U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

arbeidsrecht, bedrijfsongeval, letsel, causaal verband, bewijs

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector handel

Zaaknummer: 105.006.944/01

Rolnummer (oud): C07/1079

Rolnummer Rechtbank: 169710 CV EXPL 05-7271

arrest van de negende civiele kamer d.d. 17 februari 2009

inzake

[DE WERKNEMER],

wonende te [Woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: [de werknemer],

advocaat: mr. T.K.A.B. Eskes te Dordrecht,

tegen

[DE WERKGEVER] B.V.,

gevestigd te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht,

geïntimeerde,

hierna te noemen: [de werkgever],

advocaat: mr. L.M. Bruins te ‘s-Gravenhage.

Het geding

1. Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 28 september 2007, waarbij een comparitie van partijen is bepaald. De comparitie is op verzoek van partijen niet gehouden en de zaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven. [de werknemer] heeft bij memorie van grieven, onder overlegging van producties, vier grieven opgeworpen welke door [de werkgever] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en daartoe de stukken overgelegd.

Beoordeling van het hoger beroep

2. In het bestreden tussenvonnis van 11 mei 2006 (hierna: het tussenvonnis) heeft de kantonrechter onder “Omschrijving van het geschil” een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep uitdrukkelijk niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.

3. Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1 [de werknemer] is per 11 september 2000 bij [de werkgever] in dienst getreden als munitiezoeker / grondwerker op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het dienstverband is per 1 november 2005 beëindigd als gevolg van een reorganisatie.

3.2 Op 19 december 2001 moest [de werknemer] hekwerk plaatsen rond een bouwterrein waar na het kerstverlof met werkzaamheden zou worden begonnen. Het hekwerk bestond uit bouwhekken van gaasmateriaal die op kunststof voeten moesten worden geplaatst en vervolgens aan elkaar dienden te worden verbonden. Tijdens het dragen van één van de hekken met een collega is [de werknemer] met zijn been in een gat terechtgekomen.

3.3 Door [X], veiligheidscoördinator van [de werkgever], is op 19 december 2001 een “(bijna)ongevalmeldingsformulier” opgemaakt. Dit formulier houdt onder meer in dat op genoemde datum om 11:30 uur op de Langeweg te Hoek van Holland “persoonlijk letsel met verzuim” is ontstaan. Het formulier vermeldt voorts onder meer:

“Aard van het letsel: spierscheuring

5. Naam getuige(n): [Y] (…)

6. OMSCHRIJVING VAN HET ONGEVAL

a. Welke werkzaamheden werden uitgevoerd?

Opruimen van hekwerk

b. Hoe ontstond het letsel of de schade?

Tijdens het lopen op licht geaccidenteerd terrein

c. Welke acties werden ondernomen?

Been gekoeld, bezoek aan dokter

d. Hoe kan dit (bijna)ongeval worden voorkomen?

Uitkijken waar je loopt”

3.4 Bij brief van 30 september 2005 heeft [de werknemer] [de werkgever] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade als gevolg van het voorval op 19 december 2001.

4.1 Bij inleidende dagvaarding heeft [de werknemer] een verklaring voor recht gevorderd, inhoudend dat [de werkgever] aansprakelijk is voor de door [de werknemer] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het hem op 19 december 2001 overkomen ongeval, alsmede veroordeling van [de werkgever] tot schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 19 december 2001, althans vanaf 30 september 2005, resp. 25 oktober 2005, met veroordeling van [de werkgever] in de kosten.

4.2 [de werknemer] legde het onder 3.1 en 3.2 vermelde aan zijn vordering ten grondslag, stellende dat hij bij dit bedrijfsongeval ernstig been- en rugletsel opliep en tot op “de dag van vandaag” nog steeds bij diverse specialisten onder behandeling was. Volgens [de werknemer] lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat [de werkgever] onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen, dan wel toezicht heeft gehouden, teneinde ongevallen als deze te voorkomen. Volgens [de werknemer] is [de werkgever] ingevolge artikel 7:658 lid 2 jo. 7:611 BW aansprakelijk.

4.3 Na door [de werkgever] gevoerd verweer heeft de kantonrechter, voor zover thans van belang, in het tussenvonnis overwogen dat moet komen vast te staan dat [de werknemer] de door hem gepretendeerde schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [de werknemer] heeft zijn stelling dat dit het geval is, onderbouwd met het (bijna)ongevalsformulier dat op 19 december 2001 door de veiligheidscoördinator van gedaagde is ingevuld. Op dit formulier staat vermeld dat [de werknemer]’ been na het ongeval is gekoeld en dat hij een huisarts heeft bezocht. Van deze arts is echter geen verklaring overgelegd, waaruit blijkt dat [de werknemer] door het ongeval letsel heeft opgelopen. Ook uit het overgelegde journaal van de huisarts van (het hof leest:) [de werknemer] is niet zonder meer op te maken dat (het hof leest:) [de werknemer] als gevolg van het ongeval letsel aan zijn been, knie of rug heeft opgelopen. [de werknemer] heeft bovendien na 19 december 2001 niet verzuimd en heeft [de werkgever] eerst op 30 september 2005 aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van het ongeval. Gezien deze omstandigheden dient er, alvorens er kan worden beoordeeld of er wel sprake is van aansprakelijkheid aan de kant van [de werkgever], eerst te worden vastgesteld of [de werknemer] als gevolg van het ongeval op 19 december 2001 letsel heeft opgelopen aan zijn been, knie en/of rug. Het ligt op de weg van [de werknemer] om dit aan te tonen.

In aansluiting hierop werd [de werknemer] toegelaten te bewijzen dat hij tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden op 19 december 2001 letsel aan zijn been, knie en/of rug heeft opgelopen.

4.4 Na getuigenverhoren ([de werkgever] heeft afgezien van contra-enquête) heeft de kantonrechter in zijn eindvonnis van 25 januari 2007 geoordeeld dat [de werknemer] niet in de hem gegeven bewijsopdracht is geslaagd en de vorderingen afgewezen.

5.1 Bij de beoordeling van onderhavige zaak dient tot uitgangspunt dat het op grond van artikel 7:658 lid 2 BW aan de werknemer is te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De werknemer dient daartoe te stellen en zonodig aannemelijk te maken dat hij lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door de werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt (vaste rechtspraak, zie o.m. HR 17 november 2000, NJ 2001, 596, HR 23 juni 2006, NJ 2006, 354 en HR 9 januari 2009, BF8875).

5.2 Grief 1 richt zich tegen de hiervoor in rov. 4.3 weergegeven overweging van de kantonrechter in het tussenvonnis en houdt in dat de kantonrechter ten onrechte (impliciet) geoordeeld heeft dat aan het door [de werknemer] overgelegde (bijna)ongevalmeldingsformulier geen doorslaggevende waarde mocht worden gehecht van het door hem te bewijzen feit dat hij op 19 december 2001 in de uitoefening van zijn werkzaamheden letsel heeft opgelopen.

Het hof begrijpt de grief aldus dat deze ertoe strekt de bewijsopdracht in het tussenvonnis aan te vallen. De grief faalt. [de werknemer] verlangt in deze vergoeding van, in een schadestaatprocedure nader te begroten, schade welke hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden zou hebben geleden. Met bedoeld (bijna)ongevalmeldingsformulier is (slechts) vastgelegd dat zich het in dat formulier vermelde incident heeft voorgedaan, níet dat [de werknemer] dientengevolge het door hem gestelde “ernstige been-, knie en rugletsel” heeft opgelopen. De in het (bijna)ongevalmeldingsformulier vermelde gegevens zijn, onweersproken, ingevuld door de veiligheidscoördinator van [de werkgever] [X], die geen medische diagnose heeft gesteld. En de wèl vermelde spierscheuring houdt, anders dan het betoog van [de werknemer] lijkt te impliceren, niet zonder meer (schade als gevolg van) ernstig been- en/of rugletsel in, ook niet wanneer deze wordt gecombineerd met de vermeldingen “been gekoeld” en “bezoek aan dokter.” [de werkgever] heeft, anders dan door [de werknemer] in MvG 5.10 aangevoerd, (in rechte) niet meer erkend dan hetgeen in het (bijna)ongevalmeldingsformulier is vastgelegd. Ook daarmee redt [de werknemer] zijn stelling dat hij “daarbij” ernstig been-, knie en/of rugletsel heeft opgelopen niet. In aanmerking genomen het in 5.1 vermelde uitgangspunt, heeft de kantonrechter [de werknemer] terecht met bewijslevering belast.

Ten slotte en in zoverre reeds een voorschot nemend op hetgeen door [de werknemer] bij memorie van grieven onder 9.3 laatste zin is aangegeven, wijst het hof erop dat uit het voorgaande volgt dat ook/zelfs aan de “kortdurende klachten” voor de vestiging van aansprakelijkheid geen betekenis toegekend kan worden, nu “klachten” een subjectieve belevingsuiting inhouden en geen gediagnosticeerde, objectief medische afwijking.

5.3 De grieven 2 en 4 keren zich tegen de bewijswaardering door de kantonrechter in het eindvonnis van 25 januari 2007. Grief 2 klaagt erover dat de kantonrechter ten onrechte uit de door [de werknemer] en diens echtgenote afgelegde verklaringen onvoldoende hulpfeiten heeft gedestilleerd waaruit het bestaan van een ander feit, zijnde het ongeval en de daaruit voortvloeiende (letsel)schade, kon worden afgeleid; in grief 4 betoogt [de werknemer] dat de kantonrechter ten onrechte volledig voorbij is gegaan aan het onbetwiste gegeven dat [de werknemer] op 19 december 2001 een ongeval is overkomen met been- en knieletsel tot gevolg. Dat de tot nu toe ingebrachte medische informatie onvoldoende duidelijkheid lijkt te geven omtrent de medische gevolgen van het ongeval valt te betreuren, maar mag geen reden zijn om te twijfelen aan het gegeven dat [de werknemer] in ieder geval op de dag van het ongeval letsel heeft opgelopen, aldus [de werknemer].

Deze beide grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Naar volgt uit hetgeen hiervoor in rov. 5.2 is overwogen, heeft [de werkgever] er terecht op gewezen dat er geen sprake is van een “onbetwist gegeven” dat [de werknemer] op 19 december 2001 een ongeval is overkomen met been- en knieletsel tot gevolg. [de werkgever] betwist (nu juist) dat er van been-, knie- of rugletsel sprake is (geweest). Tussen partijen is niet in geschil dat [de werknemer] op 19 december 2001 een ongeval is overkomen en evenmin dat hij daarna een bezoek aan “een dokter” - kennelijk is een huisartsenpraktijk bedoeld - in Hoek van Holland heeft gebracht. Wàt [de werknemer] bij/als gevolg van dat ongeval heeft opgelopen is onderwerp van discussie tussen partijen. Naar eveneens uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt, kan aan het (bijna)ongevalmeldingsformulier slechts betrekkelijke betekenis kan worden toegekend. Uit de verklaring van [de vrouw van de werknemer] afgelegd ten overstaan van de kantonrechter ter gelegenheid van de enquête in eerste aanleg, zou een directe relatie tussen het aan [de werknemer] overkomen ongeval op 19 december 2001, zijn pijn aan heup en rug en een daarop volgende operatie afgeleid kunnen worden. Evenwel aanvaardt het hof dat zonder nadere stellingen en uitleg van [de werknemer], die ontbreken, niet: [de werknemer] heeft geen enkel inzicht gegeven waarin het “ernstige rugletsel” dat hij zou hebben opgelopen bestaat. Uit het door [de werknemer] bij CvR overgelegde huisartsenjournaal blijkt dat [de werknemer] (eerst) medio september 2003 aan een HNP, een hernia dus, is geopereerd. Bij gebreke van enige andere vermelding in de status is dat kennelijk de operatie waarop [de vrouw van de werknemer] doelt. [de werknemer] heeft evenwel in zijn aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde stellingen nagelaten de HNP als ongevalsgevolg te duiden, hij is in algemeenheden blijven steken. Ook heeft [de werknemer] - volgehouden in hoger beroep - geen rapportage uit de behandelende sector overgelegd waaruit het (mogelijke) oorzakelijk verband tussen het ongeval en de hernia(operatie) blijkt. De bij CvR overgelegde brief van de neuroloog [Z] heeft betrekking op een bezoek van [de werknemer] aan de poli Neurologie op 16 januari 2001, derhalve vóór het ongeval (19 december 2001). Deze brief mist daarmee in zoverre betekenis, zij het dat de door de neuroloog genoemde dysaesthesie aan het linker bovenbeen de vraag oproept of [de werknemer] zijn latere klachten aan been en rug wel juist duidt. Ook daarover hult [de werknemer] zich in stilzwijgen. In dit verband geldt dat [de werkgever] er terecht op wijst dat [de werknemer] ook in hoger beroep nalaat medische stukken van neuroloog of chirurg (bedoeld is: met betrekking tot het ongeval en de gevolgen daarvan) in het geding te brengen. Deze informatie zou voor [de werknemer] beschikbaar moeten zijn, in aanmerking genomen de wettelijke bewaartermijn van medische dossiers (artikel 7:454 lid 3 BW). [de werknemer] spreekt wel over pogingen de huisarts in Hoek van Holland te vinden, maar hij laat na specialistenbrieven (aan zijn huisarts) of -rapportages over te leggen, zulks terwijl hij bij dagvaarding in eerste aanleg (betekend op 25 oktober 2005) in verband met het bedrijfsongeval heeft aangegeven “tot op de dag van vandaag nog steeds bij diverse specialisten onder behandeling” te zijn.

Op de getuigenverklaring van [de werknemer] is de beperking van artikel 164 lid 2 Rv van toepassing. Al het aanwezige bewijsmateriaal in ogenschouw genomen, waaronder de verklaring van [de werknemer], ontbreekt het “onvolledig bewijs” als uitgelegd in de rechtspraak (o.m. HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592).

[de werknemer] heeft (aldus) niet aannemelijk gemaakt dat hij lijdt aan een ziekte of gezondheidsklachten welke door de werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt, als hiervoor in rov. 5.1. bedoeld. De grieven 2 en 4 zijn vergeefs voorgesteld.

5.4 Grief 3 klaagt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het al dan niet ontbreken van medische informatie uit de behandelend sector van doorslaggevende betekenis geacht moet worden voor het aan [de werknemer] opgedragen bewijs. [de werknemer] weet niet meer bij welke huisarts in Hoek van Holland hij is geweest, onderzoek leverde niets op. Mede gezien deze situatie had het op de weg van [de werkgever] gelegen om feiten en/of omstandigheden te stellen ter motivering van de betwisting van de stellingen van [de werknemer]; er waren immers door [de werknemer] omstandigheden gesteld die zich in de sfeer van [de werkgever] bevonden. De kantonrechter had, aldus [de werknemer], een bewijsopdracht aan [de werkgever] dienen te geven met als doel het verkrijgen van informatie, waaronder het verkrijgen van de NAW-gegevens van de desbetreffende huisarts en het overleggen van een gedetailleerde verklaring van getuige [Y] en/of de veiligheidscoördinator [ X] met betrekking tot de toedracht van het ongeval en de daaruit voortvloeiende medische klachten.

Ten aanzien van deze grief wordt het volgende overwogen. De grief verliest in de eerste plaats uit het oog dat onder omstandigheden voor aansprakelijkheid aan de zijde van een werkgever bewijs van de toedracht van een schadeveroorzakende gebeurtenis geen vereiste is, vgl. HR 9 juni 1995, NJ 1995, 630. Mede in aanmerking genomen de betwisting door [de werkgever] van de stelling van [de werknemer] dat hij ernstig been-, knie en/of rugletsel had opgelopen, heeft de kantonrechter de instructie terecht dáárop gericht. Kenmerkend verschil met laatstgenoemde zaak is immers dat daarin onder meer vaststond (rov. 3.3.3) “(i) dat de werknemer ernstig letsel heeft opgelopen tijdens arbeidstijd en op de werkplek.” Voor een verzwaarde stelplicht aan de zijde van [de werkgever] met betrekking tot NAW-gegevens van de huisarts of verklaringen van [Y] en [X] bestaat evenmin aanleiding: [de werknemer] beschikte over dezelfde kennis met betrekking tot de feitelijke omstandigheden waaronder het ongeval plaatsvond en het vervolg daarop en gesteld noch gebleken is dat [Y] of [X] medisch geschoold zijn of (kunnen) beschikken over medische stukken met betrekking tot [de werknemer]. Terecht immers merkt [de werknemer] zelf in de toelichting op grief 4 op dat de beoordeling van het medisch causaal verband tussen het ongeval en de daaruit voortvloeiende klachten lijkt voorbehouden aan een medicus. Het feit dat [de werknemer] jaren heeft laten verstrijken alvorens de nodige medische stukken te verzamelen (CvR 3.6, 4e alinea) kan niet op [de werkgever] afgewenteld worden. In het licht van het in 5.2., 5.3 en 5.4 vermelde heeft de kantonrechter in die stand van het geding terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan het ontbreken van medische informatie. Ook deze grief faalt.

5.5 [de werknemer] heeft een bewijsaanbod in hoger beroep gedaan. Het hof passeert dit aanbod. Als hiervoor vermeld is tussen partijen niet in geschil dat [de werknemer] op 19 december 2001 een ongeval is overkomen en evenmin dat hij daarna een bezoek aan een huisarts in Hoek van Holland heeft gebracht. Dat hoeft dus niet meer bewezen te worden en het aanbod [Y] daarover te horen is dus irrelevant. Ten aanzien van “het bezoek aan de dokter in Hoek van Holland” (waarover [X] gehoord zou moeten worden) geldt dat [de werknemer] daarover zelf onder ede heeft verklaard: “Daar heeft mij een assistent te woord gestaan. Ik heb de dokter niet gezien, maar de assistente zei dat het niet gebroken was, maar misschien gescheurd en dat ik mijn huisarts maar moest raadplegen.” Aldus is [de werknemer] tekortgeschoten in zijn stellingen met betrekking tot de evt. diagnose door een huisarts te Hoek van Holland. Daarmee mist het aanbod [X] te horen eveneens belang.

5.6 Als in het ongelijk te stellen partij wordt [de werknemer] veroordeeld in de kosten in hoger beroep aan de zijde van [de werkgever] gevallen. Voor de door [de werkgever] gevraagde veroordeling in het nasalaris dient de daarvoor wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd te worden.

5.7 Nu in het tussenvonnis geen te executeren beslissingen zijn genomen hebben partijen bij een beslissing ten aanzien van dit vonnis geen belang. Het hof zal in het dictum van dit arrest dan ook geen beslissing opnemen met betrekking tot dit vonnis.

Beslissing

Het hof:

- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Dordrecht van 25 januari 2007;

- veroordeelt [de werknemer] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [de werkge-ver] tot op heden begroot op € 251,00 aan verschotten en € 894,-- aan salaris advocaat;

- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, M.J. van der Ven en T.L. Tan en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2009 in bijzijn van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature