Aan belanghebbende is in verband met verhuizing naar Nederland een vergunning verleend voor het met vrijstelling van BPM overbrengen van zijn auto naar Nederland. Hij verkoopt de auto in strijd met de in de vergunning gestelde voorwaarden binnen de termijn van 12 maanden. De inspecteur legt een naheffingsaanslag op, waarbij hij rekening houdt met 50 % van de reparatiekosten van de auto die zijn gemaakt na invoer van de auto. Belanghebbende wil dat alle reparatiekosten in aanmerking worden genomen.
Het hof is van oordeel dat de inspecteur met de door hem toegepaste vermindering meer dan recht heeft gedaan aan de toestand en de historie van de auto. Dat belanghebbende een economische tegenslag zou hebben ondervonden door de kosten van de noodzakelijke reparaties aan de auto doet daar niet aan af.
Voorts is het hof van oordeel dat in de wet niet de mogelijkheid is opgenomen om vanwege bijzondere omstandigheden naheffing achterwege te laten.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.