Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Verzoek kennelijk onredelijk ontslag afgewezen; geen valse reden.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Zaaknummer : 200.060.307/01

Zaak-rolnummer rechtbank : 826169 \ CV EXPL 09-1123

arrest van de achtste civiele kamer d.d. 5 juli 2011

inzake

[Naam],

wonende te [Woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: [appellante],

advocaat: mr. S.I. Soekarman te Delft,

tegen

STICHTING IPSE DE BRUGGEN,

gevestigd te Alphen aan den Rijn, kantoor houdende te Zwammerdam,

geïntimeerde,

hierna te noemen: Ipse de Bruggen,

advocaat: mr. N.E.P. Gustings te 's-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 24 december 2009 is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 oktober 2009, door de Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, tussen partijen gewezen.

Bij memorie van grieven heeft [appellante] onder overlegging van vijf producties twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd.

Bij memorie van antwoord heeft Ipse de Bruggen onder overlegging van een productie de grieven bestreden.

[appellante] heeft onder overlegging van een productie een akte uitlaten genomen.

Ipse de Bruggen heeft een akte uitlaten genomen.

Ten slotte hebben partijen de processtukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het hof gaat uit van de feiten die onder "1. Feiten" in het bestreden vonnis zijn vastgesteld, nu die als zodanig in hoger beroep niet worden bestreden.

2. Het gaat om het volgende.

2.1 Ipse de Bruggen is een zorginstelling die zorg en dienstverlening biedt aan meer dan 4000 mensen met een verstandelijke of meervoudige handicap op meer dan 90 locaties in Zuid-Holland. Deze cliënten kunnen bij Ipse de Bruggen wonen, werken, leren en recreëren. Een groot deel van de cliënten woont intern bij Ipse de Bruggen.

2.2 Ipse de Bruggen is in het bezit van een aantal wasserijen en een van de diensten die Ipse de Bruggen biedt, is dat cliënten tegen een geringe vergoeding hun kleding bij Ipse de Bruggen kunnen laten wassen. Om ervoor te zorgen dat iedere cliënt van de wasserij het eigen kledingstuk terugkrijgt, moet elk kledingstuk voorzien zijn van een label met de naam van de cliënt daar op. Deze dienst werd in het verleden ook aangeboden door de rechtsvoorgangers van Ipse de Bruggen.

2.3 [appellante], geboren op 13 april 1951, is op 1 april 1988 bij (een van de rechtsvoorgangers van) Ipse de Bruggen in dienst getreden in de functie van naaister op de naaikamer. Sedert 14 mei 2001 werkt [appellante] 32 uren per week.

2.4 Sinds de aanvang van het dienstverband is het altijd de taak van [appellante] geweest om de kleding van cliënten voor de wasserij te voorzien van een label (het zogenaamde merken) en om in voorkomende gevallen kleding van cliënten, beddengoed, gordijnen, bedrijfskleding, etcetera te herstellen.

2.5 Vanaf 1994 heeft de werkgeefster diverse malen getracht om [appellante] ook te werk te stellen in de wasserij, laatstelijk in 2006. [appellante] heeft dat telkens geweigerd omdat zij daartoe op grond van medische redenen niet in staat was. [appellante] is ook diverse malen medisch gekeurd. Vanwege twee herniaoperaties kan [appellante] niet lang staan en is zij niet in staat om zware zaken te tillen of te dragen. Bovendien lijdt zij aan een lichte vorm van astma en is de lucht in de wasserij schadelijk voor haar gezondheid. [appellante] bleef steeds werkzaam in haar oorspronkelijke functie. In de periode 1995-2000 heeft [appellante] wel vouwwerk verricht voor de wasserij.

2.6 Vanaf 1 januari 2006 werden (in verband met de wetswijzigingen in de AWBZ en de WMO) na een directiebesluit en na overeenstemming met de Centrale Cliënten Raad, de kosten voor persoonsgebonden was- en herstelwerkzaamheden bij de cliënten volledig in rekening gebracht. Hierdoor is een terugloop in werkzaamheden ontstaan.

2.7 Vanaf 2006 hebben diverse gesprekken plaatsgebonden tussen mevrouw [X] (Hoofd Facilitaire Diensten van Ipse de Bruggen, verder te noemen [X]) en [appellante]. Daarbij is onder meer aan de orde geweest dat er volgens Ipse de Bruggen te weinig reguliere werkzaamheden voor [appellante] voorhanden waren en zijn door [X] andere aanvullende werkzaamheden aangeboden. De besprekingen zijn vastgelegd in diverse brieven en gespreksverslagen.

2.8 In november 2007 vond op het filiaal te Nootdorp een werkbespreking plaats waarbij besloten is het merken in roosters te verdelen. Voor deze werkzaamheden zijn nieuwe werkroosters opgesteld, waarbij is bepaald dat iedere medewerker alleen mag merken op de data zoals vermeld op het rooster.

2.9 In februari 2008 heeft [X] [appellante] meegedeeld dat zij erin was geslaagd gedeeltelijk ander passend werk voor [appellante] te vinden (buiten vouwwerk in de linnenkamer), te weten receptiewerkzaamheden. Volgens [X] waren deze werkzaamheden passend en zouden die niet leiden tot een wijziging van de arbeidsovereenkomst van [appellante]; de functie van [appellante] (coupeuse) zou ongewijzigd blijven, evenals haar salaris. [appellante] heeft deze werkzaamheden niet aanvaard.

2.10 In april 2008 heeft Ipse de Bruggen aan de CWI toestemming gevraagd om [appellante] voor 12 uren per week te mogen ontslaan op grond van bedrijfseconomische redenen. Vanwege het feit dat de herstelwerkzaamheden waren teruggelopen, zou volgens Ipse de Bruggen de functie van [appellante] voor 12 uren per week ophouden te bestaan. Voor deze 12 uren per week heeft Ipse de Bruggen [appellante] weliswaar ander werk aangeboden als receptioniste/gastvrouw, maar [appellante] heeft dit aanbod niet aangenomen omdat volgens [appellante] er nog voldoende werk voor haar was als naaister. [appellante] heeft in die procedure gesteld dat de omvang van de werkzaamheden van het merken van de kleding onverminderd hoog bleef, terwijl [appellante] herstelwerkzaamheden bleef verrichten met betrekking tot gordijnen, beddengoed, bedrijfskleding, etcetera. Alleen herstelwerkzaamheden voor cliënten waren volgens haar sinds 2006 verminderd omdat deze werkzaamheden apart in rekening werden gebracht.

2.11 Bij brief van 6 juni 2008 heeft de CWI aan Ipse de Bruggen toestemming verleend om [appellante] voor 12 uren per week te ontslaan. In de beschikking staat uitdrukkelijk vermeld dat aan deze toestemming de voorwaarde wordt verbonden dat de werkgever binnen 26 weken na bekendmaking van de toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat zij degene voor wie de toestemming tot opzegging is verleend, in de gelegenheid heeft gesteld haar vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten.

2.12 Verder wordt in de beschikking gesteld: "Niet-naleving van de gestelde voorwaarde heeft tot gevolg dat de beëindiging van de arbeidsverhouding wordt geacht zonder mijn toestemming te zijn geschied."

2.13 Ipse de Bruggen heeft vervolgens per brief van 17 juni 2008 de arbeidsovereenkomst tegen 1 augustus 2008 opgezegd.

2.14 Tot 1 augustus 2008, werkte [appellante] 32 uren per week tegen een bruto maandloon van € 1.976,91 exclusief vakantiegeld en overige emolumenten. Vanaf 1 augustus 2008 werkt [appellante] onder protest voor slechts 20 uren per week bij Ipse de Bruggen tegen een bruto maandloon van € 1.235,65 exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.

2.15 In de bedrijfskrant van Ipse de Bruggen d.d. 1 augustus 2008 is een vacature per 1 september 2008 geplaatst met als omschrijving van de werkzaamheden "herstellen, aanpassen en merken van kleding van onze cliënten" met als werklocatie Zwammerdam voor 15-18 uur per week. Het betrof een functie voor de tijdelijke duur van een half jaar.

2.16 [appellante] heeft in oktober 2008 met de betreffende locatie (Zwammerdam) contact opgenomen met de vraag of zij die werkzaamheden kon gaan uitvoeren. Aan haar werd hierop meegedeeld dat dit niet mogelijk was omdat de functie reeds vervuld was per 1 september 2008 door iemand anders.

2.17 Namens [appellante] heeft haar gemachtigde per brief van 12 november 2008 primair de vernietigbaarheid van het aan [appellante] gegeven ontslag ingeroepen en bericht dat [appellante] zich beschikbaar hield om op eerste afroep de bedongen werkzaamheden onmiddellijk te hervatten. Daarnaast is de loondoorbetaling gevorderd.

2.18 Ook is in deze brief gesteld dat er sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag nu de opzegging is geschied op grond van een voorgewende/valse reden. Op die grond vorderde [appellante] in de brief dan ook herstel van de dienstbetrekking. Daarnaast heeft de gemachtigde van [appellante] Ipse de Bruggen gewezen op het feit dat de opzegging onregelmatig was, nu Ipse de Bruggen niet de juiste opzegtermijn in acht had genomen. [appellante] had op 1 januari 1999 de leeftijd van 47 jaar, hetgeen betekende dat zij onder de "oude" regeling valt en in haar geval een opzegtermijn geldt van 25 weken zonder korting.

2.19 Op 20 november 2008 hebben de gemachtigde van [appellante] en de medewerkster van Ipse de Bruggen over bovengenoemde brief van 12 november 2008 telefonisch contact gehad. De medewerkster van Ipse de Bruggen heeft in dat gesprek toegegeven dat vanwege de fusie Ipse de Bruggen over het hoofd heeft gezien dat de functie in Zwammerdam beschikbaar was voor [appellante]. De medewerkster van Ipse de Bruggen kon tijdens dat gesprek geen uitsluitsel geven of de functie nog beschikbaar was, maar zij deelde mee dat indien dat wel het geval was de functie aan [appellante] zou worden aangeboden. De medewerkster van Ipse de Bruggen merkte daarbij op dat het wel ging om een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van zes maanden. De medewerkster van Ipse de Bruggen kon echter niet bevestigen dat de arbeidsovereenkomst voor 32 uren per week nog in stand was.

2.20 Het vorenstaande heeft de medewerkster van Ipse de Bruggen per fax van 1 december 2008 herhaald.

2.21 De gemachtigde van [appellante] heeft vervolgens per faxbrief van 2 december 2008 verzocht om een bevestiging dat de "oude" arbeidsovereenkomst nog in stand was.

2.22 Op 9 en 18 december 2008 heeft de gemachtigde van Ipse de Bruggen telefonisch meegedeeld dat [appellante] de eerste week vanaf 5 januari 2009 moest gaan werken op locatie Zwammerdam. Op 23 december 2008 heeft [appellante] zelf telefonisch contact opgenomen met de locatie te Zwammerdam.

2.23 Begin januari 2009 heeft de medewerkster van Ipse de Bruggen de gemachtigde van [appellante] nogmaals gebeld met de mededeling dat schriftelijk inhoudelijk zou worden gereageerd op de brief van 2 december 2008.

2.24 In een brief van 8 januari 2009 heeft Ipse de Bruggen die reactie gegeven. In de brief aan de gemachtigde van [appellante] heeft Ipse de Bruggen onder meer meegedeeld dat zij de vacature abusievelijk niet aan [appellante] heeft voorgelegd, hetgeen toe te schrijven zou zijn aan een fusie die had plaatsgevonden. Ipse de Bruggen wilde [appellante] de mogelijkheid bieden de functie (die voor zes maanden gold) voor onbepaalde tijd te vervullen. Ipse de Bruggen zou [appellante] voorts betalen conform haar inschaling (FWG 30), hoewel de functie een lagere inschaling had (FWG 20). Hiermee zou de functie op het niveau zijn zoals deze was voor de opzegging. Het was wenselijk dat [appellante] de functie zo snel mogelijk zou gaan vervullen.

2.25 Bij faxbrief van 12 januari 2009 heeft Ipse de Bruggen haar standpunt aan de gemachtigde van [appellante] bevestigd, na dit eerst die dag telefonisch aan hem te hebben toegelicht. In de brief werden dit aanbod en de wenselijkheid van een snelle vervulling van de functie herhaald.

2.26 Op 23 januari 2009 rappelleerde Ipse de Bruggen per faxbrief naar de gemachtigde van [appellante].

2.27 Per brief en per faxbrief van 27 januari 2009 reageerde de gemachtigde van [appellante] op de faxbrief van 26 januari 2009 (bedoeld zal zijn de faxbrief van 23 januari 2009). Hij deelde daarin mee, dat hij geen fax of andere correspondentie van 12 januari 2009 dan wel enige datum daarna ontvangen had. Daarom was de dagvaarding inmiddels op 23 januari 2009 ter betekening aan de deurwaarder gezonden. Voorts deelde de gemachtigde mee dat zijn cliënte zonder meer bereid was de werkzaamheden in Zwammerdam te aanvaarden indien haar werkzaamheden in Nootdorp waren te komen te vervallen; naar de mening van [appellante] was dat echter niet het geval, nu een groot deel van haar werkzaamheden door haar collega's uit de wasserij werden uitgevoerd.

2.28 Bij brief van 2 maart 2009 heeft Ipse de Bruggen [appellante] een voorstel gedaan waarbij de werkzaamheden te Zwammerdam voor 12 uren uit coulance aan haar werden aangeboden; de arbeidsovereenkomst zou dan volledig in stand blijven en geacht worden nimmer te zijn beëindigd. De brief is (ook) persoonlijk aan [appellante] overhandigd door [X].

2.29 [X] heeft een verslag opgemaakt naar aanleiding van deze overhandiging. Het verslag vermeldt voorts onder meer, dat [X] [appellante] op woensdagmorgen 4 maart om 7.30 uur zou bellen om te vragen of [appellante] met [X] naar Zwammerdam zou gaan of op eigen gelegenheid. Ook vermeldt het verslag dat [appellante] op woensdagmorgen, toen [X] kort na 7.30 uur belde, heeft gezegd dat zij (op advies van haar gemachtigde) niet naar Zwammerdam ging.

2.30 Bij faxbrief van 3 maart 2009 heeft de gemachtigde van [appellante] naar Ipse de Bruggen gereageerd op de brief van Ipse de Bruggen d.d. 2 maart 2009.

2.31 Bij faxbrief van 5 maart 2009 reageerde Ipse de Bruggen op de faxbrief van 5 maart 2009 (bedoeld zal zijn de faxbrief van 3 maart 2009). In de brief is onder meer meegedeeld dat de loonbetaling aan [appellante] per 4 maart 2009 zou worden gestopt (voor de betreffende 12 uur). Ten aanzien van de gehanteerde opzegtermijn vermeldt de brief dat de (inmiddels ingeschakelde) advocaat van Ipse de Bruggen het standpunt van de gemachtigde van [appellante] deelde dat een onjuiste opzegtermijn in acht was genomen, en dat het verschuldigde loon over de regelmatige opzegtermijn alsnog aan [appellante] zou worden betaald.

2.32 In eerste aanleg heeft [appellante] een aantal vorderingen ingesteld. Daarvan heeft de rechtbank een primair gevorderde verklaring voor recht met nevenvorderingen en een subsidiair gevorderde verklaring voor recht met nevenvorderingen afgewezen. Hiertegen is [appellante] in hoger beroep gekomen.

3.1 Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Ipse de Bruggen door het niet aanbieden van de functie in Zwammerdam de voorwaarde van de CWI niet heeft geschonden omdat het in dit geval niet gaat om een passende functie voor [appellante]. [appellante] wijst erop, dat in de brief van de CWI van 6 juni 2008 geen sprake is van het begrip "passende functie". De werkzaamheden in Zwammerdam betreffen dezelfde werkzaamheden die [appellante] altijd deed. Zij wijst erop, dat de functie in Zwammerdam door een ander is vervuld, zonder dat zij in de gelegenheid is gesteld haar vroegere werkzaamheden te hervatten. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte haar primaire vordering heeft afgewezen.

3.2 Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. In de ontslagvergunning van de CWI van 6 juni 2008 staat:

"Aan deze toestemming wordt de voorwaarde verbonden dat de werkgever binnen 26 weken na bekendmaking van deze toestemming geen werknemer in dienst zal nemen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat hij degene voor wie de toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding wordt verleend, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden op de bij de werkgever gebruikelijke voorwaarden te hervatten. (...) Niet-naleving van de gestelde voorwaarde heeft tot gevolg dat de beëindiging van de arbeidsverhouding wordt geacht zonder mijn toestemming te zijn geschied."

3.3 Naar het oordeel van het hof is de strekking van deze voorwaarde dat de werkzaamheden van de in dienst te nemen werknemer ook door [appellante] zouden kunnen worden verricht. In de voorwaarde wordt ook vermeld: ", in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaamheden (...) te hervatten." Een en ander betekent dat onder "verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard" moet worden verstaan "verrichten van voor [appellante] passende werkzaamheden van dezelfde aard". De rechtbank heeft uitgebreid gemotiveerd dat de functie in Zwammerdam geen voor [appellante] passende functie is. Deze motivering is door [appellante] in hoger beroep niet weersproken. [appellante] stelt slechts dat de door de kantonrechter genoemde omstandigheden (lees: verschillen) niet ter zake doen. Dit betekent dat van niet-naleving van de door de CWI gestelde voorwaarde geen sprake is.

3.4 Overigens is [appellante] nadat zij Ipse de Bruggen had gewezen op de vacature bij de vestiging te Zwammerdam, door Ipse de Bruggen - alsnog - in staat gesteld de vacature bij de vestiging te Zwammerdam te gaan vervullen, onder dezelfde arbeidsvoorwaarden als tot dan toe voor haar van toepassing waren en ook voor onbepaalde tijd, hoewel de vacature een functie voor bepaalde tijd betrof. [appellante] is echter geen werkzaamheden te Zwammerdam gaan verrichten. De aan de ontslagbeschikking verbonden voorwaarde is derhalve, zelfs als de te Zwammerdam te verrichten werkzaamheden als werkzaamheden van dezelfde aard kunnen worden aangemerkt, niet ingetreden. Voor zover [appellante] zou stellen dat de functie te Zwammerdam aan haar zou moeten zijn aangeboden binnen 26 weken na bekendmaking van de toestemming bij gebreke waarvan de beëindiging wordt geacht zonder toestemming te zijn gegeven en, nu een beroep op de vernietigbaarheid is gedaan, de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst ongewijzigd voortduurt, berust deze stelling op een verkeerde interpretatie van de voorwaarde. Grief 1 faalt.

4.1 Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er bij de ontslagaanvraag bij de CWI geen sprake is geweest van een valse/voorgewende reden. Volgens [appellante] stelt Ipse de Bruggen in de ontslagaanvraag ten onrechte dat de werkzaamheden van haar alleen zouden bestaan uit herstelwerkzaamheden. Zij wijst erop dat het merken van kleding ook tot haar werkzaamheden behoort. Zij stelt dat sinds 2006 de herstelwerkzaamheden bij cliënten apart in rekening worden gebracht, hetgeen weliswaar geleid heeft tot vermindering van herstelwerkzaamheden, maar dat de werkzaamheden van het merken onverminderd hoog bleven en zij dat is blijven doen. Zij voert aan, dat Ipse de Bruggen in 2007 de medewerksters van de wasserij (linnenvoorziening) opdracht heeft gegeven om ook regelmatig kleding te gaan merken, hetgeen geleid heeft tot een vermindering van werkzaamheden voor [appellante]. Volgens haar zijn er zelfs roosters opgesteld waaruit blijkt dat zij minder moest gaan merken. Zij stelt dat bij haar werkzaamheden zijn weggehaald om die te verdelen onder haar collega's bij de wasserij. Verder voert zij aan dat bij de ontslagaanvraag op geen enkele wijze rekening is gehouden met het afspiegelingsbeginsel.

4.2 Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende. De grondslag voor de ontslagaanvraag is de structurele vermindering van de hoeveelheid verstelwerk die [appellante] verrichtte. [appellante] heeft niet betwist dat de hoeveelheid verstelwerk na 1 januari 2006 structureel is verminderd. Uit de ontslagvergunning d.d. 6 juni 2008 blijkt dat de CWI ervan op de hoogte was dat [appellante] naast verstelwerkzaamheden ook merk-werkzaamheden verrichtte. Uit het door Ipse de Bruggen als productie 3a in eerste aanleg overgelegd functieprofiel van medewerker linnenvoorziening d.d. 1 oktober 2000 blijkt dat daaronder viel het merken van kleding. Uit de door Ipse de Bruggen als productie 3b in eerste aanleg overgelegde notulen van de vergadering van 14 maart 2005 blijkt dat men zich in de linnenkamer daadwerkelijk bezig hield met merken van kleding. In de linnenkamer hield men zich dus ook vóór 2006 bezig met het merken van kleding. De stelling dat merk-werkzaamheden bij [appellante] zijn weggehaald om die onder collega's bij de wasserij te verdelen, is in punt 9 van de conclusie van antwoord in eerste aanleg door Ipse de Bruggen gemotiveerd betwist en daarna door [appellante] niet nader onderbouwd. Uit de door haar overgelegde roosters volgt dit ook niet zonder meer. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] op dit punt onvoldoende gesteld om van een valse of voorgewende reden te spreken, ook als uit nader onderzoek zou blijken dat een andere werkverdeling mogelijk zou zijn. Naar het oordeel van het hof is er bij de ontslagaanvraag bij de CWI geen sprake geweest van een valse of voorgewende reden.

4.3 Met betrekking tot het door [appellante] gestelde over het geen rekening houden door Ipse de Bruggen met het afspiegelingsbeginsel overweegt het hof het volgende. Het bezwaar van Ipse de Bruggen tegen het beoordelen van het afspiegelingsbeginsel omdat [appellante] daar in eerste aanleg te laat een beroep op heeft gedaan, gaat niet op omdat het hoger beroep er mede toe dient verzuimen in eerste aanleg te herstellen. [appellante] heeft als productie 24 overgelegd een stuk dat kennelijk in het kader van functiewaardering is opgemaakt, waarin staat dat de werkzaamheden in de functie van verstelnaaister en medewerker linnenvoorziening in grote lijnen overeen komen. Uit het feit dat deze functies in het kader van functiewaardering in grote lijnen overeen komen, volgt echter niet dat deze functies onderling uitwisselbaar zijn. Naar het oordeel van het hof zijn de functies niet onderling uitwisselbaar, aangezien tot de taken van de medewerker linnenvoorziening waswerkzaamheden behoren, die niet tot de taak van de verstelnaaister behoren. Er is door [appellante] onvoldoende gesteld om te oordelen dat dit verschil irrelevant is. Nu de functies niet onderling uitwisselbaar zijn, is het afspiegelingsbeginsel niet van toepassing. De klacht dat bij de ontslagaanvraag geen rekening is gehouden met het afspiegelingsbeginsel, gaat dan ook niet op. Overigens, vast staat dat [appellante] de werkzaamheden met betrekking tot de linnenvoorziening om medische redenen niet kan verrichten. Uit het bovenstaande volgt dat grief 2 in al haar onderdelen faalt.

5. Nu de beide grieven falen, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, van 15 oktober 2009;

veroordeelt [appellante] in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ipse de Bruggen begroot op € 1.157,-, waarvan € 263,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris van de advocaat.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, R.S. van Coevorden en V. Disselkoen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juli 2011 in aanwezigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature