Art. 12 Wetboek van Strafvordering; art.140, 225, 317 Sr.
Het hof stelt voorop dat publiekrechtelijke rechtspersonen, zoals gemeenten, niet onder alle omstandigheden vervolgbaar zijn. Kort gezegd is van een dergelijke onmogelijkheid sprake indien er exclusieve overheidtaken worden uitgeoefend. Is daarvan sprake dan is vervolging ook uitgesloten van ambtenaren en arbeidscontractanten in dienst van die rechtspersoon indien deze ter uitvoering van hun bestuurstaak feitelijk leiding of opdracht hebben gegeven. Er is dan sprake van strafrechtelijke immuniteit.
Het hof stelt voorts voorop dat geschillen van bestuursrechtelijke aard tussen overheden en/of gezagsdragers en/of ambtenaren enerzijds en de burger anderzijds als regel via een eigen rechtsgang dienen te worden beslecht. Hetzelfde geldt – mutatis mutandis – voor geschillen die overwegend van civiele aard zijn. Voor een strafrechtelijke interventie is in die gevallen geen plaats.
De enkele omstandigheid dat een overheidsfunctionaris c.q. een overheidsorgaan gebruik maakt van de bestuurlijke bevoegdheid om een dwangsom op te leggen, betekent niet zonder meer dat bij een geschil over deze dwangsom de betwiste handeling strafrechtelijk als afpersing geduid kan worden. Voor zover klaagster eraan twijfelt of die bestuurlijke handeling bevoegd is geschied dan wel naar oordeel van klaagster redelijkerwijs niet opgelegd had mogen worden, is de beoordeling daarvan het exclusieve domein van de bestuursrechter.