Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Uithuisplaatsing, artikel 1:261 BW (oud).

Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader niet gehandhaafd kan blijven.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak : 30 april 2015

Zaaknummer : F 200.164.323/01

Zaaknummers 1e aanleg : C/01/288236 / JE RK 14/2093MC11

C/01/288236 / JE RK 14/2093MZ01MZ10

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M.J. Germs,

tegen

Raad voor de Kinderbescherming,

regio Oost-Brabant, locatie [locatie],

verweerder,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:

- [de vader] (hierna: de vader);

- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de stichting);

- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: bureau jeugdzorg);

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2014 en 16 januari 2015.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen, voor zover het de machtiging uithuisplaatsing betreft, op een zo kort mogelijke termijn te vernietigen en opnieuw rechtdoende, de daartoe strekkende verzoeken van de raad alsnog af te wijzen.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 maart 2015, heeft de vader verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep te verwerpen, met bekrachtiging van voormelde beschikkingen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

de moeder, bijgestaan door mr. Germs. Voor de moeder is de heer A.J. van der Veen (tolknummer 565) opgetreden als tolk in de Portugese taal;

de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];

de vader, bijgestaan door mr. A.G.M. Kocken;

de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting].

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 9 januari 2015;

de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 april 2015;

de ter zitting door de advocaat van de moeder overgelegde en voorgedragen pleitnota;

de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde en voorgedragen pleitnota.

3 De beoordeling

3.1.

Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige]) geboren.

De ouders zijn van rechtswege met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.

3.2.

Bij beschikking d.d. 3 september 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant bij wijze van voorlopige voorziening, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] aan de moeder wordt toevertrouwd en verklaard dat deze beschikking tot zover zo nodig met behulp van de sterke arm zal kunnen worden tenuitvoergelegd.

3.3.

Bij beschikking d.d. 7 oktober 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant – voor zover thans van belang – de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de toevertrouwing van [minderjarige], met inachtneming van de volgende onderzoeksvragen:

welke toevertrouwing komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige]?

in hoeverre zou een wijziging van de toevertrouwing, conform het verzoek van de vader, tegemoet komen aan de belangen van [minderjarige]?

De rechtbank heeft de beslissing over de regeling inzake de toevertrouwing pro forma aangehouden.

3.4.

Bij beschikking d.d. 17 oktober 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant voormelde beschikking d.d. 3 september 2014 aldus aangevuld dat de rechtbank inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tevens een voorlopige contactregeling heeft vastgesteld zoals in die beschikking is opgenomen.

3.5.

Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 30 december 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de stichting voor de termijn van drie maanden.

3.6.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van (eveneens) 30 december 2014 heeft de rechtbank machtiging verleend tot plaatsing van [minderjarige] in een andere verblijfplaats, te weten bij de andere met gezag belaste ouder, de vader, met ingang van 30 december 2014 voor de duur van vier weken, te weten tot 27 januari 2015 en de beslissing met betrekking tot de uithuisplaatsing in het kader van de (definitieve) ondertoezichtstelling aangehouden.

3.7.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 16 januari 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant de beschikkingen van 30 december 2014 betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bekrachtigd en [minderjarige] tot 31 december 2015 onder toezicht van bureau jeugdzorg gesteld, welke ondertoezichtstelling zal worden uitgevoerd door de stichting en het meer of anders verzochte afgewezen. Tevens heeft de rechtbank de machtiging tot plaatsing van [minderjarige] in een andere verblijfplaats, te weten bij de andere met gezag belaste ouder, de vader, met ingang van 27 januari 2015 tot 27 mei 2015 verlengd en de beslissing op het verzoek voor het overige pro forma aangehouden tot 11 mei 2015.

3.8.

De moeder kan zich met de hiervoor onder 3.6. en 3.7. genoemde beslissingen niet verenigen voor zover het de machtigingen uithuisplaatsing betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.9.

De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.

De moeder en [minderjarige] moesten in augustus 2014 op last van de kort gedingrechter de echtelijke woning verlaten. De vader had geen vervangende woonruimte geregeld en hij heeft de verschuldigde verhuiskostenvergoeding ook niet voldaan. Met ingang van 9 september 2014 zijn [minderjarige] en de moeder in [plaats] gaan wonen waar [minderjarige] naar school (basisschool De Vlinder) is gegaan. Daar had [minderjarige] het goed naar zijn zin.

In het kader van het door de raad en de rechtbank gestelde vluchtgevaar, voert de moeder aan dat zij nimmer de intentie heeft gehad om met [minderjarige] naar Brazilië te vertrekken. Het enkele feit dat de moeder over het paspoort van [minderjarige] zou beschikken, is onvoldoende om het vluchtgevaar aan te nemen. De moeder woont sinds 2005 in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. [minderjarige] is hier geboren en geworteld. De moeder heeft overigens uit eigen beweging het paspoort van [minderjarige] aan de gezinsvoogd afgegeven.

Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte (enkel) de moeder een verwijt gemaakt van de strijd tussen de ouders en hun moeizame onderlinge verhouding. Het is bovendien niet gesteld of gebleken dat de moeder (hierdoor) niet in staat zou zijn om [minderjarige] in een veilige omgeving te laten opgroeien. Zij belast [minderjarige] niet met de echtscheidingsproblematiek. De noodzaak van een uithuisplaatsing, die een ultimum remedium behoort te zijn, is niet gebleken, te meer nu uit niets blijkt dat de moeder met behulp van een gezinsvoogd niet in staat zou zijn om bestaande problemen in de opvoedingssituatie het hoofd te bieden. De moeder heeft zich altijd ingespannen om aan alle eisen die aan haar gesteld werden, te voldoen. Hoewel de moeder ernstige zorgen heeft over de opvoedingsomgeving bij de vader, heeft zij de contactregeling van meet af aan nagekomen. De moeder stelt voorts dat zij, anders dan de vader, altijd heeft opengestaan voor overleg. Het raadsrapport d.d. 29 december 2014 is volgens de moeder eenzijdig, nu het handelen van de moeder continu in twijfel wordt getrokken, terwijl de vader “overal mee weg komt”.

De moeder acht de plaatsing van [minderjarige] bij de vader niet wenselijk, laat staan noodzakelijk. De vader heeft altijd fulltime gewerkt en was nauwelijks betrokken bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De vader bewoont thans de woning die de moeder en [minderjarige] noodgedwongen hebben moeten verlaten, hetgeen de moeder bevreemdt. De vader geeft zelf aan dat hij zelden voor zichzelf kookt. Hij heeft ook geen netwerk dat hem kan ondersteunen bij de opvoeding van [minderjarige]. De moeder heeft onlangs ontdekt dat de vader de zorg voor [minderjarige] overlaat aan een Hongaarse au pair, die geen Nederlands spreekt. De vader vertrekt vroeg in de ochtend naar zijn werk en komt pas na het avondeten thuis. [minderjarige] wordt niet geholpen met zijn huiswerk. Het huis van de vader maakt een zeer rommelige indruk en er wordt tegen de afspraken in gerookt. [minderjarige] geeft aan ongelukkig te zijn met de huidige situatie en (nog steeds) veel gepest te worden op zijn oude school (De Cirkel). De vader heeft de belcontacten (die onderdeel zijn van de huidige contactregeling) acht keer niet nagekomen.

3.10.

De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.

Partijen waren aanvankelijk, in mei 2014, erin geslaagd een uitgebreide zorgregeling overeen te komen. Tot juli 2014 en gedeeltelijk in augustus 2014, hebben partijen feitelijk uitvoering gegeven aan die zorgregeling. Sinds augustus 2014 handelt de moeder evenwel op een wijze die haaks staat op het gevoerde overleg en de bereikte overeenstemming. De moeder wenste niet langer mee te werken aan de uitvoering van de zorgregeling en zij wenste de gesprekken bij Herlaarhof na afloop van de module ‘vechtscheiding’ niet voort te zetten, omdat zij dat niet nodig vond, terwijl Herlaarhof en de vader die noodzaak wel inzagen.

Op 11 juni 2014 heeft de moeder ermee ingestemd de huurovereenkomst te beëindigen. Per 11 augustus 2014 diende zij de woning te verlaten. De moeder is vervolgens tweemaal (eerst binnen [geboorteplaats] en vervolgens naar [plaats]) verhuisd, zonder [minderjarige] daarop voor te bereiden en zonder de vader of derden daarvan op de hoogte te stellen. Door naar [plaats] te verhuizen, heeft de moeder [minderjarige] uit zijn sociale omgeving weggehaald. De moeder heeft voorts aan de school in [geboorteplaats] geen toestemming gegeven om [minderjarige] daar afscheid te laten nemen.

Op 12 november 2013 en op 11 september 2014 heeft de oude school van [minderjarige] een zorgmelding gedaan bij het AMK. De directeur van De Cirkel had ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige].

Met betrekking tot het vluchtgevaar verwijst de vader naar hetgeen de raad in zijn rapportage d.d. 29 december 2014 hierover heeft opgemerkt, met name ten aanzien van het paspoort van [minderjarige] en zijn uitspraak dat de moeder zou hebben gezegd dat zij voor de zomervakantie van 2014 naar Brazilië zouden gaan, het feit dat de moeder afkomstig is uit Brazilië en het toekomstperspectief van de moeder in Nederland onduidelijk is, terwijl zij in Brazilië een grote familie heeft. Bovendien heeft de raad zijn zorgen geuit over de betrouwbaarheid van de moeder. Ter zitting in eerste aanleg bleek de moeder plotseling wel over het paspoort van [minderjarige] te beschikken. In dit kader dient ook het plotselinge vertrek naar [plaats] te worden bezien, aldus de vader.

Volgens de vader heeft de raad grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder kan of wil deze problematiek niet inzien en heeft geen oog voor zijn beperkingen. De moeder gunt de vader geen rol in het leven van [minderjarige] en zij diskwalificeert de vader, terwijl zij nu juist degene is die niet in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld. Voorts belast de moeder [minderjarige] met de juridische procedures.

De vader stelt dat hij in de loop der jaren net zo betrokken is geweest op [minderjarige] als de moeder. De vader stelt voorts dat de in het kader van de ondertoezichtstelling nagestreefde doelen bij hem bereikt kunnen worden.

3.11.

De raad heeft ter zitting het volgende aangevoerd.

De raad betwist dat het raadsrapport d.d. 29 december 2014 eenzijdig is. In het rapport valt steeds te lezen dat beide ouders [minderjarige] belasten en dat sprake is van een verstoorde communicatie tussen de ouders, waarvoor beide ouders verantwoordelijk zijn.

Er is gekozen voor een uithuisplaatsing bij de vader, omdat dit in de ogen van de raad op dat moment de minst schadelijke mogelijkheid was. Daarbij is een afweging gemaakt op grond van de toen beschikbare informatie. De zorgen over [minderjarige] waren fors. De raad heeft zelfs geconcludeerd dat [minderjarige], door de manier waarop hij opgroeit, slachtoffer is van een ernstige vorm van kindermishandeling.

De raad acht het van belang om in kaart te krijgen wat [minderjarige] van beide ouders kan meekrijgen. Daarvoor moeten de ouders laten zien dat zij kunnen samenwerken.

3.12.

De stichting heeft ter zitting het volgende aangevoerd.

Bij aanvang van de ondertoezichtstelling is de ouders voorgehouden dat zij de ruzies en de procedures dienden te staken. Door het conflict tussen de ouders wordt een situatie in stand gehouden waarin [minderjarige] niet toekomt aan het rouwproces dat hij doormaakt als gevolg van de scheiding van zijn ouders. De signalen die [minderjarige] op de school heeft laten zien, zijn kenmerkend voor een kind met problemen in zijn opvoedingsomgeving.

Volgens de school heeft [minderjarige] vaak ook een eigen aandeel gehad in wat de moeder “pesten” noemt, hetgeen bij [minderjarige] niet vaker voorkomt dan bij andere kinderen.

Het gaat er volgens de stichting niet om waar [minderjarige] beter kan opgroeien, maar om hoe de ouders kunnen samenwerken om hun kind uit de problemen te krijgen. De ouders houden beiden van [minderjarige], maar op deze manier “helpen zij hem de vernietiging in”, aldus de stichting.

De stichting is van mening dat het onderzoek dat in het kader van de rechtbankprocedure is gelast, dient te worden afgewacht alvorens weer een wijziging in het hoofverblijf van [minderjarige] aan te brengen.

3.13.

Het hof overweegt het volgende.

3.13.1.

Met ingang van 1 januari 2015 is de wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen (wet HKBM) in werking getreden. Op grond van artikel 28 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek geldt dat gedingen inzake de ondertoezichtstelling waarbij het inleidende verzoekschrift is ingediend vóór het tijdstip van in werking treden van de wet HKBM volgens het oude recht worden afgedaan. Nu het inleidende verzoekschrift is ingediend op 30 december 2014 is derhalve artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (oud) van toepassing op de onderhavige zaak.

3.13.2.

Op grond van artikel 1:261 lid 1 BW (oud) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

3.13.3.

Het hof is van oordeel dat voor wat betreft de uithuisplaatsing niet is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:261 BW (oud).

3.13.4.

Het hof stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft geconstateerd dat al geruime tijd sprake is van een enorme strijd tussen de ouders waarmee zij [minderjarige] (lijken te) belasten. De communicatie tussen de ouders verloopt moeizaam. Het hof acht beide ouders verantwoordelijk voor de situatie die thans is ontstaan waarin [minderjarige] niet de mogelijkheid heeft om onbelast contact te hebben met beide ouders. De ex-partner problematiek heeft voorts ernstige gevolgen voor het sociaal-emotioneel functioneren van [minderjarige]. Uit het raadsrapport d.d. 29 december 2014 blijkt dat [minderjarige] kwetsbaar, angstig en verward is, veel huilt en last heeft van trillende benen en verschillende angstklachten. [minderjarige] blijft achter op taalgebied en komt niet toe aan ontwikkelingstaken, zoals het aangaan van sociale relaties met leeftijdgenootjes en het optimaal profiteren van onderwijs.

3.13.5.

Het hof neemt in overweging dat de moeder zowel tijdens als na de samenleving met de vader de eerst verantwoordelijke is geweest voor de verzorging van [minderjarige]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof niet gebleken dat de moeder in de basale zorg voor [minderjarige] op enig moment is tekortgeschoten. Daar komt bij dat in hoger beroep is gebleken dat de vader thans weinig beschikbaar is voor [minderjarige] en dat hij voor de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] de hulp van een Hongaarse au pair heeft ingeschakeld. De vader heeft dit niet betwist. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de moeder, die continu beschikbaar is voor [minderjarige], feitelijk meer mogelijkheden heeft om hem de zorg en aandacht te bieden die hij behoeft.

3.13.6.

Het hof is verder van oordeel dat de rechtbank op basis van de situatie ten tijde van de beschikking in eerste aanleg terecht tot de conclusie is gekomen dat er een reële kans bestond dat de moeder met [minderjarige] naar Brazilië zou vertrekken. Het hof is echter tevens van oordeel dat een dergelijke kans thans niet meer aanwezig is. De moeder heeft het paspoort van [minderjarige] immers afgegeven aan de gezinsvoogd. De stichting heeft ter zitting bevestigd dat de kwestie van het vluchtgevaar daarmee naar de achtergrond is verschoven.

3.13.7.

Het hof acht het zorgelijk dat de moeder niet in staat lijkt te zijn de vader een rol in het leven van [minderjarige] te geven. Deze zorg acht het hof evenwel onvoldoende om de zware maatregel van de machtiging uithuisplaatsing te rechtvaardigen. Daarbij komt dat, zoals ter zitting is gebleken, beide ouders op dit moment voorzichtig stappen zetten in het verbeteren van de onderlinge verhouding. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de uithuisplaatsing niet gehandhaafd kan blijven.

3.13.8.

De moeder dient ervan doordrongen te zijn dat in de komende tijd het geven van een plaats aan de vader in het leven van [minderjarige] voorwaarde is om [minderjarige] bij haar te laten (blijven) wonen. Alle betrokkenen dienen zich volledig in te zetten voor het bereiken van wederzijds vertrouwen en respect en voor het tot stand brengen van een evenwichtige verdeling van het ouderschap.

3.13.9.

Om de ouders (en de stichting) voldoende gelegenheid te geven om de verhuizing van [minderjarige] te organiseren en [minderjarige] daarop voor te bereiden, acht het hof het voor [minderjarige] van belang om de uithuisplaatsing eerst met ingang van 11 mei 2015 te beëindigen. Zodoende kan de overgang van [minderjarige] naar de moeder in de meivakantie plaatsvinden en kan [minderjarige] direct na de vakantie starten op zijn ‘nieuwe’ school.

3.14.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking d.d. 30 december 2014 dient te worden bekrachtigd en dat de bestreden beschikking d.d. 16 januari 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, gedeeltelijk dient te worden vernietigd, namelijk voor zover het de termijn van de uithuisplaatsing betreft vanaf 11 mei 2015 en voorts dat met ingang van 11 mei 2015 het verzoek van de raad tot plaatsing van [minderjarige] bij de vader alsnog dient te worden afgewezen.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 december 2014;

vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 januari 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve uitsluitend voor zover het de machtiging uithuisplaatsing betreft, gedeeltelijk, namelijk voor zover het de termijn van uithuisplaatsing betreft vanaf 11 mei 2015

en, in zoverre, opnieuw recht doende:

wijst met ingang van 11 mei 2015 alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot uithuisplaatsing van [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats], bij de vader;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 januari 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, C.A.R.M. van Leuven en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2015.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature