Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Partneralimentatie . De nieuwe echtgenote van de man wordt geacht gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Gelet op de verklaring van de huisarts en het feit dat zij in het verleden een Iaow-uitkering heeft ontvangen acht het hof het aannemelijk dat de nieuwe echtgenote van de man gedeeltelijk arbeidsongeschikt is. Volledige arbeidsongeschiktheid is in hoger beroep niet vast komen te staan. Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en geen rekening houden met de ziektekosten van de nieuwe echtgenote van de man. De woonlasten worden wel volledig aan de man toegerekend nu – gelet op de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de nieuwe echtgenote – niet van haar kan worden verwacht dat zij naast haar eigen levensonderhoud ook nog kan bijdragen in de helft van de woonlasten.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 16 januari 2014

Zaaknummer: HV 200.127.463/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/173196 / FA RK 12-800

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de man,

voormalig advocaat: mr. R.G.J.M. Onderdonck,

thans: mr. M.J.M. Strijbosch,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats],

verweerster,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. B. Lynen.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 februari 2013.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 mei 2013, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor wat betreft de afwijzing van het verzoek om de alimentatie te wijzigen c.q. op nihil te stellen met ingang van een zo vroeg mogelijke datum en, opnieuw rechtdoende, alsnog het in primo verzochte toe te wijzen, althans een beslissing te nemen als het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 juli 2013, heeft de vrouw verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en derhalve het door de man in hoger beroep gedane verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek van de man af te wijzen als ongegrond en onbewezen, subsidiair de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 17 mei 2013 te bepalen op een bedrag dat het hof juist acht, één en ander onder veroordeling van de man in de proceskosten.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 december 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

de man, bijgestaan door mr. Strijbosch;

de vrouw, bijgestaan door mr. Lynen.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 januari 2013;

het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 3 juli 2013;

de brief met bijlagen van mr. Strijbosch d.d. 18 oktober 2013.

3 De beoordeling

3.1.

Partijen zijn op 9 juni 1995 te Kerkrade gehuwd.

3.2.

Bij beschikking van 6 augustus 2008 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de scheiding van tafel en bed uitgesproken.

3.2.1.

Bij beschikking van 4 augustus 2010 heeft de rechtbank Maastricht tussen partijen de ontbinding van het huwelijk uitgesproken, welke beschikking op 7 oktober 2010 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

In de beschikking van 4 augustus 2010 heeft de rechtbank Maastricht voorts opgenomen hetgeen partijen ten aanzien van hun onderlinge betrekkingen hebben geregeld in het echtscheidingsconvenant van 15 juli 2010. In dit convenant zijn partijen, voor zover thans van belang, in de artikelen 2.2. en 2.3. overeengekomen dat de man met ingang van 1 augustus 2010 een bedrag van € 450,-- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

De bijdrage voor de vrouw beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 467,77 per maand.

3.3.

De man heeft in eerste aanleg verzocht om het in de beschikking van 4 augustus 2010 opgenomen echtscheidingsconvenant in die zin te wijzigen dat de daarin tussen partijen overeengekomen door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 30 maart 2012, althans met ingang van 4 april 2012, althans met ingang van 16 juli 2012, althans met ingang van een zodanige datum als door de rechtbank te bepalen, nader vast te stellen op nihil.

3.4.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voormeld verzoek van de man afgewezen.

3.5.

De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.6.

De grief van de man richt zich tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot zijn draagkracht.

Behoefte vrouw

3.7.

De behoefte van de vrouw aan de huidige onderhoudsbijdrage ad € 467,77 per maand is tussen partijen niet in geschil, zodat deze vast staat.

Draagkracht man

3.8.

De man stelt dat hij niet langer de draagkracht heeft om de huidige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw ad € 467,77 per maand te voldoen.

De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.

3.9.

Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.

A. Inkomen van de man

3.10.

De man voert aan dat hij eind juli 2011 is ontslagen bij UTS Bernard. Zijn werkgever heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd met gebruikmaking van een ontslagvergunning van het UWV, welke op grond van bedrijfseconomische redenen is verleend. De man heeft ter zitting van het hof ingestemd met de vaststelling van het hof dat hij een WW-uitkering ontvangt van tussen de € 1.490,-- en € 1.511,-- bruto per vier weken.

Daarnaast ontvangt de man een wachtgelduitkering van Defensie van € 495,13 netto per maand. Per 1 februari 2013 is voornoemde wachtgelduitkering verlaagd naar een bedrag van € 480,04 netto per maand.

3.10.1.

De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de man – gelet op zijn leeftijd en persoonlijke omstandigheden – mogelijk (vrijwillig) aan zijn ontslag heeft meegewerkt.

De vrouw heeft ter zitting van het hof ingestemd met de vaststelling van het hof dat de man een WW-uitkering ontvangt van tussen de € 1.490,-- en € 1.511,-- bruto per vier weken. De vrouw heeft voorts ter zitting van het hof verklaard dat de man ook ten tijde van het huwelijk van partijen een wachtgelduitkering van Defensie ontving van circa € 480,-- netto per maand.

3.11.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

3.11.1.

Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man mogelijk vrijwillig aan zijn ontslag heeft meegewerkt, nu de vrouw deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd en deze stelling door de man gemotiveerd is betwist. Uit de door de man in hoger beroep overgelegde stukken volgt – naar het oordeel van het hof – genoegzaam dat het dienstverband van de man is beëindigd vanwege bedrijfseconomische redenen. Uit het toekenningsbesluit d.d. 11 november 2011 van het UWV volgt dat aan de man met ingang van 1 november 2011 een WW-uitkering is toegekend. Het hof gaat er dan ook vanuit dat het UWV de man op goede gronden een WW-uitkering heeft verstrekt en dat de man aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet. Het hof is derhalve van oordeel dat geen sprake is van verwijtbaar inkomensverlies en zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de WW-uitkering van de man.

3.11.2.

Ter zitting van het hof hebben partijen ingestemd met de vaststelling van het hof dat de man een WW-uitkering ontvangt van tussen de € 1.490,-- en € 1.511,-- bruto per vier weken. Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met een gemiddelde WW-uitkering van € 1.500,-- bruto per vier weken, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.

3.11.3.

Het hof stelt vast dat de man naast zijn WW-uitkering nog een wachtgelduitkering van Defensie ontvangt. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting in hoger beroep stelt het hof vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze uitkering ten tijde van het huwelijk en ook thans circa € 480,-- netto per maand bedraagt.

Nu het hof de draagkracht van de man zal vaststellen aan de hand van de bruto methode dient het hof rekening te houden met de door de man ontvangen bruto wachtgelduitkering van Defensie. Uit de door de man overgelegde specificaties van de wachtgelduitkering leidt het hof af dat de wachtgelduitkering van circa € 480,-- netto per maand correspondeert met een wachtgelduitkering van € 811,44 bruto per maand (specificatie augustus 2012), waarmee het hof bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook rekening zal houden.

3.11.4.

De man heeft recht op de algemene heffingskorting, maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.

Echtgenote van de man

3.12.

De man voert aan dat zijn huidige echtgenote geen inkomsten heeft, omdat zij vanwege medische redenen niet kan werken. Blijkens de verklaring van de huisarts is zijn echtgenote niet in staat om enig inkomen te generen. De echtgenote van de man ontving aanvankelijk een Ioaw-uitkering, welke uitkering op grond van het feit, dat zij met de man is gaan samenwonen is ingetrokken. De man heeft ter zitting van het hof – desgevraagd – verklaard dat zijn echtgenote in het verleden wel heeft gesolliciteerd, maar dat zij thans niet meer solliciteert.

3.12.1.

De vrouw voert aan dat de man niet heeft aangetoond dat zijn echtgenote geen eigen inkomen heeft en ook geen inkomen uit arbeid zou kunnen genereren. De vrouw is van mening dat de echtgenote van de man nog wel degelijk een verdiencapaciteit heeft. De verklaring van de huisarts acht de vrouw niet voldoende om het tegendeel te bewijzen. De huisarts is in deze niet onafhankelijk en is bovendien geen arbeidsdeskundige, waardoor hij deze vergaande conclusie niet kan trekken. Daarbij komt dat de voormalige Iaow-uitkering van de echtgenote van de man een aanvulling op het inkomen tot bijstandsniveau is. Dit impliceert volgens de vrouw dat de echtgenote van de man nog ander inkomen moet hebben. De vrouw heeft ter zitting van het hof hieraan toegevoegd dat de echtgenote van de man voor de samenwoning met de man ook in haar eigen levensonderhoud kon voorzien. Het betreft een keuze van de man om te gaan samenwonen en dit mag – naar de mening van de vrouw – niet ten koste gaan van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.

3.12.3.

Ten aanzien van de echtgenote van de man overweegt het hof het volgende.

Het hof stelt voorop dat het Rapport Alimentatienormen (hierna: het Tremarapport) als uitgangspunt hanteert dat een nieuwe partner in staat moet worden geacht om in het eigen levensonderhoud te voorzien, tenzij de onderhoudsplichtige aannemelijk maakt dat die partner daartoe niet in staat is. Het hof acht naar aanleiding van de door de man overgelegde verklaring van de huisarts alsmede gelet op het feit dat de echtgenote van de man in het verleden een Ioaw-uitkering heeft ontvangen, aannemelijk, dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en daarom niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. In hoger beroep is echter niet vast komen te staan dat de echtgenote van de man volledig arbeidsongeschikt is en dat zij in het geheel niet kan werken. De man stelt dit weliswaar, maar heeft deze stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, hetgeen – gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – wel op zijn weg had gelegen. Het hof stelt vast dat de man geen enkel inzicht heeft gegeven in eventuele parttime arbeidsmogelijkheden en sollicitatiepogingen van zijn echtgenote. Integendeel, de man heeft ter zitting van het hof verklaard dat zijn echtgenote thans niet meer solliciteert.

Het hof zal, nu de echtgenote van de man geacht wordt om gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en alleen rekening houden met de ziektekosten van de man. Het hof houdt als gevolg daarvan geen rekening met de algemene heffingskorting waarop de echtgenote van de man aanspraak kan maken.

B. Lasten van de man

Het hof zal hieronder de door de man in zijn beroepschrift opgevoerde lasten bespreken, voor zover deze volgens het Tremarapport in mindering zouden kunnen strekken op zijn draagkracht.

Woonlasten

3.13.

De man is van mening dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 350,-- per maand aan woonlasten, te weten: de huur van de woning inclusief de garage van € 583,55 te verminderen met een bedrag van € 232,97 aan huursubsidie.

De man heeft ter zitting – desgevraagd – verklaard dat een garage noodzakelijk is vanwege het vandalisme in de wijk waar hij woonachtig is.

3.13.1.

De vrouw is van mening dat slechts met de helft van de woonlasten rekening dient te worden gehouden, nu zij het ontbreken van verdiencapaciteit bij de echtgenote van de man gemotiveerd heeft betwist. Verder is de vrouw van mening dat geen rekening dient te worden gehouden met de huur van de garage ad € 57,84, omdat dit geen noodzakelijke last is.

3.13.2.

Het hof zal de woonlasten niet delen maar volledig aan de man toerekenen, nu van de echtgenote van de man – vanwege haar gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid – niet kan worden verwacht dat zij naast haar eigen levensonderhoud ook nog voor de helft in de woonlasten kan bijdragen.

Het hof is verder van oordeel dat de man de noodzaak van de huur van de garage noch de noodzaak van het bezit van een auto voldoende heeft onderbouwd, hetgeen – gelet op de betwisting door de vrouw – wel op zijn weg had gelegen. Het hof zal daarom bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening houden met de huur van de garage.

Het hof houdt, gelet op het vorenstaande, rekening met de navolgende maandelijkse woonlasten:

€ 525,71 aan huur, te verminderen met € 248,41 aan huurtoeslag.

Ziektekosten

Het hof houdt, conform de polis ziektekosten 2012 van de man, rekening met de navolgende maandelijkse lasten:

€ 100,25 aan basispremie ZVW en € 14,17 aan aanvullende premie;

€ 18,00 (2012) aan verplicht eigen risico;

minus € 49,00 (2012) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;

en minus € 84,50, zijnde de zorgtoeslag.

Rente en aflossing schulden

3.14.

De man stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met de door hem te betalen rente en aflossing op de huwelijkse schuld van partijen aan Interpartes van € 200,-- per maand, een schuld aan de belastingdienst van € 28,-- per maand en de schuld aan de broer van de man van € 50,-- per maand.

3.14.1.

De vrouw heeft tegen de twee laatstgenoemde schulden gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw stelt dat de belastingschuld en de schuld aan de broer van de man geen huwelijkse schulden zijn. De belastingschuld is bovendien nagenoeg afgelost. De vrouw is van mening dat gelet op het Tremarapport deze schulden niet ten laste van de draagkracht van de man mogen worden gebracht. De vrouw heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij de door de man gestelde aflossing van € 200,-- per maand op de huwelijkse schuld aan Interpartes niet betwist.

3.14.2.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man rekening houden met de rente en aflossing van € 200,-- per maand op de huwelijkse schuld aan Interpartes, nu deze schuld tussen partijen niet in geschil is.

Ten aanzien van de schuld van de man aan de belastingdienst overweegt het hof het volgende. Het hof stelt vast dat het een naheffing betreft, omdat de man inkomen heeft uit twee afzonderlijke bronnen. Het hof heeft bij de berekening van de draagkracht van de man rekening gehouden met de bruto wachtgelduitkering van Defensie zodat met de hierover verschuldigde inkomstenbelasting reeds volledig rekening is gehouden. Indien daarnaast nog rekening zou worden gehouden met de door de man opgevoerde belastingschuld, dan zou met dezelfde last twee keer rekening worden gehouden. Het hof zal daarom geen rekening houden met de belastingschuld.

Het hof zal evenmin rekening houden met de rente en aflossing op de schuld aan de broer van de man, nu de man de noodzaak van het aangaan van deze schuld niet met onderliggende stukken heeft onderbouwd en hierdoor niet is komen vast te staan dat deze schuld prioriteit heeft boven de op de man rustende onderhoudsverplichting ten opzichte van de vrouw.

Verzoek vaststelling draagkracht per 1 mei 2014

3.15.

De man heeft ter zitting in hoger beroep het hof verzocht om eveneens zijn gewijzigde draagkracht per 1 mei 2014 vast te stellen. De man heeft daartoe aangevoerd dat partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 mei 2014 met een bedrag van € 250,-- per maand zal gaan aflossen op een schuld van € 8.000,-- die de man aan de vrouw heeft.

3.15.1.

De vrouw heeft hiertegen ter zitting van het hof bezwaar gemaakt. De draagkracht van de man met ingang van 1 mei 2014 is nog onzeker omdat de man mogelijk dan weer werk heeft gevonden. Daarbij komt dat partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de aflossing van € 250,-- per maand op de schuld aan de vrouw los staat van de verplichting van de man tot betaling van partneralimentatie en niet op zijn draagkracht in mindering dient te strekken.

3.15.2.

Het hof zal het verzoek van de man afwijzen omdat de draagkracht van de man per 1 mei 2014 op dit moment door het hof nog niet kan worden vastgesteld. Het hof overweegt daartoe dat de inkomenssituatie van de man per 1 mei 2014 nog onzeker is. De man heeft dan mogelijk weer een baan en ter zitting van het hof is bovendien gebleken dat bij partijen ook onduidelijkheid bestaat of de wachtgelduitkering van Defensie wel correct is vastgesteld en er mogelijk nog een herberekening van deze uitkering dient plaats te vinden.

Vaststelling van de alimentatie

3.16.

Het hof stelt vast dat de grief van de man gericht tegen de vaststelling van zijn draagkracht niet opgaat. Rekening houdend met voornoemd inkomen en de door het hof hiervoor in aanmerking genomen lasten en met het fiscaal voordeel verbonden aan het betalen van alimentatie, heeft de man nog steeds de draagkracht om de thans geldende bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Het hof zal daarom het verzoek van de man tot wijziging van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw ook in hoger beroep afwijzen. Gelet op het vorenstaande behoeft hetgeen partijen hebben aangevoerd omtrent de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage geen verdere bespreking meer.

3.17.

De beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

Proceskosten

3.18.

De vrouw verzoekt de man in de kosten van deze procedure te veroordelen. De vrouw voert daartoe aan dat het uitsluitend aan de man te wijten is dat de procedure in hoger beroep moet worden gevoerd. De man heeft in eerste aanleg een groot aantal zaken niet met stukken onderbouwd, waardoor de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de reeds eerder opgelegde bijdrage op nihil moet worden gesteld. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man opnieuw in hoger beroep geen deugdelijke draagkrachtberekening en recente bescheiden heeft overgelegd.

3.18.1.

De man heeft ter zitting in hoger beroep erkend dat door zijn voormalige advocaat in eerste aanleg gebrekkig is geprocedeerd. De man is echter van mening dat dit – mede gelet op het feit dat het een familiezaak betreft – niet mag leiden tot een proceskostenveroordeling, mede omdat hij thans wel voldoende informatie in het geding heeft gebracht.

3.18.2.

Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd en gelet op de aard van de procedure geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten tussen gewezen echtgenoten worden gecompenseerd.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 februari 2013;

compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, E.L. Schaafsma-Beversluis en P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature