Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bevoegdheid inzake geschil tussen studenten en Hogeschool. Wijziging WHW.

Uitspraak



GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.084.095

arrest van de eerste kamer van 13 december 2011

in de zaak van

DE STICHTING HOGESCHOOL ZUYD,

gevestigd te [vestigingsplaats],

appellante,

advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,

tegen:

1. [geintimeerse sub 1.],

wonende te [woonplaats],

2. [geintimeerse sub 2.],

wonende te [woonplaats],

3. [geintimeerse sub 3.],

wonende te [woonplaats],

4. [geintimeerse sub 4.],

wonende te [woonplaats],

5. [geintimeerse sub 5.],

wonende te [woonplaats],

6. [geintimeerse sub 6.]

wonende te [woonplaats],

geïntimeerden,

advocaat: mr. F.H. Barwegen,

op het bij exploot van dagvaarding van 8 maart 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen gewezen tussenvonnis 15 december 2010 tussen appellante - nader te noemen Hogeschool Zuyd - als gedaagde en geïntimeerden - nader te noemen [geïntimeerden] c.s. - als eisers.

1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 380284 CV EXPL 10-4928)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld tussenvonnis.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Na exploot van anticipatie door [geïntimeerden] c.s. heeft Hogeschool Zuyd bij memorie van grieven onder overlegging van producties één grief aangevoerd en (blijkens de dagvaarding in hoger beroep) geconcludeerd tot onbevoegdverklaring van de burgerlijke rechter met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van het geding.

2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerden] c.s. onder overlegging van producties de grief bestreden.

2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4. De beoordeling

4.1. Met betrekking tot geïntimeerden 2, 3 en 5 gaat het om een vordering die lager is dan het wettelijk bepaalde minimum, zodat Hogeschool Zuyd in zoverre niet ontvankelijk is in het hoger beroep.

4.2. De kantonrechter heeft geen feiten vastgesteld. Het hof zal hierna alsnog de feiten vaststellen voor zover in dit bevoegdheidsgeding van belang.

4.3. Het gaat in dit geding om het volgende.

(a) [geïntimeerden] c.s. zijn studenten van de Hogere Hotelschool Maastricht, onderdeel van Hogeschool Zuyd.

(b) Hogeschool Zuyd brengt haar studenten van de Hogere Hotelschool Maastricht bijdragen in rekening voor hun stage en voedingspractica.

(c) Hogeschool Zuyd is een bekostigde instelling in de zin van artikel 1.8 WHW .

4.4. In eerste aanleg heeft [geïntimeerden] c.s. bij dagvaarding van 20 mei 2010 geconcludeerd tot (terug)betaling van de door [geïntimeerden] c.s. betaalde bedragen zoals gespecificeerd in de dagvaarding, met veroordeling van Hogeschool Zuyd in de kosten van het geding.

Bij conclusie van antwoord heeft Hogeschool Zuyd primair een exceptie van onbevoegdheid opgeworpen, en voorts de vordering van [geïntimeerden] c.s. weersproken. Volgens Hogeschool Zuyd is voor het behandelen van bezwaren tegen beslissingen van het instellingsbestuur ingevolge artikel 7:66 lid 1 WHW bij uitsluiting het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs bevoegd, dan wel het College van Beroep Bijzonder Onderwijs Hogeschool Zuyd.

De kantonrechter heeft zich in het tussenvonnis van 15 december 2010 bevoegd verklaard van het geschil tussen partijen kennis te nemen en Hogeschool Zuyd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat voor de bevoegdheid van de kantonrechter doorslaggevend is hetgeen eisers aan de vordering ten grondslag hebben gelegd. [geïntimeerden] c.s. hebben de nietigheid van een privaatrechtelijke rechtshandeling ingeroepen, namelijk het besluit van Hogeschool Zuyd om hen in strijd met het bepaalde in artikel 46 WHW (oud) een aanvullende bijdrage in rekening te brengen. Bij de behandeling van de wijziging van de WHW die per 1 september 2010 van kracht is geworden heeft - aldus de kantonrechter - de wetgever nog eens benadrukt dat bij een privaatrechtelijk geschil, ook indien het een geschil is op basis van de WHW of daarop gebaseerde regelgeving, de burgerlijke rechter bevoegd is. Daarmee is de bevoegdheid van de civiele kantonrechter gegeven.

4.5. Nu [geïntimeerden] c.s. aan hun vordering ten grondslag leggen dat zij onverschuldigd hebben betaald (zulks omdat het besluit van Hogeschool Zuyd op grond waarvan zij hebben moeten betalen nietig is) is de burgerlijke rechter bevoegd van het geschil kennis te nemen. Indien de burgerlijke rechter evenwel in dat verband een geschil van administratiefrechtelijke aard zou moeten beslissen, dan dient hij zich van berechting te onthouden in geval de wet een bijzondere, met voldoende waarborgen omklede administratieve rechtsgang openstelt.

In dat geval is geen sprake van onbevoegdheid, maar dient eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering te worden verklaard (HR 12 december 1986, NJ 1989, 527; HR 3 april 1987, NJ 1987, 744).

Gelet op artikel 25 Rv beschouwt het hof de stellingen van Hogeschool Zuyd als mede inhoudende een beroep op niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerden] c.s. in hun vordering, nu het college van beroep als bedoeld in artikel 7:68 WHW (oud) bij uitsluiting bevoegd zou zijn dit geschil te behandelen.

4.6. Wat dat betreft overweegt het hof als volgt.

Ten tijde van het instellen van de vordering bij de rechtbank beschikte Hogeschool Zuyd over een college van beroep bijzonder onderwijs conform het toen geldende artikel 7.68 in verbinding met 7.64 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), geregeld volgens het door Hogeschool Zuyd overgelegde reglement (productie 1 bij memorie van grieven).

De artikelen 7.64 tot en met 7.68 WHW, waarin het college van beroep voor het hoger onderwijs en de colleges van beroep bijzonder onderwijs zijn geregeld, zijn per 1 september 2010 gewijzigd. Zoals de kantonrechter heeft gememoreerd oordeelt volgens artikel 7.66 WHW (nieuw) het college van beroep voor het hoger onderwijs niet meer bij uitsluiting over beslissingen van het instellingsbestuur, doch zijn de woorden "bij uitsluiting" geschrapt, terwijl in de Memorie van Toelichting (31 821, nummer 3, pagina 66) wordt opgemerkt dat op grond van artikel 112 van de Grondwet het een student van een instelling vrijstaat, als daaraan de voorkeur wordt gegeven, ervoor te kiezen de weg naar de burgerlijke rechter te bewandelen in plaats van de weg naar het college van beroep voor het hoger onderwijs.

Ook als door Hogeschool Zuyd (opnieuw) een college van beroep bijzonder onderwijs zou zijn ingesteld volgens artikel 7.68 WHW (nieuw) dient volgens lid 3 van die bepaling te worden gehandeld met inachtneming van onder meer artikel 7.66, zodat ook een dergelijk college niet bij uitsluiting beslist. Uit de overgangsrechtelijke bepaling 18.74 WHW volgt dat het college van beroep van Hogeschool Zuyd waarvan Hogeschool Zuyd het reglement (daterend uit 2002) heeft overgelegd thans in ieder geval niet meer bestaat; dit college van beroep is immers in stand gebleven tot ten hoogste 1 jaar na de datum van de inwerkingtreding van dit artikel, 1 september 2010.

4.7. Zou [geïntimeerden] c.s. de vorderingen in eerste aanleg hebben ingediend na 1 september 2010 (dus enkele maanden later dan is gebeurd) dan zou Hogeschool Zuyd zich niet hebben kunnen beroepen op een eventuele uitsluitende bevoegdheid van het college van beroep hoger onderwijs dan wel een bijzonder college van beroep.

Een beslissing tot niet-ontvankelijkheid waarbij overeenkomstig artikel 70 Rv . [geïntimeerden] c.s. zouden worden gewezen op de wel bevoegde instantie - het ( mogelijk opnieuw geïnstalleerde) college van beroep van Hogeschool Zuyd, zo dat al als een administratief orgaan in de zin van dat artikel kan worden aangemerkt, dan wel het (huidige) college van beroep hoger onderwijs - ligt niet in de rede omdat thans dat orgaan niet meer bij uitsluiting bevoegd is van het geschil kennis te nemen.

In die omstandigheden kan Hogeschool Zuyd thans in redelijkheid geen beroep doen op niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerden] c.s.in hun vordering, hetgeen immers zou betekenen dat [geïntimeerden] c.s. na onbevoegdverklaring dan wel niet-ontvankelijkverklaring door de burgerlijke rechter opnieuw een vordering zouden kunnen indienen. Die vordering zouden zij dan bij de kantonrechter kunnen indienen zonder dat Hogeschool Zuyd daartegen zou kunnen aanvoeren dat zij in die vordering niet-ontvankelijk zouden zijn.

Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt dan ook verworpen.

4.8. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij zal Hogeschool Zuyd ook in de kosten van het geding in hoger beroep worden veroordeeld. Derhalve wordt thans beslist als volgt.

5. De uitspraak

Het hof:

verklaart Hogeschool Zuyd niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen geïntimeerden 2, 3 en 5:

bekrachtigt overigens het vonnis van de kantonrechter van 15 december 2010;

veroordeelt Hogeschool Zuyd in de kosten van dit geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. begroot op € 284 voor verschotten en € 894 voor salaris advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th.Begheyn, S.M.A.M. Venhuizen en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 december 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature