E-mail deze uitspraak

Uitspraak waar naar gelinkt wordt vanuit de e-mail die gestuurd zal worden:

ECLI:NL:GHSGR:2010:BN0554
LJN BN0554, Gerechtshof 's-Gravenhage, BK-08-00069

Inhoudsindicatie:

Het aangaan van een borgtochtovereenkomst waarbij de a-b-houder zich verbindt om in de toekomst, na aansprakelijkstelling door de schuldeiser van de BV, hem toebehorende vermogenbestanddelen aan te wenden ter delging van een schuld die de vennootschap dan zal blijken te hebben, kan niet vanaf het moment van het aangaan af kan worden gelijkgesteld met het ter beschikkingstellen van vermogensbestanddelen onder het regime van de werkzaamheid in box I. Daarvan is eerst sprake vanaf het moment waarop de vermogensbestanddelen daadwerkelijk worden aangewend ter delging van de schuld (dit komt overeen met het tijdstip van uitwinning ten laste van de belastingplichtige als hiervoor genoemd). Op dat tijdstip dient fiscaalrechtelijk de regresvordering in box I op de balans van de werkzaamheid te worden gewaardeerd. Bij de waardering op de balans van de werkzaamheid wordt rekening gehouden met de solvabiliteit van de vennootschap waarvoor de belastingplichtige zich borg heeft gesteld. Dit brengt tevens met zich dat indien die regresvordering op enig moment naar het subjectief en redelijk oordeel van de ondernemer, met inachtneming van alle omstandigheden die de waardering op balansdatum beïnvloeden, niet voor verwezenlijking vatbaar blijkt, deze vordering mag worden afgewaardeerd tot nihil.

Belanghebbende kon niet eerder dan na betaling van € 33.500 een regresvordering op de BV opnemen op de balans van de werkzaamheid. Belanghebbende mocht de vordering over het jaar 2006 afwaarderen omdat ultimo dat jaar duidelijk was dat de financiële vermogenssituatie van de BV dusdanig slecht was dat deze de regresvordering niet zou voldoen. Over het jaar 2005 kan belanghebbende nog geen regresvordering op de balans van de werkzaamheid opnemen vanwege het ontbreken van een daadwerkelijke aanwending van hem toebehorende vermogensbestanddelen.

De Inspecteur is in de fase van hoger beroep niet gehouden uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De in art 1 Awr opgenomen reikwijdte van die wet brengt niet mee dat het bepaalde in art. 27h, lid 5, Awr niet ziet op de vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Belanghebbende heeft in bezwaar de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de Inspecteur wordt opgedragen met spoed een uitspraak op bezwaar te doen. Dit verzoek is behandeld op de zitting van 17 augustus 2007. De zowel vóór het verzoek als vóór de zitting verrichte proceshandelingen zijn gedaan teneinde de uitspraak op bezwaar te krijgen zoals de Inspecteur op die zitting heeft toegezegd. Wanneer hij deze toezegging niet nakomt kunnen de kosten gemaakt voor proceshandelingen die tot die toezegging hebben geleid niet worden gescheiden van de kosten van het beroep dat nodig is om die toezegging gestand te laten doen zodat belanghebbende de zaak aan de belastingrechter kan voorleggen (beroep tegen een fictieve uitspraak), een toezegging die zonder dat inleidend verzoek niet was gedaan.

Van


Aan


Opmerkingen (optioneel)


E-mail

Terug

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie