (…) Het handtastelijke van die oudste mevrouw heeft mij diep geraakt en ben hier heel erg emotioneel van ontdaan. Ik heb ook angst voor represaillemaatregelen vanuit de kant van die dames. Ik weet nu ook nog niet of ik morgen in staat ben om mijn werk op te pakken.”

[collega van de klantenadviseur] , collega van [klantenadviseur] , is door de regiopolitie Midden en West Brabant als getuige gehoord. In het proces verbaal van verhoor van getuige is onder meer opgenomen:

“Toen de oudere vrouw stond, zag ik haar met haar rechterwijsvinger naar mijn collega wijzen. Ik hoorde haar vervolgens tegen mijn collega zeggen: ‘Jij bent de mijne. Jou krijg ik nog wel.’ Ik hoorde de oudere vrouw daarnaast ook schelden.”

[collega van de klantenadviseur] , eveneens collega van [klantenadviseur] , is door de regiopolitie Midden en West Brabant ook als getuige gehoord. In het proces verbaal van verhoor van getuige is onder meer opgenomen:

“Ik zag dat [klantenadviseur] daar stond en dat er een wat dikkere vrouw ook achter de balie stond en aan de haren van [klantenadviseur] trok. (…) Ik zag dat ze [klantenadviseur] heel stevig vast had aan haar haren, en dat ze er erg hard aan trok. Ik zag dat ze haar mee wilde trekken. Het zag eruit als echt een aanval. Ik heb die dikkere vrouw ook horen gillen, maar wat ze gezegd heeft weet ik niet meer. (…) Ik begreep later dat de wat dikkere vrouw de moeder is van de andere.”

i. Thuisvester heeft van het Openbaar Ministerie vernomen dat [appellante] en [dochter van appellante] naar aanleiding van de door [klantenadviseur] gedane aangifte zullen worden vervolgd en dat een dagvaarding zal worden uitgebracht.

Naar aanleiding van deze kwestie heeft Thuisvester bij brief van 14 november 2012 [appellante] in de gelegenheid gesteld de huurovereenkomst zelf op te zeggen. Van deze gelegenheid heeft [appellante] geen gebruik gemaakt. Thuisvester heeft vervolgens bij dagvaarding van 25 maart 2013 de onderhavige procedure tegen [appellante] aanhangig gemaakt.

4.2

In deze procedure stelt Thuisvester dat [appellante] op 8 november 2012 haar klantenadviseur [klantenadviseur] heeft beledigd, bedreigd en mishandeld. Daardoor heeft [appellante] zich niet als een goed huurder heeft gedragen en is zij tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Volgens Thuisvester kan zij er door het handelen van [appellante] niet meer op vertrouwen dat haar medewerkers op een veilige manier kunnen werken en op een veilige manier in contact met [appellante] kunnen worden gebracht.

Op grond daarvan vordert Thuisvester, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [appellante] tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van huurpenningen tot aan de beëindiging van de huurovereenkomst en daarna betaling van een gebruiksvergoeding tot aan de ontruiming.

[appellante] heeft de vordering van Thuisvester bestreden. Volgens [appellante] heeft zij bij het incident op 8 november 2012 slechts een bemiddelende rol heeft gespeeld en is ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd. Ook verzet haar gezondheid zich daartegen.

4.3

Bij tussenvonnis van 21 augustus 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat indien komt vast te staan dat [appellante] zich heeft gedragen zoals Thuisvester stelt dit ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen rechtvaardigt. De gestelde toedracht heeft de kantonrechter voorshands voldoende aannemelijk geacht. [appellante] is toegelaten tot tegenbewijs van de stelling van Thuisvester dat zij [klantenadviseur] heeft mishandeld (aan de haren heeft getrokken) en heeft beledigd en bedreigd.

Bij eindvonnis van 2 juli 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] niet in dit tegenbewijs is geslaagd. Met ingang van de dag na de datum van het vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [appellante] veroordeeld tot, samengevat, ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten.

4.4

Met betrekking tot de toedracht van het incident op 8 november 2012 overweegt het hof het volgende. Vast staat dat zich op 8 november 2012 bij de balie van het kantoor van Thuisvester een incident heeft voorgedaan waarbij enerzijds [klantenadviseur] en anderzijds [appellante] en (een van) haar dochters waren betrokken. De verklaringen die door [appellante] en [dochter van appellante] bij de politie zijn afgelegd houden in dat er ruzie is ontstaan en dat daarbij van hun kant is gescholden en met een portemonnee gegooid, maar zij betwisten dat zij [klantenadviseur] hebben beledigd, bedreigd of mishandeld. Uit de verklaringen van [klantenadviseur] en twee collega’s bij de politie, waarvan de hoofdpunten hiervoor in 4.1 zijn weergegeven, blijkt dat daarnaast ook sprake is geweest van belediging, bedreiging en mishandeling van [klantenadviseur] . Uit het geheel van verklaringen blijkt dat het initiatief voor de (in ieder geval: verbale) confrontatie tussen [appellante] en [klantenadviseur] van [appellante] uitging. Dit is de stand van zaken ten tijde van het tussenvonnis van 21 augustus 2013.

4.5

In de procedure tot aan dat tussenvonnis heeft [appellante] voldoende gemotiveerd betwist dat zij zich jegens [klantenadviseur] schuldig heeft gemaakt aan belediging, bedreiging en mishandeling, zodat het op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv aan Thuisvester was om haar stelling te bewijzen. Op grond van de hiervoor in 4.4 vermelde omstandigheden is het hof van oordeel dat Thuisvester dat bewijs toen voorshands, behoudens tegenbewijs, had geleverd, zodat de kantonrechter terecht niet aan Thuisvester een bewijsopdracht heeft verstrekt, zoals [appellante] voorstaat, maar aan [appellante] de gelegenheid heeft geboden om tegenbewijs te leveren.

4.6

Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [appellante] er niet in is geslaagd het gevraagde tegenbewijs te leveren. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellante] op 15 november 2013 terzake mishandeling op 8 november 2012 is veroordeeld. Tussen partijen is niet in discussie dat dit vonnis de aangifte van [klantenadviseur] tegen [appellante] betreft. [appellante] heeft over dit vonnis aangevoerd dat zij hoger beroep heeft ingesteld, maar gesteld noch gebleken is dat dit inmiddels tot een ander oordeel over de mishandeling zou hebben geleid. Nu niet vaststaat dat het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, levert het geen dwingend bewijs op in de zin van artikel 161 Rv , maar heeft het vrije bewijskracht. Dat betekent in dit geval naar het oordeel van het hof dat dit vonnis bijdraagt tot het bewijs in de onderhavige procedure en met name in die zin dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het verweer van [appellante] en de door haar afgelegde verklaringen.

4.7

Een en ander leidt tot de conclusie dat de door Thuisvester gestelde toedracht van het incident op 8 november 2012 als vaststaand moet worden aangenomen. De consequentie hiervan is dat eveneens vaststaat dat [appellante] zich jegens Thuisvester niet heeft gedragen zoals een goed huurder betaamt zodat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.

4.8

Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het is hierbij aan de tekortschietende partij om zich voldoende gemotiveerd op deze uitzondering te beroepen. Bij de beoordeling dient de rechter verder rekening te houden met alle door partijen genoegzaam gemotiveerd aangevoerde omstandigheden van het geval waaronder eventueel ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden na de gestelde tekortkoming. De rechter dient het woonbelang van de huurder in zijn beoordeling te betrekken.

4.9

Naar het oordeel van het hof biedt hetgeen [appellante] in de procedure naar voren heeft gebracht onvoldoende grond voor het aannemen van bedoelde uitzondering. Thuisvester moet ervan uit kunnen gaan dat haar medewerkers hun werk ten opzichte van de huurders in veiligheid kunnen doen en het gedrag van [appellante] maakt daarop een inbreuk die zich, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet als van bijzondere aard of geringe betekenis kan worden beschouwd. Het ligt voor de hand dat [appellante] er alle belang bij heeft dat de huurovereenkomst in stand blijft. Hetgeen zij hierover in de procedure heeft aangevoerd biedt evenwel onvoldoende grondslag voor het niet honoreren van de vorderingen van Thuisvester. [appellante] heeft gesteld dat bij ontbinding van de huurovereenkomst voor haar een noodsituatie ontstaat vanwege haar gezondheid, het ontbreken van alternatieve huisvesting en de noodzaak haar sociale omgeving te behouden. Hetgeen zij hierover heeft aangevoerd is evenwel in zodanig globale termen gesteld en nauwelijks met relevante bescheiden onderbouwd, dat dit verweer haar niet kan baten.

Voor nadere bewijslevering zoals [appellante] in algemene termen en zonder enige toelichting (hoewel zij in eerste aanleg al tot tegenbewijs is toegelaten) heeft aangeboden, bestaat geen aanleiding.

4.10

Een en ander brengt het hof tot dezelfde conclusie als de kantonrechter in het eindvonnis van 2 juli 2014, namelijk dat de vorderingen van Thuisvester toewijsbaar zijn zoals deze in dat vonnis zijn toegewezen. De consequentie hiervan is dat de grieven van [appellante] worden verworpen, dat de beide vonnissen waarvan beroep worden bekrachtigd en dat [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;

veroordeelt [appellante] in de kosten van geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Thuisvester begroot op € 704,= aan vast recht en op € 894,= aan salaris advocaat;

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2016.

griffier rolraadsheer


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature