Artikel 3:43 BW bepaalt dat rechtshandelingen die strekken tot verkrijging door (onder anderen) advocaten van goederen waarover een geding aanhangig is, nietig zijn. In het onderhavige geval heeft een partij een vordering aan (het kantoor van) haar advocaat stil gecedeerd voorafgaand aan het instellen van een vordering daarover. Eerst na de uitspraak van het desbetreffende arbitrale vonnis, waarbij de vordering is toegewezen, is van de cessie mededeling gedaan aan de wederpartij. Het hof oordeelt voorshands dat de cessie niet nietig is. Artikel 3:94 lid 3 BW , waaruit volgt dat een stille cessie de schuldenaar niet worden tegengeworpen dan na mededeling daarvan, doet daaraan niet af.
Uit de omstandigheid dat tijdens de arbitrageprocedure niet kenbaar is gemaakt dat de vordering van de eisende partij was gecedeerd, volgt niet dat het arbitrale vonnis kennelijk juridisch of feitelijk onjuist is. De vordering in kort geding ex artikel 438 Rv , strekkende tot een verbod het arbitrale vonnis ten uitvoer te leggen, is niet toewijsbaar.