U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Uitspraak



Typ. MB

Rolnummer: KG C0000345/BR

ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH,

eerste kamer, van 13 maart 2001,

gewezen in de zaak van:

de stichting [APPELLANTE],

gevestigd te [vestigingsplaats],

principaal appellante,

incidenteel geïntimeerde,

procureur: mr. J.H.M. Erkens,

t e g e n:

1. [GEÏNTIMEERDE 1],

wonende te [woonplaats],

2. [GEÏNTIMEERDE 2],

wonende te [woonplaats],

3. [GEÏNTIMEERDE],

wonende te [woonplaats],

principaal geïntimeerden,

incidenteel appellanten,

procureur: mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke,

op het bij exploot van 19 januari 2000 tijdig ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de president van de arrondissementsrechtbank te Breda, op

5 januari 2000 onder rolnummer 79449KG ZA 99-686 gewezen tussen principaal appellante als gedaagde, hierna: [APPELLANTE] en principaal geïntimeerden als eisers, hierna: [geïntimeerde]

1. De eerste aanleg

Het Hof verwijst hiervoor naar het vonnis waarvan beroep.

2. Het geding in hoger beroep

in het principaal appel

Bij memorie van grieven heeft [APPELLANTE] tegen het beroepen vonnis negen grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof:

het beroepen vonnis zal vernietigen en bij arrest, bij voorraad uitvoerbaar:

[geïntimeerde] alsnog niet ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen, althans hen deze zal ontzeggen

een en ander met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

Bij memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel appel hebben [geïntimeerde] onder overlegging van producties de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof:

dit beroep ongegrond zal verklaren en het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [APPELLANTE] in de kosten van het hoger beroep.

in het incidenteel appel

Bij genoemde memorie hebben [geïntimeerde] twee grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof:

het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende de vordering van [geïntimeerde] met betrekking tot afgifte van het medisch dossier van vader op grond van de belangenafweging zal toewijzen en met betrekking tot afgifte van het medisch dossier van vader op grond van de veronderstelde toestemming eveneens zal toewijzen en [APPELLANTE] zal veroordelen tot afgifte van ALLE delen van het medisch dossier die opheldering kunnen verschaffen over de geestvermogens van vader ten tijde van de sluiting van diens wettelijk huwelijk met mevrouw [tweede huwelijkspartner], in het bijzonder, naast de reeds afgegeven stukken, afgifte van stukken:

- d.d. 21 augustus 1989, waarschijnlijk een evaluatieverslag van een intake bespreking;

- het behandelplan dat blijkbaar op 20 juli 1987 is opgesteld;

en overigens het vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van [APPELLANTE] in de kosten van het hoger beroep.

Bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft [APPELLANTE] onder overlegging van producties deze grieven bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het incidentele beroep onder veroordeling van [geïntimeerde] hoofdelijk tot de kosten van dit beroep.

Vervolgens hebben beide partijen nog een akte genomen. [geïntimeerde] hebben daarbij nog producties in het geding gebracht.

Hierna hebben partijen stukken overgelegd voor arrest.

3. De gronden van het hoger beroep

in het principaal appel

[APPELLANTE] heeft met haar grieven het geschil volledig aan de orde gesteld.

in het incidenteel appel

1. Ten onrechte heeft de president overwogen dat de ten grondslag gelegde belangenafweging niet zal doorslaan in de richting van [geïntimeerde];

2. Ten onrechte heeft de president overwogen dat [APPELLANTE] slechts die delen van het medisch dossier dient af te geven die opheldering kunnen verschaffen over de geestvermogens van vader ten tijde van de sluiting van diens wettelijk huwelijk met mevrouw [tweede huwelijkspartner].

4. De beoordeling

in het principaal en incidenteel appel

4.1. Het principaal en incidenteel appel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2. Nu geen grieven zijn gericht tegen de vaststelling door de president van de vaststaande feiten zal ook het hof uitgaan van de in overweging 3.1. van het bestreden vonnis vermelde feiten.

4.3. Het gaat in deze zaak om het volgende

[geïntimeerde] zijn de kinderen van de op 12 augustus 1990 overleden [vader]- hierna: vader - en zijn eerste echtgenote [eerste huwelijkspartner] die op 10 september 1983 is overleden. Vader is op 6 april 1988 in gemeenschap van goederen in voor beiden tweede echt hertrouwd met [tweede huwelijkspartner], overleden op 6 juni 1996. [geïntimeerde] hebben in 1991 in een geding voor de rechtbank te 's-Hertogenbosch tegen de weduwe [tweede huwelijkspartner] de nietigverklaring van dit tweede inmiddels door de dood geëindigde huwelijk van vader met haar gevorderd op de grond dat vader ten tijde van deze huwelijkssluiting in 1988 zijn wil niet meer kon bepalen. Vader was volgens de stelling van [geïntimeerde] in 1988 dementerend (ziekte van Alzheimer). Na deskundigenbericht heeft de rechtbank deze vordering op 31 januari 1997 afgewezen. In het van dit vonnis door [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep heeft dit hof bij arrest van

3 juni 1999 conform hun aanbod [geïntimeerde] tot het bewijs van de gestelde wilsonbekwaamheid toegelaten.

Bij dagvaarding d.d. 23 december 1999 hebben [geïntimeerde] in kort geding voor de president van de rechtbank te Breda jegens [APPELLANTE] een vordering ingesteld tot afgifte van het medisch dossier betreffende vader. [APPELLANTE] had sedert 11 juli 1987 een ondersteunende taak jegens vader op zich genomen. Deze ondersteuning heeft er tenslotte toe geleid dat vader in september 1989 in een verpleeghuis is opgenomen alwaar hij is gestorven. De president heeft in het bestreden vonnis d.d. 5 januari 2000 de vordering tot de hiervoor genoemde afgifte toegewezen voor zover deze betreft die delen van het dossier die opheldering kunnen verschaffen over geestvermogens van vader ten tijde van de sluiting van diens wettelijk huwelijk met [tweede huwelijkspartner]. Hiertoe heeft de president onder meer overwogen dat de belangen van eisers rechtmatig en voldoende zwaarwegend waren om de veronderstelde toestemming tot die afgifte te kunnen aannemen. Tegen de toewijzing van deze vordering en de gronden waarop deze rust komt [APPELLANTE] in hoger beroep op. [geïntimeerde] zijn hunnerzijds in beroep gekomen omdat zij opponeren tegen de overweging van de president dat een belangenafweging niet zal doorslaan in de richting van [geïntimeerde] (1) en dat de toewijzing van de vordering in een te beperkte zin is gedaan en dat daarentegen opgedragen had dienen te zijn dat alle beschikbare gegevens verstrekt dienden te worden (2).

4.4. Bij de beoordeling van dit geschil dient, zoals ook de president aannam, als uitgangspunt dat art. 7: 457 BW aan de medische hulpverlener, zoals [APPELLANTE], een geheimhoudingsplicht oplegt jegens anderen dan de patiënt. Die plicht duurt voort na het overlijden van de patiënt.

4.5. Onder "anderen" dan de patiënt als bedoeld in dit wetsartikel dienen, anders dan [geïntimeerde] in de toelichting op hun incidentele eerste grief opmerken, ook te worden verstaan kinderen van de patiënt indien zij niet de belangen van de patiënt maar eigen belangen behartigen. Dit laatste is hier het geval. In beginsel geldt derhalve voor [APPELLANTE] tegenover [geïntimeerde] een geheimhoudingsplicht ten aanzien van verkregen informatie over vader.

4.6. Art. 7:457 BW kent slechts een uitzondering op deze geheimhoudingsplicht, namelijk indien de patiënt tot het verstrekken van informatie toestemming geeft. Die toestemming is in dit geval niet gegeven. Ook [geïntimeerde] stellen zulk een toestemming niet. De genoemde uitzondering is derhalve in dit geval niet van toepassing.

4.7. In het verlengde van deze uitzondering wordt in de parlementaire voorbereiding van de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Tweede Kamer, 1989 - 1990, 21 561 B, pagina 15) in het geval dat de patiënt , zoals na overlijden, niet meer in staat is zijn toestemming te geven, de veronderstelde toestemming aanvaard.

Zoals de president ook onbestreden heeft overwogen, zijn in dit geval geen concrete aanwijzingen aanwezig tot zulk een veronderstelde toestemming voor het geven van informatie door vader. De door [geïntimeerde] gestelde omstandigheid dat ook geen aanwijzingen bestaan dat hij die toestemming voor het genoemde doel geweigerd zou hebben maakt dit niet anders en heeft niet tot gevolg dat die toestemming wel verondersteld kan worden. Het hof merkt overigens op dat weinig aannemelijk is dat vader zijn toestemming zou hebben gegeven indien hij ook wist dat daardoor de nietigheid van zijn tweede huwelijk kon worden ingeroepen. Wat van dit laatste ook zij, het hof oordeelt dat bij gebreke van concrete aanwijzingen dat vader zijn toestemming zou hebben gegeven, die toestemming niet verondersteld mag worden.

4.8. De president heeft die veronderstelde toestemming niettemin aangenomen op de grond dat zich hier een zwaarwegend belang tot informatieverstrekking voordoet. De president acht zulk een zwaarwegend belang in dit geval gelegen in de omstandigheid dat een goede oordeelsvorming over de geestvermogens van vader gevormd dient te worden nu die vermogens in twijfel zijn getrokken, geen andere bewijsstukken ter beschikking staan en het medisch dossier naar aannemelijkheid de opheldering kan verschaffen.

4.9. Naar het oordeel van het hof kunnen genoemde omstandigheden, aangenomen dat die in dit geval aanwezig zijn, niet tot een veronderstelde toestemming leiden. Als hiervoor overwogen zijn voor een veronderstelde toestemming concrete aanwijzingen nodig. Belangen alleen, hoe zwaarwichtig ook, leveren zodanige aanwijzingen niet op.

4.10. Die belangen kunnen wel een rol spelen bij het volgende. Bij hoge uitzondering en omwille van zo zwaar wegende belangen dat het met de geheimhouding gediende belang daarvoor in redelijkheid moet wijken, is eveneens een niet door de wet gegeven doch wel in de rechtspraak erkende uitzondering op deze geheimhoudingsplicht mogelijk .

4.11. Aan deze tweede niet-wettelijke uitzondering op de geheimhoudingsplicht is de dubbele eis te stellen dat zowel een ernstige behoefte aan de gezochte informatie bestaat als dat met de verkrijging ervan belangen worden gediend die zwaarder wegen dan het met de geheimhouding verbonden belang. Dat laatste belang is dat personen niet van medische hulpverlening worden afgehouden door de vrees dat aan de hulpverlener toe te vertrouwen gegevens bij derden bekend zullen raken.

4.12. In het onderhavige geval is die behoefte gevoed door het in de hoofdprocedure gehonoreerde bewijsaanbod van [geïntimeerde] en de klacht van de deskundigen in dat geding dat slechts gebrekkige informatie bestaat, zoals blijkt uit het overgelegde arrest van 3 juni 1999 en het eveneens in dit kort geding overgelegde betreffende deskundigenrapport.

4.13. Het hof oordeelt genoemde omstandigheden niet van die aard dat zij een ernstige behoefte creëren als hier bedoeld. Reeds om deze reden is de hier bedoelde uitzondering niet aan te nemen.

4.14. Het is dan ook slechts ten overvloede dat het hof overweegt dat de door [geïntimeerde] aangedragen belangen bij de verkrijging van de gevraagde informatie, namelijk (1) het persoonlijke belang om de geestesgesteldheid van vader ten tijde van de sluiting van diens tweede huwelijk met [tweede huwelijkspartner] te weten en (2) het vermogensrechtelijke belang om niet de erfenis van vader met de kinderen [tweede huwelijkspartner] te hoeven delen, slechts belangen van persoonlijke aard zijn en niet als een maatschappelijk belang staan tegenover en opwegen tegen het maatschappelijke belang dat met de geheimhouding verbonden is. Beide gestelde belangen rechtvaardigen dan ook, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen bezien, niet een uitzondering op de door de wetgever recent opnieuw vastgelegde geheimhoudingsplicht van de hulpverlener.

4.15. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de grieven in het principaal appel slagen en dat dit niet geldt voor de eerste grief in het incidentele appel. De tweede grief in het incidentele appel komt niet aan de orde nu het hof oordeelt dat in dit geval de geheimhouding gehandhaafd dient te blijven.

4.16. Nu [APPELLANTE] als de in het gelijk te stellen partij heeft te gelden, dient [geïntimeerde] de kosten van het geding te dragen als in het dictum aangegeven.

5. De uitspraak

Het Hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep;

wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;

en veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding,

tot aan deze uitspraak aan de zijde van [APPELLANTE], begroot op f 2.074,66 in eerste aanleg en op f 571,04 aan verschotten en f 2.550,-- aan salaris in hoger beroep.

Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, De Kok, en Goossens en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 13 maart 2001.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature