Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Wet WOZ. Vergoeding taxatiekosten. Samenhangende zaken.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector belasting

Nummer BK-11/00234

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer d.d. 5 december 2012

in het geding tussen:

[X] te [Z], hierna: belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, hierna: de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 maart 2011, nr. AWB 10/3639 WOZ, betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur bij beschikking van 27 februari 2009 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2008 voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 423.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2009.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.

1.3. Bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2009 heeft de Inspecteur het bewaar niet-ontvankelijk verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 november 2009, ontvangen bij de rechtbank op 27 november 2009, beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 31 maart 2010 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen. Voorts heeft de rechtbank verweerder veroordeeld de proceskosten ten bedrage van € 483 en het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden.

1.5. Bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2010 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en de waarde van de woning verminderd tot € 364.000. Tevens heeft de Inspecteur medegedeeld dat hij de voormelde bedragen van de proceskostenvergoeding en het griffierecht van in totaal € 524 zal overmaken op de bankrekening ten name van belanghebbende.

1.6. Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende bij brief van 25 mei 2010, ingekomen bij de rechtbank op 26 mei 2010, beroep ingesteld.

1.7. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van 21 mei 2010 vernietigd voor zover het betreft de vergoeding van de kosten van bezwaar, bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het bezwaar tot een bedrag van € 366,90 en de kosten van het beroep tot een bedrag van € 218,50 aan belanghebbende te voldoen en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 oktober 2012, gehouden te ’s-Gravenhage. Beide partijen zijn ter zitting verschenen.

Ter zitting is de zaak gelijktijdig behandeld met de zaak BK-11/00235 van dezelfde belanghebbende betreffende de waardering van de woning voor het kalenderjaar 2010. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft in de bezwaar- en de beroepsfase gebruik gemaakt van de diensten van [A] van [B] die voor hem als gemachtigde optreedt. Belanghebbende heeft in zijn (aanvulling op het) bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding op grond van artikel 7:15 van de Awb . Hij heeft de kosten als volgt gespecificeerd:

Indienen bezwaarschrift 1 punt € 161,00

Taxatierapport (incl. BTW) € 380,80

Uittreksel openbare registers €  5,90

Totaal € 547,70.

3.2. In de uitspraak op bezwaar van 21 mei 2010 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en aan belanghebbende een bedrag van € 524 ter zake van proceskosten en griffierecht vergoed. De proceskosten ad € 483 bestaan uit 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift van 26 november 2009 met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1. Het vergoede griffierecht bedraagt € 41.

3.3. Belanghebbende heeft een ‘Overeenkomst van opdracht’ gesloten met [B]. In deze overeenkomst is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

” (…)

Artikel 1: Onderwerp van de overeenkomst

Opdrachtnemer (Hof: [B]) controleert voor opdrachtgever (Hof: belanghebbende) de WOZ-waarden van de hieronder benoemde objecten of aanslagbiljetten. Indien deze WOZ-waarden te hoog blijken te zijn zal opdrachtnemer handelingen verrichten deze WOZ-waarden te verlagen. Hiervoor machtigt opdrachtgever opdrachtnemer middels bijgevoegde machtiging (bijlage 1)

(…)

Artikel 3: Kosten

Op basis van de ‘quick-scan’ kan een opdracht worden afgewezen. Bij een afwijzing van de opdracht is opdrachtgever aan [B] niets verschuldigd.

Indien de opdracht niet wordt afgewezen zijn de kosten van dienstverlening 25% van de totale gerealiseerde lokale lastenvermindering (exc. BTW) voor zover [B] door de gemeente of de rechterlijke macht in gelijk wordt gesteld (‘no cure no pay’-beginsel). De kosten die door [B] en de externe deskundige worden gemaakt, worden door [B] aan de opdrachtgever gecommuniceerd en zullen conform de wettelijke bepalingen op de gemeente worden verhaald. Ook hier geldt het ‘no cure no pay’-beginsel.

Artikel 4: Betaling

De factuur voor de proceskostenvergoeding wordt opgesteld op naam van de belastingplichtige maar betaalbaar gesteld door de gemeente. Indien de gemeente deze factuur niet rechtstreeks voldoet aan [B] maar aan de belastingplichtige dient opdrachtgever na ontvangst hiervan dit bedrag in volle omvang betaalbaar te stellen aan [B] op ING bank rekening [xxxxxxx] onder vermelding van het objectadres en naam van de belastingplichtige.

De factuur welke ziet op de succesfee van 25% (excl. BTW) van de totale lokale lastenvermindering wordt na ontvangst van de toewijzende uitspraak aan de opdrachtgever verzonden.

(…)”

3.4. Op 13 oktober 2009 heeft [C], gediplomeerd WOZ-taxateur, verbonden aan [B], de woning in opdracht van belanghebbende getaxeerd. De kosten van deze taxatie bedragen 4 uur à € 80, te verhogen met negentien percent omzetbelasting (totaal: € 380,80). Daarnaast zijn kosten voor uittreksels uit het kadastrale register in rekening gebracht tot een bedrag van € 5,90.

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar juist heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking komen en zo ja, tot welk bedrag. Daarnaast is in geschil of de rechtbank de procedures met kenmerk 10/03639 en 10/03640 terecht als samenhangende zaken heeft aangemerkt. Daarbij is tevens in geschil of sprake van samenhang met de hogerberoepszaak bekend onder BK-11/00235 van belanghebbende.

4.2. Belanghebbende stelt dat de taxatie door een onpartijdige en deskundige taxateur is gebeurd en dat de taxatiekosten wel voor vergoeding in aanmerking komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard zich te zullen conformeren aan de richtlijn van de hoven ten aanzien van de uurvergoeding voor de taxatiekosten. Belanghebbende is voorts van mening dat geen sprake is van samenhangende zaken.

4.3. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden.

4.4. Voor een verdere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de toegekende kosten van taxatie en vaststelling van de deze kosten conform de richtlijn van de hoven ten aanzien van de uurvergoeding voor de taxatiekosten.

5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – het volgende overwogen, waarbij voor “eiser” respectievelijk “verweerder” dient te worden gelezen belanghebbende onderscheidenlijk de Inspecteur:

“Beoordeling

II.3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 31 maart 2010 geoordeeld dat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat verweerder de zaak inhoudelijk dient te heroverwegen. De rechtbank heeft mitsdien slechts een oordeel gegeven over de ontvankelijkheid van het bezwaar en niet over het materiële geschil. Dit brengt mee dat verweerder in zijn uitspraak op bezwaar van 21 mei 2010 waarbij de waarde van de woning is verminderd, voor wat betreft de beslissing op het verzoek tot toekenning van een kostenvergoeding voor de kosten van bezwaar niet kon volstaan met een enkele verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 31 mei 2010.

Vergoeding kosten bezwaar

II.4. Met betrekking tot de te hanteren wegingsfactor voor de kosten van het bezwaar overweegt de rechtbank het volgende. Op de kostenvergoeding in bezwaar is het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) van toepassing. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit dient voor de vaststelling van de hoogte van de kosten te worden uitgegaan van het tarief dat is opgenomen in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage). Het tarief wordt bepaald doordat in de bijlage aan diverse proceshandelingen punten zijn toegekend (onderdeel A), waarvan de waarde (onderdeel B) moet worden vermenigvuldigd met een wegingsfactor (onderdeel C). De wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. In onderdeel C1 van de bijlage worden de verschillende wegingsfactoren voor het gewicht van een zaak weergegeven, die kunnen oplopen van 0,25 (zeer licht) tot 2 (zeer zwaar). Bij een zaak van gemiddeld gewicht bedraagt de wegingsfactor 1. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een zaak in de bezwaarfase in beginsel een wegingsfactor 1 (gemiddeld) heeft tenzij er redenen zijn om hier vanaf te wijken. Beoordeeld naar belang en ingewikkeldheid van de onderhavige zaak en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand verrichte werkzaamheden acht de rechtbank geen redenen aanwezig om van dat uitgangspunt af te wijken. Het - niet nader onderbouwde - verzoek van eiser om toepassing van een wegingsfactor van 1,5 volgt de rechtbank dan ook niet. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de kosten voor het door een derde beroepsmatig rechtsbijstandverlener ingediende bezwaarschrift vaststellen op € 161 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1).

Vergoeding kosten taxatierapport

II.5. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het door eiser overgelegde taxatierapport kwalificeert als een deskundigenverslag als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit en dat het aantal te vergoeden uren voor het opstellen van het deskundigenverslag 4 bedraagt.

II.6. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit, wordt de vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Het bedrag van de kosten van een deskundigenverslag wordt, gelet op het bepaalde in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, vastgesteld op ten hoogste € 81,23. De rechtbank is van oordeel dat gekeken dient te worden naar de aard van de werkzaamheden die zijn verricht bij het opstellen van het taxatierapport. De verrichte werkzaamheden voor het opstellen van het taxatierapport acht de rechtbank niet van wetenschappelijke of bijzondere aard. Gelet daarop acht de rechtbank een uurtarief van € 50 (inclusief BTW) passend. Aan het vorenstaande doet, gezien het forfaitaire karakter van het Besluit, niet af dat de taxateur in de onderhavige zaak daadwerkelijk een uurtarief van € 80 (exclusief BTW) in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het taxatierapport. Nu niet in geschil is dat aan het uitvoeren van de taxatie en het opmaken van het rapport 4 uren is besteed, bedraagt de vergoeding € 200 (inclusief BTW).

Slotsom

II.7. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en zal de rechtbank de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigen. De rechtbank zal aan eiser een hogere vergoeding toekennen voor de kosten die hij in verband met het bezwaar heeft moeten maken en zal verweerder opdragen deze kosten aan eiser te voldoen. Deze kosten heeft de rechtbank op de voet van het Besluit vastgesteld op € 366,90, bestaande uit € 161 ter zake van kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1), € 200 ter zake van de taxatiekosten en € 5,90 ter zake van de kosten van uittreksels uit de openbare registers.

II.8. De rechtbank vindt voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het beroep dat is ingeleid met het beroepschrift van 25 mei 2010 redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt op grond van het Besluit de kosten voor de onderhavige zaak en de zaak met nummer AWB 10/3640 WOZ tezamen vast op € 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,5), waarvan in deze zaak de helft in aanmerking wordt genomen. Hierbij is van belang dat de onderhavige zaak en de zaak met nummer AWB 10/3640 WOZ moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. De rechtbank is van oordeel dat het gewicht van de beroepszaak licht is, aangezien het beroep alleen de kostenvergoeding van bezwaar betreft.”

Overwegingen omtrent het geschil

7.1.1. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep overweegt het Hof als volgt. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan belanghebbende op basis van de overeenkomst vermeld in 3.3 rechtsbijstand verleend op basis van “no cure no pay”. Belanghebbende heeft in dat kader ermee ingestemd dat het bedrag van een eventueel door de rechter toe te kennen proceskostenvergoeding rechtstreeks aan de gemachtigde wordt uitbetaald. Het Hof is van oordeel dat de privaatrechtelijke afspraak tussen belanghebbende en de rechtsbijstandverlener over de wijze van honorering van de verleende rechtsbijstand niet aan afdoet dat belanghebbende partij is in de procedure en daarbij belang heeft.

7.1.2. Het Hof vindt steun voor dit oordeel in het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2012, nr.11/02517, LJN BY2770, waarin is beslist dat aan de toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand niet in de weg staat dat die bijstand is verleend op basis van “no cure no pay”. Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald.

7.2.1. Artikel 7:15, tweede lid, Awb bepaalt – voor zover hier van belang – dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

7.2.2. Voor zover de Inspecteur betoogt dat het redelijkerwijs niet nodig was een taxatierapport op te laten maken omdat de waarde onafhankelijk hiervan is verminderd heeft hij deze stelling niet met feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt. Indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende ondersteunt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschilpunt (vergelijk HR 16 november 2012, nr. 11/02517, LJN: BY2770). Nu belanghebbende kosten heeft gemaakt voor het taxatierapport komt hij ingevolge het derde lid van artikel 7:15 Awb in aanmerking voor kostenvergoeding.

7.3.1. Het Hof is van oordeel dat het feit dat belanghebbendes gemachtigde werkt op basis van “no cure no pay” en dat dit ook geldt voor de door hem ingeschakelde taxateur, niet betekent dat geen sprake is van een onpartijdig deskundigenrapport.

7.3.2. De Inspecteur heeft - afgezien van het gestelde omtrent de vergoeding van de kosten voor het taxatierapport - geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht, op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd zou zijn dat de taxateur over onvoldoende deskundigheid beschikt dan wel anderszins niet vanuit zijn professionele deskundigheid het taxatierapport heeft opgesteld.

7.4. Voormelde werkwijze van belanghebbendes gemachtigde staat zoals hiervoor is overwogen in 7.1.1 niet aan een veroordeling van de proceskosten in de weg. Aangezien het bezwaar gedeeltelijk is toegewezen, is het Hof van oordeel dat de rechtbank ten onrechte de Inspecteur niet heeft veroordeeld in de redelijkerwijs gemaakte taxatiekosten.

7.5. In zijn arrest van 13 juli 2012, 11/02035, LJN: BX0904, heeft de Hoge Raad overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Het arrest bevat de volgende slotoverweging:

”4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor (...) is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten. ”

7.6. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:

- voor woningtaxaties: € 50;

- voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.

Het aantal uren wordt gesteld op:

- voor niet-inpandige woningtaxaties op 2;

- voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.

Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van 0,5 voor het gewicht van de zaak.

In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting

7.7. Het Hof ziet in de voorliggende procedure geen reden af te wijken van de hiervoor weergegeven richtlijn en neemt hierbij in aanmerking dat sprake is geweest van een inpandige opname. De kosten van het te vergoeden bedrag stelt het Hof dan ook op 4 x € 50 is € 200, vermeerderd met negentien percent omzetbelasting, uitkomende op € 238. Het Hof zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vaststellen op € 404,90 (€ 161 + € 5,90 + € 238).

7.8. De procedure voor de rechtbank ging uiteindelijk nog slechts over de vraag welke wegingsfactor voor de vergoeding van kosten in aanmerking diende te worden genomen en of de kosten voor de taxatie voor vergoeding in aanmerking kwamen. In zoverre spelen dezelfde geschilpunten als in de zaak AWB 10/3639. Het Hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat hier sprake is van samenhangende zaken en dat de kosten van beroep bij de rechtbank bij helfte verdeeld dienen te worden over de beide zaken.

7.9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd.

7.10. Gelet op het vorenoverwogenene moet worden beslist als hierna is vermeld.

Proceskosten en griffierecht

8.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaak en de zaak met nummer BK-12/00235, aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht .

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op € 437 (2 punten (hogerberoepschrift en verschijnen ter zitting bij het Hof) x 0,5 (wegingsfactor) x € 437 vermenigvuldigd met factor 1. In verband met de samenhangende zaak nummer BK-12/00235, wordt per zaak de helft van deze vergoeding toegekend. Per zaak bedraagt de vergoeding derhalve € 218,50.

8.2. Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 112 te worden vergoed.

Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank behoudens de beslissing inzake de proceskostenvergoeding in beroep en de beslissing inzake het griffierecht,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de proceskostenvergoeding,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het bezwaar van belanghebbende tot een bedrag van € 404,90,

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 218,50 en

- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112 te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. van Walderveen, mr. J.J.J. Engel en mr. drs. T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 5 december 2012 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature