U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Dwingt hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de Inspecteur bij artikel 21, lid 3, Successiewet 1956 (hierna: SW) met eventuele bijzondere omstandigheden rekening te houden, zodat te dezen het met de effecten na sterfdatum behaalde verlies op het bedrag van de som van de beide belastbare verkrijgingen van belanghebbenden in mindering moet komen?(...)

Verder wijst het Hof er op, dat het de Inspecteur niet vrij staat voorbij te gaan aan de wet. De aanslag is een gebonden beschikking. Bij de vaststelling daarvan beschikt de Inspecteur niet over beoordelingsvrijheid of beleidsvrijheid. Er is geen plaats voor de evenredige belangenafweging van artikel 3:4, lid 2, Awb , waar belanghebbenden om vragen.

Uitspraak



BELASTINGKAMER

Nr. 03/01924

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van de twee erven (hierna: belanghebbenden) van de heer X, laatstelijk gewoond hebbende te Y en overleden op 20 februari 2001 (hierna: erflater) tegen de uitspraak van de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst(hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbenden zijn aanslagen in het recht van successie opgelegd betreffende hun verkrijgingen uit de nalatenschap van erflater, welke aanslagen zijn verenigd in één aanslagbiljet, aanslagnummer 0.00.000.0000. Voormelde aanslagen zijn elk opgelegd naar een verkrijging van ƒ 632.971,-, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2. Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 31,-. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Belanghebbenden hebben schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 20 oktober 2004 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer XX, één der erfgenamen, mede namens de andere erfgenaam, alsmede, namens de Inspecteur, de heren mr. M en mr. P.

1.5. Belanghebbenden hebben bij monde van de heer XX voornoemd te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twee bij deze pleitnota behorende bijlagen. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:

2.1. Op 20 februari 2001 overleed de heer X.

Hij liet na twee erfgenamen: zijn moeder en broer (belanghebbenden).

In de door notarissen S opgemaakte aangifte voor het recht van successie worden de tot de nalatenschap behorende effecten (hierna: de effecten) aangegeven naar de waarde per sterfdatum.

Die waarde bedroeg op 20 februari 2001 ƒ 599.415,-

Deze effecten zijn in september 2001 verkocht voor ƒ 480.273,-

Verlies gerealiseerd bij verkoop na sterfdatum ƒ 119.142,-.

2.2. Bij brief van 3 januari 2002 hebben belanghebbenden de Inspecteur verzocht rekening te houden met het gerealiseerde verlies door de aangegeven waarde van de aandelen voor de heffing van het recht van successie te verminderen met dat verlies en de waarde te stellen op de lagere verkoopopbrengst in september 2001.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard uitsluitend het antwoord op de volgende vraag:

Dwingt hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de Inspecteur bij artikel 21, lid 3, Successiewet 1956 (hierna: SW) met eventuele bijzondere omstandigheden rekening te houden, zodat te dezen het met de effecten na sterfdatum behaalde verlies op het bedrag van de som van de beide belastbare verkrijgingen van belanghebbenden in mindering moet komen?

Belanghebbenden zijn van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden, dat indien de vraag bevestigend moet worden beantwoord, de beide belastbare verkrijgingen elk op ƒ 573.399,- per verkrijger moeten worden gesteld.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Namens belanghebbenden

- In beginsel is toepassing van artikel 21 SW in het onderhavige geval akkoord, maar gelet op de omstandigheden moet van de wet worden afgeweken.

- Ik ben ambtenaar bij de gemeente YY. Ik heb me laten leiden door de adviezen van de Rabobank , waar erflater bankierde. Ik wist een week na het overlijden dat erflater effecten had. Ik wist toen niet wat ik er mee moest doen.

- De Rabobank gaf na het overlijden prioriteit aan de afwikkeling van de lijfrentepolissen.

- In augustus 2001 speelde het pas. De aandelen waren toen aan het zakken. Toen zei de bank dat het tijd werd actie te ondernemen.

- Als de aandelen na het overlijden gestegen waren, had ik hier natuurlijk niet gestaan. Maar dat is niet het geval; de aandelen zijn gezakt.

De Inspecteur

- Ik heb geen ruimte voor belangenafweging. De wet is op dit punt duidelijk.

- Belanghebbenden gaan er ten onrechte van uit dat alleen successierecht verschuldigd is over hetgeen in geld wordt gerealiseerd uit de nalatenschap. Belast is de geldswaarde van de effecten op de sterfdatum. Nadien optredende waardemutaties hebben daarop geen invloed.

- Het verlies is in dit geval bovendien in september 2001 gerealiseerd ter uitvoering van een verkoopadvies van de Rabobank. Belanghebbenden hoefden het verlies niet te realiseren. Zij konden er ook voor kiezen de effecten aan te houden.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de beide verkrijgingen van elk ƒ 632.971,- tot elk ƒ 573.399,-.

De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Vast staat na hetgeen ter zitting is verklaard, dat belanghebbenden een week na het overlijden in februari 2001 kennis droegen van de aanwezigheid van de effecten in de nalatenschap, dat zij vervolgens in augustus 2001 een verkoopadvies kregen van de bank en dat zij uiteindelijk in september 2001 het verlies hebben gerealiseerd op basis van dat verkoopadvies. Dan is naar het oordeel van het Hof geen andere conclusie mogelijk , dan dat de waarde van de effecten na overlijden ten behoeve van belanghebbenden belegd is gebleven. Naar het oordeel van het Hof is hier geen sprake van bijzondere omstandigheden, waarmee rekening zou kunnen worden gehouden. De volle waarde van de effecten ten tijde van de verkrijging is gedurende zes maanden ingezet en aldus door belanghebbenden benut.

Het is niet onevenredig benadelend of anderszins onredelijk de waarde te belasten die werkelijk ter belegging is benut.

4.2. Belanghebbenden doen een beroep op hetgeen is beslist in Hof 's-Hertogenbosch, 28 februari 2003, nr. 01/00133. In dat geval is beslist dat systematische afwijkingen bij de waardebepaling van minder dan 10% in elk geval niet aanleiding geven tot de constatering dat mensenrechten zijn geschonden wegens gebrek aan evenredigheid.

Belanghebbenden stellen hier echter niet het systeem van de bepaling van de waarde op de sterfdatum aan de orde. Zij willen iets anders, namelijk dat rekening wordt gehouden met een nadien (in casu meer dan een half jaar later) gerealiseerd beleggingsverlies. De waarde ten tijde van de verkrijging wijkt meer dan 10% af van de waarde, die zij zeven maanden later bij verkoop hebben gerealiseerd. Hieruit trekken zij, naar het Hof verstaat, de conclusie dat wel sprake is van schending van mensenrechten in de vorm van ontneming van eigendom.

Daartoe overweegt het Hof het volgende:

In het op 28 februari 2003 door dit Hof besliste geval was de grief dat sprake was van een systeemfout in de SW bij de bepaling van de waarde van effecten op de sterfdatum. Het betreft een ander geval.

Reeds in zoverre kunnen belanghebbenden geen baat hebben bij de uitspraak van 28 februari 2003. Maar ook overigens ziet het Hof, zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen, in dit geval geen bijzondere omstandigheden of onevenredigheid, die rechtvaardigen te spreken van een schending van mensenrechten.

4.3. Verder wijst het Hof er op, dat het de Inspecteur niet vrij staat voorbij te gaan aan de wet. De aanslag is een gebonden beschikking. Bij de vaststelling daarvan beschikt de Inspecteur niet over beoordelingsvrijheid of beleidsvrijheid. Er is geen plaats voor de evenredige belangenafweging van artikel 3:4, lid 2, Awb , waar belanghebbenden om vragen.

De rechter kan in die situatie alleen motiveringsgebreken herstellen. Ook hij zal een belastingaanslag alleen op juistheid kunnen toetsen.

In zoverre wijkt de aanslag als gebonden beschikking af van de beschikkingen waarmee de heer X in zijn hoedanigheid van ambtenaar van de gemeente YY wellicht vaker werkt.

Verder is het ook overigens de rechter niet toegestaan wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen (Hoge Raad 14 april 1989, NJ 1989,469), zodat het de rechter reeds uit dien hoofde verboden is de redelijkheid van de werking van artikel 21, lid 3 SW te beoordelen.

4.4. Dat de wetgever systeemfouten niet aanvaardt moge overigens blijken uit recente aanpassingen van artikel 21, lid 3, SW. Meer kan van de wetgever niet worden verlangd. De waarde van effecten kan nu eenmaal (snel) dalen of stijgen en in het verleden behaalde resultaten geven geen garantie voor de toekomst.

4.5. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur. Voor dit geval zijn partijen het er over eens dat de aanslag juist is berekend. Het beroep is ongegrond.

5. Griffierecht

Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof hebben moeten maken.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en F. Sonneveldt, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier, in het openbaar uitgesproken op: 6 december 2004

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 december 2004

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen

van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus

70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden

uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature