Voortvarendheid. Standstill-bepaling ex art. 64, lid 1 EG-Verdrag.
Belanghebbende heeft een tegoed aangehouden op een Zwitserse bankrekening. De rente en saldi van het tegoed zijn niet aangegeven voor de inkomstenbelasting en vermogensbelasting. Door tussenkomst van de AFM is de FIOD geïnformeerd. Na daartoe strekkend besluit in het tripartiete overleg heeft de FIOD een strafrechtelijk onderzoek opgestart. In de onderzoeksfase is belanghebbende ten minste eenmaal verhoord en hebben onderzoekshandelingen plaats gevonden. Belanghebbende heeft opening van zaken gegeven. Op 1 maart 2009 waren alle gegevens voorhanden en gecontroleerd door een bij de FIOD gedetacheerde ambtenaar van de belastingdienst. De FIOD zat stil tot 27 juni 2010 waarna de inspecteur per die datum de beschikking kreeg over de betreffende gegevens teneinde navorderingsaanslagen op te leggen. Het Hof rekent het gedurende anderhalf jaar stil zitten van de opsporingspoot van de FIOD toe aan de inspecteur. Dit is strijd met de eis van voortvarend handelen (Passenheim- van Schoot arrest). Dat de FIOD in dit geval werkte onder leiding van het Openbaar Ministerie maakt dit niet anders.
De inspecteur stelt dat de Passenheim- van Schoot-jurisprudentie niet van toepassing is omdat het aanhouden van een tegoed op een Zwitserse rekening valt onder de standstill-bepaling van artikel 64, lid 1, EG-Verdrag (verrichten van financi ële diensten). Het Hof verwerpt de stelling omdat artikel 64, lid 1 EG-Verdrag restrictief uitgelegd moet worden. Alleen de concrete onder artikel 64, lid 1, EG-Verdrag vermelde categorie ën, te weten directe investeringen, het verrichten van financiële diensten of de toelating van waardepapieren tot de kapitaalmarkten worden beschermd. Het betreffende artikel bevat geen bepaling dat ziet op de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, lid 4 AWR. Het handelen van de Inspecteur ter zake van het aangehouden tegoed op de Zwitserse bankrekening kan derhalve worden getoetst aan het Passenheim - van Schoot arrest.