U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Derdenverzet ingesteld door in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot.

Pensioenrechten. Verbintenisrechtelijke gevolgen van eerdere rechterlijke beslissingen.

Vervolg op HR 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM7674.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer HD 200.120.368/01

arrest van 4 maart 2014

in de zaak van

[de vrouw],

wonende te [woonplaats], België,

opposante in het derdenverzet,

hierna te noemen: [opposante 1. in het derdenverzet],

advocaat: mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard,

tegen

Royal Philips Electronics N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geopposeerde in het derdenverzet,

hierna te noemen: Philips,

advocaat: mr. S.A.J.M. Munnichs te Eindhoven,

en

[de man],

wonende te [woonplaats], België,

geopposeerde in het derdenvezet,

hierna te noemen: [geopposeerde 2. in het derdenverzet],

niet verschenen,

als vervolg op de door het hof gewezen tussenarrest van 18 juni 2013 in het derdenverzet van het door dit gerechtshof onder zaaknummer HD 103.005.546/01 gewezen arrest van 28 oktober 2008 tussen [geopposeerde 2. in het derdenverzet] en Philips.

5 Het tussenarrest van 18 juni 2013

Bij genoemd arrest heeft het hof zich bevoegd verklaard kennis te nemen van het door Van Reth-Riede ingestelde derdenverzet, de beslissing op de incidentele vordering (voor zover deze ziet op de subsidiaire vordering van [geopposeerde 2. in het derdenverzet] en op de proceskosten) aangehouden en de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een conclusie van antwoord aan deze zijde van Philips. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

6 Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de volgende procestukken.

Philips heeft een conclusie van antwoord met producties genomen;

[opposante 1. in het derdenverzet] heeft een conclusie van repliek genomen;

[opposante 1. in het derdenverzet] heeft nadien een akte met producties genomen;

Philips heeft een conclusie van dupliek, tevens antwoordakte genomen;

Philips heeft een antwoordakte genomen;

Partijen hebben daarna wederom uitspraak gevraagd.

7 De verdere beoordeling

7.1.

Het hof volhardt bij hetgeen werd overwogen en beslist in het tussenarrest van 18 juni 2013, behoudens ten aanzien van het volgende.

In dit tussenarrest is geoordeeld dat het hof (en niet de Hoge Raad) bevoegd is kennis te nemen van de vordering. Dit is (afwijzend) beslist op basis van het door Philips opgeworpen exceptie van onbevoegdheid van het hof ten aanzien van het derdenverzet. Voorts is in rechtsoverweging 3.6. overwogen dat de behandeling van de subsidiaire vordering wordt aangehouden.

7.2.

[opposante 1. in het derdenverzet] vordert in dit derdenverzet onder meer:

2. vast te stellen, dat de stamrecht- of lijfrenteovereenkomst (automatisch) tot stand is gekomen tussen partijen door opname van deze kapitaalrechten in de boekhouding van de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken respectievelijk het Philipsconcern, alsook deze opname vast te stellen.

3. te verklaren voor recht, dat gedaagde sub 1 (Philips) aan [geopposeerde 2. in het derdenverzet] (de echtgenoot van [opposante 1. in het derdenverzet]) heeft toegezegd te voldoen een lijfrentekapitaal, dan wel een stamrecht bij het bereiken van diens 60-jarige leeftijd c.q. met bestemming van beschikbaarstelling op een door [opposante 1. in het derdenverzet] gewenst vroeger of later tijdstip , waarbij het lijfrentekapitaal, dan wel het stamrecht per 23 september 1982 een waarde had van fl. 235.000,--/ € 106.638,--.

7.3.

In de eerdere procedure tussen [geopposeerde 2. in het derdenverzet] en Royal Philips Electronics N.V. - die is beslist bij arrest van dit hof van 28 oktober 2008, waartegen het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO bij arrest van de Hoge Raad van 10 september 2010, ECLI:NL:HR:2010: BM7674, is verworpen - vorderde [geopposeerde 2. in het derdenverzet] veroordeling van Philips om op een door hem aan te geven wijze en aan een door hem op te geven rechtspersoon te voldoen de actuele waarde van een oudedagsvoorziening, zijnde f. 235.000,-/ € 106.638,-, althans subsidiair, tot verklaring voor recht dat hij jegens Philips is gerechtigd tot een stamrecht naar een beginwaarde van € 106.638,- per 23 september 1982. Deze vordering is afgewezen, kort gezegd, op de grond dat het verweer van Philips – dat de vordering van [geopposeerde 2. in het derdenverzet] op de voet van artikel 3:307 BW is verjaard – slaagt.

7.4.

[opposante 1. in het derdenverzet] stelt ter onderbouwing van de gegrondheid van het derdenverzet, in het bijzonder het vereiste dat door deze eerdere arresten haar rechten worden benadeeld als bedoeld in artikel 376 Rv , het volgende (pagina 4 inl. dagv.):

[opposante 1. in het derdenverzet] en haar echtgenoot ([geopposeerde 2. in het derdenverzet], gedaagde sub 2) hebben in de afloop van het rechtsgeschil (naar het hof begrijpt bij de vordering op Philips) een gezamenlijk en tevens elk een zelfstandig recht en financieel belang. Zij stelt in gemeenschap van goederen met haar echtgenoot te zijn getrouwd, zodat de uitkomsten van het geschil tussen [geopposeerde 2. in het derdenverzet] en Philips (houdende de verjaring van de rechtsvordering van [geopposeerde 2. in het derdenverzet]) haar financieel raken. Zij is gerechtigd in de aanspraken, die [geopposeerde 2. in het derdenverzet] heeft ter zake voorzieningen voor zijn oude dag, zoals pensioenrechten, stamrechten en lijfrenten. Zij stelt door de afwijzing van de aanspraken van haar echtgenoot ter zake in de genoemde arresten te zijn benadeeld in haar rechten als deelgenoot in de huwelijksgoederengemeenschap, alsook als rechthebbende terzake de oudedagsvoorzieningen van haar echtgenoot.

7.5.

Philips heeft gemotiveerd betwist dat [opposante 1. in het derdenverzet] in haar rechten wordt benadeeld (cva nrs. 4, pag. 18 en 19) en beroept zich op de niet-ontvankelijkheid van [opposante 1. in het derdenverzet] in haar derdenverzet.

7.6.

Het hof stelt vast dat de vorderingen van [geopposeerde 2. in het derdenverzet] waren gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst (in het midden kan blijven of dit de arbeidsovereenkomst tussen partijen was of een overeenkomst met een andere titel). Dit volgt onder meer uit het toepasbaar geoordeelde artikel 3:307 BW (verjaring van een rechtsvordering van een verbintenis uit overeenkomst ).

Het hof stelt voorts vast dat de onderhavige vorderingen van [opposante 1. in het derdenverzet] eveneens zijn gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst, terwijl niet wordt gesteld, en ook niet blijkt, dat zij daarbij het oog heeft op een andere overeenkomst. Dit volgt aanstonds uit het petitum van de inleidende dagvaarding (het automatisch tot stand komen van een overeenkomst dan wel de nakoming van een toezegging). Het gaat daarbij om een overeenkomst tussen Philips en [geopposeerde 2. in het derdenverzet]. Dat zij partij is (geweest) bij die overeenkomst wordt door [opposante 1. in het derdenverzet] niet gesteld.

7.7.

Naar het oordeel van het hof miskent [opposante 1. in het derdenverzet] met haar hiervoor weergegeven stellingen dat een overeenkomst alleen tussen partijen werkt (hier: Philips en [geopposeerde 2. in het derdenverzet]) en dat [opposante 1. in het derdenverzet], als gevolg van de enkele omstandigheid dat zij met [geopposeerde 2. in het derdenverzet] in gemeenschap van goederen is gehuwd, nog niet toetreedt tot de overeenkomst.

[opposante 1. in het derdenverzet] stelt geen rechtsgrond die – mits bewezen – meebrengt dat zij tot die overeenkomst is toegetreden, zoals een derdenbeding, of die haar een eigen recht of aanspraak jegens Philips kan geven, zoals het bestaan van een nalatenschapspensioen dat tot uitkering kan komen of een pensioenverevening. In deze gevallen had [opposante 1. in het derdenverzet] overigens een eigen aanspraak en hoeft zij niet terug te vallen op het derdenverzet.

Ook de omstandigheid dat [opposante 1. in het derdenverzet] mogelijk aanspraak kan maken op uitkeringen die in de gemeenschap zijn en zullen vallen, en omdat geen uitkeringen worden gedaan zij bijgevolg financieel wordt geraakt, is ontoereikend voor het toekennen van een eigen recht jegens Philips.

Het hof merkt hierbij op dat ingevolge het familierecht dat tot 1 januari 2012 gold, en dat hier van toepassing is, geldt dat alleen de besturende echtgenoot (hier: [geopposeerde 2. in het derdenverzet]), met uitsluiting van de andere echtgenoot, een vordering uit een met of door hem gesloten overeenkomst geldend kan maken (artikel 1:97 BW).

7.8.

De beslissing van het hof van 28 oktober 2008 (in stand gelaten door de Hoge Raad) leidt ertoe dat in de relatie tussen [geopposeerde 2. in het derdenverzet] en Philips geen rechtsvordering tot dan wel aanspraak op betaling (meer) bestaat. Anders gezegd: [geopposeerde 2. in het derdenverzet] kan geen vorderingsrecht jegens Philips geldend maken, zodat er ook geen rechten (uitkering in geld ) in de huwelijksgemeenschap zijn gevloeid, waarop [opposante 1. in het derdenverzet] aanspraak kan maken. De omstandigheid dat [opposante 1. in het derdenverzet] indirect belang heeft bij zo’n vordering of aanspraak (namelijk een belang te ontlenen aan het bestaan van een huwelijksgemeenschap, eventuele ontvanger van de aanspraken, waartoe zij gerechtigd is) leidt niet tot de conclusie dat haar rechten zijn benadeeld in de zin van artikel 376 Rv . Zij kan immers niet benadeeld zijn in een recht dat niet meer bestaat, althans niet meer te gelden kan worden gemaakt. Daarbij neemt het hof in overweging dat de rechten waaruit [opposante 1. in het derdenverzet] ageert verbintenisrechtelijk van aard zijn.

7.9.

[opposante 1. in het derdenverzet] stelt nog (midden pagina 9 inl. dagv.) ‘de kapitaalwaarde van deze toezegging was dus wederom gemeenschappelijk bezit van het echtpaar [opposante 1. in het derdenverzet]’. Deze goederenrechtelijk getinte opmerking kan haar niet baten. Het enkele feit dat een goed (een vorderingsrecht) in een huwelijksgemeenschap valt, is ontoereikend voor het creëren van een eigen recht voor [opposante 1. in het derdenverzet].

7.10.

Het hof merkt nog het volgende op. Het (materiële) betoog van [opposante 1. in het derdenverzet] komt er in de kern op neer dat het beroep van Philips op verjaring van de rechtsvordering van [geopposeerde 2. in het derdenverzet] ten onrechte is gehonoreerd. Wat daar ook van zij, deze beslissing heeft gezag van gewijsde hetgeen meebrengt dat [geopposeerde 2. in het derdenverzet] geen vordering (uit overeenkomst) op Philips te gelde kan maken. Zelfs als het derdenverzet van [opposante 1. in het derdenverzet] gegrond zou zijn, kan dat niet bewerkstelligen dat de rechtsvordering van [geopposeerde 2. in het derdenverzet] herleeft of dat zij, [opposante 1. in het derdenverzet], de discussie over het al dan niet verjaard zijn van die vordering opnieuw kan voeren. De omstandigheid dat [opposante 1. in het derdenverzet] in gemeenschap van goederen is gehuwd maakt dit niet anders. Niet de gemeenschap, maar [geopposeerde 2. in het derdenverzet] had een rechtsvordering op Philips.

7.11.

De conclusie is dat [opposante 1. in het derdenverzet] niet-ontvankelijk is in haar derdenverzet. Nu er geen sprake is van enig recht van [geopposeerde 2. in het derdenverzet], of van de gemeenschap van goederen waarin hij gehuwd is, heeft [opposante 1. in het derdenverzet] uit hoofde van het zijn van deelgenoot in de huwelijksgemeenschap ook geen eigen zelfstandige vordering jegens Philips, zodat haar subsidiaire vordering evenmin kan worden toegewezen.

Naar het hof [opposante 1. in het derdenverzet] begrijpt beoogt zij met haar subsidiaire vordering geen eigen, zelfstandige vordering tegen Philips in te stellen anders dan die gegrond op het derdenverzet. Zij beoogt met haar stellingen op pagina 3 van de inleidende dagvaarding kennelijk aan te geven dat zij toewijzing van haar in het petitum geformuleerde vordering wenst in het geval dat het derdenverzet gegrond wordt verklaard. Het woord subsidiair is hier minder gelukkig gekozen. Het hof is mitsdien niet onbevoegd van die vordering kennis te nemen. Als het (derden)verzet immers gegrond is, komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van dat verzet.

De incidentele vordering van Philips faalt ook in zoverre.

Op de overige stellingen van [opposante 1. in het derdenverzet] behoeft niet te worden ingegaan. Aan een bewijsfase komt het hof niet toe.

7.12.

Philips wordt in de kosten van het incident verwezen; [opposante 1. in het derdenverzet] in de kosten van het derdenverzet (2½ punt tariefgroep V).

8 De uitspraak

Het hof:

verklaart [opposante 1. in het derdenverzet] niet-ontvankelijk in haar derdenverzet;

wijst af het beroep van Philips op de absolute onbevoegdheid van het hof;

veroordeelt [opposante 1. in het derdenverzet] in de proceskosten van het derdenverzet, welke kosten tot op heden aan de zijde van Philips worden begroot op € 683,- aan verschotten en op € 6.580,- aan salaris advocaat.

veroordeelt Philips in de proceskosten van het incident, welke kosten tot op heden aan de zijde van [opposante 1. in het derdenverzet] worden begroot op € 447,- aan salaris advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, W.H.B. den Hartog Jager, en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 maart 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature