Een voogd is gerechtigd ten behoeve van een onder zijn voogdij staande minderjarige een onderhoudsbijdrage van de niet met het gezag belaste ouder te vragen. Een dergelijk verzoek berust op een andere titel dan een verzoek van de ene ouder om ten laste van de andere ouder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind vast te stellen. In vergelijking tot het verzoek van de vrouw om ten laste van de man een bijdrage voor het kind vast te stellen, vormt het verzoek van de voogd, inhoudende de vaststelling van een bijdrage voor R ten laste van de man, een nieuw verzoek, waarin de voogd als een zelfstandige, nieuwe procespartij optreedt. Aangezien er geen sprake is van een situatie van prorogatie als bedoeld in art. 329 Rechtsvordering, is uitsluitend de rechtbank bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van het verzoek, zodat het hof zich ambtshalve onbevoegd zal verklaren kennis te nemen van het verzoek en de zaak tussen de voogd en de man zal verwijzen naar de rechtbank ‘s-Hertogenbosch.