E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHSHE:2011:BR6087
LJN BR6087, Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 09/00465

Inhoudsindicatie:

Belanghebbende exploiteert een postorderbedrijf. In 1998 heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten met bedrijf H om zich van de heer L diensten te verschaffen op het gebied van direct mail en direct marketing. De heer L heeft een belang in H. Als tegenprestatie ontvangt bedrijf H voor fl. 1 een belang van 20% in belanghebbende. Daarnaast ontvangt bedrijf H een consultancy fee van USD 10.000 per maand, welke later zijn verhoogd. De fee wordt bij de winstbepaling van belanghebbende als ondernemingskosten in aanmerking genomen. De inspecteur heeft de aftrek van de fees gecorrigeerd. De rechtbank (NTFR 2009/1889) heeft geoordeeld dat belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de bedragen betrekking hebben op de fees. Volgens de rechtbank zijn de uitgaven op zakelijke gronden gedaan. In hoger beroep stelt de inspecteur dat de rechtbank ten onrechte de bewijslast niet heeft verzwaard. Het hof volgt de inspecteur niet; belanghebbende heeft wel degelijk voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van art. 52 AWR. Een schending van de inlichtingenverplichting van art. 47 AWR kan niet tot een verzwaring van de bewijslast leiden, aangezien de bewijslast ten aanzien van de aftrek van de fees al bij belanghebbende ligt (zie HR 18-02-2011, nr. 10/00556). Ook acht het hof de verplichtingen van art. 8b Wet Vpb (verrekenprijsadministratie) niet geschonden. Belanghebbende heeft voorts aannemelijk gemaakt dat de uitgaven zijn gedaan met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming. Verder bestaat er volgens het hof geen wanverhouding tussen de uitgaven voor de verkregen diensten en het nut dat deze uitgaven voor de onderneming hebben. Het gelijk is aan belanghebbende.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie