Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

kennelijk onredelijke opzegging; anciënniteits/afspiegelingsbeginsel

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.077.308

arrest van de achtste kamer van 7 augustus 2012

in de zaak van:

[X.],

wonende te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,

tegen:

SEMICONDUCTOR IDEAS TO THE MARKET (ITOM) B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. S. Wouters,

op het bij exploot van dagvaarding van 12 oktober 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda gewezen vonnis van 28 juli 2010 tussen [appellant] als eiser en geïntimeerde - ItoM - als gedaagde.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 592001/CV/10-2078)

Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en het tussenvonnis van 12 mei 2010.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij arrest van dit hof van 1 maart 2011 is naar aanleiding van de door [gevoegde appellant] en [appellant] bij appeldagvaardingen ingestelde incidentele vordering tot voeging bepaald dat gelet op de verknochtheid van beide zaken deze in hoger beroep conform artikel 222 lid 1 Rv jo. artikel 353 lid 1 Rv gevoegd zullen worden behandeld. Voor de duidelijkheid zal het hof arrest in twee afzonderlijke documenten wijzen.

2.2. Bij memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties heeft [appellant]grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 28 juli 2010, en opnieuw rechtdoende:

- voor recht te verklaren dat het aan [appellant] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;

- veroordeling van ItoM tot betaling aan [appellant] van een schadevergoeding van € 26.763,49, waarvan € 12.268,89 bruto en € 14.494,60 netto, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen op een door [appellant] aan te geven wijze, mits fiscaal aanvaardbaar, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag,

- veroordeling van ItoM tot betaling aan [appellant] van € 1.785,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;

- veroordeling van ItoM in de proceskosten van beide instanties.

2.2. Bij memorie van antwoord met producties heeft ItoM de grieven bestreden.

2.3. [appellant] heeft daarna een akte genomen en daarbij een productie in het geding gebracht.

2.4. ItoM heeft bij antwoordakte gereageerd.

2.5. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In beide dossiers ontbreken de producties behorend bij de inleidende dagvaardingen. Op verzoek van het hof zijn deze producties nagezonden.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

a. ItoM is een in 1998 opgericht bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met de ontwikkeling van technische - aan halfgeleiders gerelateerde - producten en ideeën, het bewaken van intellectuele eigendomsrechten (beheer van octrooien) en het veiligstellen van inkomsten daaruit.

b. [appellant], geboren op [geboortedatum] 1965, is blijkens schriftelijke overeenkomst op 1 april 2001 als IC-ontwikkelaar in dienst getreden van ItoM op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een salaris van laatstelijk € 4.337,32 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en emolumenten.

c. Op 25 juni 2009 heeft ItoM het UWV WERKbedrijf (hierna: UWV) toestemming gevraagd voor ontslag van zes van haar elf medewerkers, waaronder [appellant], op grond van bedrijfseconomische redenen. Op 20 augustus 2009 heeft het UWV de toestemming verleend. Bij brief van 25 augustus 2009 heeft ItoM de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 oktober 2009. [appellant] was ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 43 jaar oud en 8 ½ jaar in dienst.

4.2. Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] de zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda en gevorderd:

een verklaring voor recht dat het verleende ontslag kennelijk onredelijk is met veroordeling van ItoM tot betaling van een schadevergoeding van primair € 42.158,79 vermeerderd met wettelijke rente, subsidiair € 19.004,45 vermeerderd met wettelijke rente en voorts tot betaling van buitengerechtelijke en gerechtelijke kosten. ItoM heeft verweer gevoerd. Bij tussenvonnis van 12 mei 2010 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, die op 5 juli 2010 heeft plaatsgevonden.

De aantekeningen van de griffier bevinden zich niet bij de stukken. ItoM heeft voorafgaand aan de comparitie een faxbericht van 2 juli 2010 met bijlage aan de kantonrechter toegezonden. Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.

4.3. Het hof stelt voorop dat [appellant] in hoger beroep zijn vordering op het punt van de schadevergoeding heeft verminderd naar € 26.763,49 waarvan € 12.268,89 bruto en € 14.494,60 netto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2009.

bedrijfseconomische redenen

4.4. In het tweede onderdeel van grief I alsmede in grief II komt [appellant] op tegen het feit dat de kantonrechter is uitgegaan van de juistheid van de door ItoM overgelegde financiële gegevens. Deze zijn niet juist. Indien de financiële gegevens wel juist zouden zijn en maatregelen in de organisatie dienden te volgen, heeft ItoM de verkeerde maatregelen genomen. De keuze die ItoM heeft gemaakt valt buiten de marge van het vrije ondernemerschap aangezien het niet is geoorloofd een grote groep werknemers de wacht aan te zeggen zonder enige vorm van compensatie. Bovendien had ItoM op een andere wijze kunnen bezuinigen in plaats van personeel te ontslaan.

4.5. Het hof oordeelt als volgt. ItoM heeft, onder overlegging van de definitieve jaarrekening 2009, voldoende aannemelijk gemaakt dat haar netto bedrijfsresultaten sinds 2005 fors zijn afgenomen. De teruggang in resultaten is kennelijk veroorzaakt door het instorten van de markt voor halfgeleiders als gevolg van de - aanhoudende - economische crisis. ItoM heeft voldoende aangetoond dat onvoldoende nieuwe opdrachten zijn binnen gekomen en externe kredietaanvragen door onder meer de ABN Amro niet zijn verleend. In zowel 2008 als 2009 zijn negatieve resultaten geboekt van respectievelijk € 513.836,-- en € 551.089,--, zoals blijkt uit de definitieve jaarrekening 2009 (productie 1 bij memorie van antwoord). Onder deze omstandigheden lag het voor de hand dat ItoM teneinde de continuiteit van haar bedrijf te waarborgen medio 2009 voor zes van haar elf werknemers aan het UWV toestemming heeft gevraagd de arbeidsovereenkomsten te mogen opzeggen. Het UWV heeft de door ItoM overgelegde financiële gegevens, waaronder voorlopige cijfers 2009 waartegen [appellant] verweer heeft gevoerd, voldoende adequaat kunnen oordelen. De stelling dat het management gelden uit de vennootschap heeft onttrokken is tegenover de gemotiveerde betwisting van ItoM onvoldoende nader onderbouwd. In 2008 en 2009 is weliswaar een bedrag van totaal € 911.343,-- (in 2008 € 351.407,- en in 2009 € 559.936) aan managementfee aan het driekoppige management betaald, doch daar staat tegenover dat per ultimo 2009 € 633.600,-- achtergesteld door het management aan de vennootschap is teruggeleend, zodat per saldo een bedrag van € 277.743,-- resteert dat door het management in 2008 en 2009 aan de vennootschap is onttrokken, oftewel per managementlid € 46.290,50 per jaar, inclusief auto, pensioen en kosten (productie 8 bij memorie van antwoord). De post “overige bedrijfskosten” van € 443.307,-- welk bedrag de accountant van ItoM in hoger beroep heeft gespecificeerd, maakt evenmin dat sprake is van een voorgewende reden.

Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden aangenomen dat sprake is geweest van een voorgewende reden. Het bestaan van een valse, niet bestaande, reden is in het geheel niet onderbouwd, zodat de vordering op die grondslag geen bespreking behoeft.

Het tweede onderdeel van grief I alsmede grief II falen.

Ontslagvolgorde/anciënniteitsbeginsel (art. 7:681 lid 2 sub d BW)

4.6. Het eerste onderdeel van grief I alsmede grief III richten zich tegen de overwegingen in het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de ontslagvolgorde aan de orde is.

De kantonrechter heeft, kort gezegd, geoordeeld dat ItoM op grond van de marktomstandigheden haar activiteiten heeft mogen beperken tot die zoals vermeld in de bijlage van de toestemmingsaanvraag en ten aanzien van de werknemers die betrokken waren bij de beëindigde werkzaamheden toestemming voor ontslag heeft mogen vragen. [appellant] voert ter toelichting aan dat ItoM de onderlinge verwisselbaarheid van functies heeft verzwegen tegenover het UWV. Hij is net als bijna alle andere werknemers van ItoM als “IC-ontwikkelaar” aangesteld en doorgegroeid naar Senior IC-ontwikkelaar. Het was gebruikelijk dat bij ItoM werd uitgegaan van de functiegroepindelingen software, hardware en layout. Bij de aanvraag om toestemming voor ontslag heeft ItoM een differentiatie in functies aangebracht waarbij de functie van [appellant] eenzijdig is teruggebracht tot Analog Design Engineer, een functie die volgens ItoM diende te vervallen.

Grief III komt op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de IC-ontwikkelaars ondanks de multi-inzetbaarheid hun eigen specialisme hadden en dat [appellant] in de hoek van de “analoog design engineer” werkzaam was en dat de te beëindigen projecten juist in die hoek zaten. De kantonrechter heeft volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat de wijze waarop het UWV toepassing heeft gegeven aan het ontslagbesluit de toets der kritiek kan doorstaan aangezien de werknemers feitelijk een voldoende mate van specialisatie hadden die wat betreft de toepassing van het afspiegelingsbeginsel acceptabel maakt dat niet wordt teruggevallen op de eenheidsfunctie van IC-ontwikkelaar. [appellant] voert voorts onder meer aan dat ItoM diverse organogrammen en functieomschrijvingen heeft gefabriceerd teneinde tot het ontslag van [appellant]te kunnen komen. Daarbij zijn de uitwisselbaarheid van functies en het afpiegelingsbeginsel onjuist toegepast. [appellant] verwijst in zijn verweerschrift in de UWV-procedure naar een als bijlage 1 overgelegd organogram zoals dat er daadwerkelijk behoort uit te zien. Dit organogram bevindt zich echter niet in het procesdossier.

4.7. Het hof oordeelt als volgt.

4.7.1. Het opzeggen van de arbeidsovereenkomst kan onder meer kennelijk onredelijk zijn indien het anciënniteitsbeginsel onjuist is toegepast (art. 7:681 lid 2 sub d BW). Het hof merkt op dat in 2006 het anciënniteitsbeginsel is vervangen door het afspiegelingsbeginsel. Hoewel [appellant] niet rechtstreeks aanspraken kan ontlenen aan de beleidsregels van het UWV zal het hof bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst de reden die ItoM aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, hebben te toetsen. Daarbij zal bezien moeten worden of ItoM gelet op het afspiegelingsbeginsel tot ontslag van [appellant] had mogen overgaan. Gelet op het bepaalde in artikel 7:681 lid 2 sub d BW verwerpt het hof de stelling van ItoM dat zij, ook als zou blijken dat de ontslagvolgorde onjuist is, mocht vertrouwen op de door het UWV verleende ontslagvergunning. Bij de toetsing of ItoM heeft voldaan aan het afspiegelingsbeginsel zal het hof in aanmerking nemen de stelling van ItoM dat binnen haar bedrijf bepaalde arbeidsplaatsen zijn vervallen op grond van bedrijfseconomische redenen. In dat geval dient bezien te worden welke werknemers uitwisselbare functies vervulden. [appellant] heeft aangevoerd dat zijn daadwerkelijke functie veel ruimer was dan de functie “analog design engineer”. [appellant] heeft in zijn toelichting op grief III, samengevat, aangevoerd dat de kantonrechter eraan voorbij is gegaan dat de organogrammen en functieomschrijvingen door ItoM zijn gefabriceerd om tot ontslag te kunnen komen. En voorts dat niet dient te worden gekeken naar zijn functietitel, die nota bene kort voor de ontslagaanvraag door Itom eenzijdig is gewijzigd, maar naar de daadwerkelijke inhoud van de functie.

Het eenzijdig “pour besoin de la cause” beperken van de functieomschrijvingen heeft tot gevolg gehad dat de beoordeling van de uitwisselbaarheid van de functies en het toepassen van het afspiegelingsbeginsel niet op de juiste wijze hebben plaats gehad. De ontslagvolgorde had moeten zijn: [collega 1], [collega 2] en pas daarna [appellant].

[collega 1] is in dienst gebleven. [collega 2] is eveneens ontslagen.

De kantonrechter had het ontslag op grond van het voorgaande kennelijk onredelijk moeten oordelen.

4.7.2. ItoM heeft gemotiveerd aangevoerd waarom de functie van [appellant] niet wederzijds uitwisselbaar is met welke andere functie binnen ItoM dan ook. Daartoe heeft ItoM gesteld dat [appellant]niet of nauwelijks hoogfrekwent ontwerp heeft gedaan, alleen bipolaire ervaring heeft, op hbo niveau is geschoold (tegenover universitair niveau van [collega 1]) en niet of nauwelijks de vereiste ervaring heeft op CMOS/CMOS RF-design gebied. Voorts heeft ItoM gemotiveerd aangegeven waarom de functie van Analog Design Engineer niet uitwisselbaar is met de functie van Digital Design Engineer daar voor deze laatste functie zeer specifieke kennis nodig is.

4.7.3. [appellant] heeft vervolgens aangevoerd dat hij wel RF CMOS kennis/ervaring heeft. Hij is immers sinds december 2006, derhalve al 2 ½ jaar, betrokken bij RF CMOS ontwerp. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat het niet mogelijk is dat de functie van Analog Design Engineer is vervallen. Zolang bijvoorbeeld analoge schakelingen ontworpen worden, zal Analog Design nodig zijn. Dit blijkt ook uit het feit dat Analog Design nog steeds wordt uitgevoerd door [collega 3] en [collega 1]. Ook is onjuist dat de lay-out werkzaamheden zijn vervallen. Zolang een schakeling wordt ontworpen zal van die schakeling een lay-out gemaakt moeten worden, anders is er geen product. [appellant] stelt de kennis en vaardigheden voor het maken van een lay-out te bezitten. Alle activiteiten die [collega 1] uitvoert werden ook door [appellant]uitgevoerd.

Het UWV heeft daarna de beschikking verleend, oordelend dat in voldoende mate door ItoM is toegelicht waarom de functie van Analog Design Engineer niet wederzijds uitwisselbaar is met welke andere functie dan ook, dat nu die functie komt te vervallen [appellant] voor ontslag voorgedragen kan worden en dat bij toepassing van het anciënniteitsbeginsel niet van belang is wat men zou kunnen of willen doen of ooit heeft gedaan maar wat men daadwerkelijk doet.

4.7.4. Het hof stelt voorop dat het afspiegelingsbeginsel niet van toepassing is als een unieke functie komt te vervallen dan wel een gehele categorie uitwisselbare functies komt te vervallen. Indien evenwel komt vast te staan dat de functie van [appellant] niet is vervallen en/of de ontslagvolgorde niet juist is toegepast, bijvoorbeeld omdat [collega 1] - die op

1 augustus 2008 in dienst is getreden - voor ontslag voorgedragen had moeten worden, is sprake van kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:681 lid 2 sub d BW. [appellant] heeft gemotiveerd gesteld, hetgeen door ItoM is betwist, dat hij daadwerkelijk kennis en ervaring op het gebied van RF CMOS heeft en dat de functie van Analog Design Engineer niet kàn zijn vervallen daar bij bepaalde ontwerpen lay-out werkzaamheden moeten worden verricht. Voorts heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat op 17 februari 2010 op de website van ItoM nog een vacature voor een Analog Design Engineer stond. Het hof verwerpt als onvoldoende gemotiveerd het in eerste aanleg gevoerde verweer van ItoM dat de vacature is geplaatst in verband met de uitstraling die dit zou hebben voor haar bedrijf.

4.7.5. Het hof acht (voorshands) op het punt van de vraag of de door ItoM ter gelegenheid van de ontslagaanvraag aan [appellant]gegeven functiebenaming “Analog Design Engineer” gelet op zijn werkzaamheden juist is, en of deze functie binnen het bedrijf van ItoM is vervallen en zo nee, of de ontslagvolgorde wel of niet juist is toegepast, gelet op de door partijen aangevoerde technische specificaties van de functies/werkzaamheden, een deskundigenonderzoek noodzakelijk.

Indien komt vast te staan dat de functie van [appellant] niet is vervallen en/of de ontslagvolgorde niet juist is toegepast is het ontslag kennelijk onredelijk op grond van art. 7:681 lid 2 sub d BW. Dat zwaarwichtige gronden aanwezig zijn om van de anciënniteitregeling af te wijken is niet gesteld of gebleken.

Partijen wordt verzocht ten behoeve van het deskundigenbericht een functie-omschrijving in het geding te brengen van de functies IC-ontwikkelaar en Analog Design Engineer. ItoM wordt verzocht zich voorts uit te laten over de vraag vanaf wanneer het aan het UWV overgelegde organogram bestaat. Zoals hiervoor opgemerkt maakt het organogram dat [appellant] aan het UWV heeft overhandigd geen onderdeel uit van de processtukken. [appellant] wordt uitgenodigd dit organogram, eventueel voorzien van commentaar, in het geding te brengen. Voorts wordt partijen verzocht zich uit te laten over aantal, deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Tot slot kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [appellant], die de bewijslast heeft, te brengen. Het hof kan thans niet uitsluiten dat, alvorens tot een deskundigenbericht kan worden overgegaan, eerst bewijslevering dient plaats te vinden over de inhoud van de functies. Evenmin valt uit te sluiten dat een deskundigenbericht (toch) niet noodzakelijk zal zijn. Een en ander zal afhankelijk zijn van hetgeen partijen over de inhoud van de functies naar voren brengen. De beslissing hierover zal worden aangehouden. Overigens zal het eventuele deskundigenbericht gecombineerd worden met het deskundigenbericht in de zaak van [gevoegde appellant].

4.8. [appellant] heeft aan zijn vordering meer subsidiair ten grondslag gelegd dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. De kantonrechter heeft de vordering op deze grond afgewezen. Met grief VI komt [appellant] op tegen dit oordeel. Het hof zal deze grondslag reeds thans beoordelen voor het geval de vordering op de subsidiaire grondslag (4.6. ev) geen doel treft. [appellant] voert ter onderbouwing van deze grief aan dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst mede gelet op het gebrek aan de voor hem, [appellant], getroffen voorzieningen en het gebrek aan mogelijkheden om ander (passend) werk te vinden voor hem zwaarder weegt dan het belang dat ItoM bij de opzegging heeft. [appellant] stelt dat uitgangspunt is dat een opzegging op grond van bedrijfseconomische redenen in de risicosfeer van ItoM als werkgeefster valt. Voorts betwist [appellant] dat een economische noodzaak voor het ontslag bestond. [appellant] wijst op de duur van het dienstverband (8 ½ jaar) en op zijn leeftijd ten tijde van het ontslag (43 jaar). In de IT-sector gaat de voorkeur uit naar jongere werknemers. Hij voert aan goed te hebben gefunctioneerd en per 1 januari 2009 nog een salarisverhoging van ongeveer 5% te hebben ontvangen. Voorts wijst [appellant] op de overgelegde aanbevelingsbrief. Er zijn door ItoM geen pogingen ondernomen passend werk te vinden voor [appellant], bijvoorbeeld door bij- of omscholing. [appellant] heeft jegens ItoM aangegeven alle andere functies binnen ItoM te willen uitvoeren. ItoM heeft hierop niet gereageerd en niet een alternatief aangeboden. [appellant] stelt dat zijn kansen op de arbeidsmarkt niet groot zijn. Hij heeft ruim 6 maanden een WW-uitkering ontvangen ondanks vele sollicitaties. Hij heeft de zorg voor twee jonge kinderen. De voor de arbeidsmarkt eenzijdige werkervaring van [appellant] is daar debet aan. Hij heeft weliswaar enkele cursussen/korte trainingen gevolgd maar deze werden door afnemers van ItoM vrijwel altijd kosteloos aangeboden en hebben niet of nauwelijks bijgedragen tot het vergroten van het kennisniveau van [appellant].

[appellant]wijst op de omstandigheid dat hij gezondheidsproblemen heeft zodat het ook om die reden moeilijk is werk elders te vinden. ItoM heeft geen ander passend werk of outplacement aangeboden. Er bestond geen sociaal plan. ItoM heeft wel als vergoeding een aanvulling op de WW-uitkering gedurende drie maanden aangeboden, doch dit aanbod had een geldigheidsduur van slechts 7 uur. [appellant] heeft nimmer telefoonnummers en contactgegevens van NXP ontvangen van ItoM.

Hij is wel gewezen op functies binnen het onderwijs maar daar liggen zijn ambities niet. De kantonrechter heeft terecht geoordeeld dat [appellant] het onderwijsaanbod als niet passend heeft ervaren.

De financiële gevolgen van het ontslag zijn groot, ook omdat hij niet meer beschikte over een auto en telefoon van de zaak. Voorts heeft hij pensioenschade opgelopen. Eerst medio april 2010 heeft hij ander werk gevonden en vanaf februari 2011 heeft hij passend werk elders (overigens zonder lease auto) gevonden.

Uit het gegeven dat 4 van de 6 andere ontslagen werknemers wel binnen korte tijd een andere baan hebben gevonden - zo al juist - kan niet worden geconcludeerd dat op 1 oktober 2009 niet aannemelijk was dat [appellant] lang werkloos zou blijven. Juist aan hem had een vergoeding aangeboden moeten worden gelet op zijn positie op de arbeidsmarkt.

4.9. Het hof oordeelt als volgt. Voorop staat dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk in de zin van art. 7:681 lid 2 sub b BW (gevolgencriterium) kan zijn indien de gevolgen daarvan voor de werknemer te ernstig zijn afgezet tegen het belang van de werkgever. Bij de beantwoording van de vraag of de opzegging op deze grond kennelijk onredelijk is, moeten alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking genomen worden. Zo zijn de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer, zijn vooruitzichten op de arbeidsmarkt, de hoogte van het salaris, de financiële toestand van de werkgever, de redenen voor en de bijzonderheden rond het ontslag omstandigheden die in dit kader worden meegewogen. Het enkele feit dat een vergoeding ontbreekt maakt een opzegging niet kennelijk onredelijk. Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval ten tijde van de opzegging in aanmerking te worden genomen. Later gebleken omstandigheden kunnen een aanwijzing opleveren voor de situatie ten tijde van het ontslag.

4.10. Het hof is voorshands van oordeel dat de vordering op grond van het gevolgencriterium, niet toewijsbaar is. De wederzijdse belangen afwegend oordeelt het hof de gevolgen van de opzegging voor [appellant] niet te ernstig in vergelijking met het belang van ItoM bij de opzegging.

Daartoe oordeelt het hof onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder rov 4.5. is overwogen met name van belang dat ItoM gelet op de waarborging van de continuïteit van haar bedrijf genoodzaakt was tot forse personeelsinkrimping (zes van de elf werknemers) over te gaan. In zoverre bestond een economische noodzaak voor het gegeven ontslag. Voorts oordeelt het hof dat gelet op met name de leeftijd van [appellant] ten tijde van het ontslag (43) weliswaar kan worden aangenomen dat hij moeite zou hebben op de arbeidsmarkt een baan te vinden met (nagenoeg) gelijke arbeidsvoorwaarden maar de stelling van [appellant] dat hij gelet op zijn leeftijd en gezondheidssituatie zeer moeilijk ander werk zou vinden heeft hij niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Nergens uit blijkt dat de gezondheidssituatie van [appellant] nadelig is voor zijn kansen op de arbeidsmarkt. Evenmin kan de stelling van [appellant] dat ItoM bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat zijn dienstverband nog lange tijd zou voortduren en de gunstige voorspiegeling van ItoM van haar overlevingskansen tot het oordeel leiden dat de opzegging kennelijk onredelijk is. De omstandigheid dat er geen kritiek was op het functioneren van [appellant] is niet relevant, omdat niet op die grond tot opzegging is overgegaan. De overige genoemde omstandigheden, waaronder de duur van het dienstverband, het feit dat ItoM geen outplacement noch een financiële vergoeding heeft aangeboden alsmede de door ItoM betwiste stelling dat [appellant] onvoldoende cursussen/opleidingen tijdens het dienstverband zijn aangeboden en zijn goede functioneren bij ItoM, doen de weegschaal niet ten gunste van [appellant] doorslaan. De vordering op grond van kennelijk onredelijke opzegging wegens het gevolgencriterium zal derhalve in beginsel worden afgewezen nu alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking nemend, de gevolgen daarvan voor [appellant] niet te ernstig zijn in vergelijking met het belang van ItoM bij opzegging van de arbeidsovereenkomst.

4.11. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5. De uitspraak

Het hof:

verwijst de zaak naar de rol van 11 september 2012 voor uitlating partijen, te beginnen met [appellant], in verband met het in rechtsoverweging 4.7.5. aangegeven doel;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-Van der Weijden, E.A.G.M. Waaijers en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 augustus 2012.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature