Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Artikel 1:160 BW . Partner inmiddels overleden. Beoordeling achteraf. Einde alimentatieverplichting.

Uitspraak



GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 7 november 2007

Rekestnummer. : 331-H-07

Rekestnr. rechtbank : FA RK 06-3319

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

procureur mr. M.Ph. de Witte,

tegen

[verweerster],

wonende te [woonplaats],

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

procureur mr. A.M. de Deken.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 7 maart 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 19 december 2006.

De vrouw heeft op 9 mei 2007 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 12 september 2007 en 18 september 2007 aanvullende stukken ingekomen.

Op 26 september 2007 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.M. Prins, en de vrouw, bijgestaan door haar procureur. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.

VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. Bij die beschikking is het verzoek van man om de alimentatie ten behoeve van de vrouw op nihil te stellen, afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie voor de vrouw, de vraag of zij heeft samengewoond met een ander als waren zij gehuwd.

2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de alimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag als het hof zal vermenen te behoren. Gezien de door de man gegeven toelichting begrijpt het hof dat de man om beëindiging verzoekt.

3. De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt de man te veroordelen in de kosten van het geding.

4. De man stelt dat er tussen de vrouw en wijlen de heer [x] sprake is geweest van een affectieve relatie van duurzame aard, die meebracht dat zij elkaar wederzijds verzorgden, met elkaar samenwoonden, en een gemeenschappelijke huishouding voerden. De vrouw en de heer [x] woonden, volgens de man, afwisselend samen in Den Haag en Denemarken (tijdens de ziekenhuisopname van de heer [x] verbleef de vrouw bij hem in het ziekenhuis). Zij gingen met elkaar op vakantie en zij bezochten gezamenlijk wederzijdse familie. De heer [x] heeft een geldsom (een eenmalig bedrag van ongeveer € 11.000,-) aan de vrouw overgemaakt en geprobeerd een gedeelte van het erfdeel van zijn ouders aan haar over te dragen. De man is dan ook van mening dat de vrouw en de heer [x] met elkaar hebben samengewoond, als bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek . Ter staving van zijn stelling heeft de man een aantal verklaringen van derden, alsmede enkele foto’s en de rouwkaart van het overlijden van de heer [x] overgelegd. De man biedt bewijs aan van zijn stellingen door middel van het horen van getuigen.

5. De vrouw betwist dat zij met de heer [x] heeft samengewoond, als bedoeld in artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek . De vrouw had een eigen appartement in Den Haag en de heer [x] een huis in Denemarken. Zij voerden ieder zijn/haar eigen huishouden. Vanaf februari 2006 is de heer [x] herhaaldelijk voor lange of korte tijd opgenomen geweest in diverse ziekenhuizen. De vrouw verbleef in die tijd weliswaar bij hem in het ziekenhuis, maar dit betekent niet dat zij met hem heeft samengewoond. In maart 2006 kreeg de heer [x] te horen dat hij ongeneeslijk ziek was. De vrouw heeft hem toen, in de laatste periode van zijn leven, als vriendin en ‘buddy’ bijgestaan. Van een door de wet vereist ‘elkaar wederzijds verzorgen’ kon in deze situatie, volgens de vrouw, geen sprake zijn. De vrouw stelt dat zij geen huishoudgeld van de heer [x] ontving. Zij merkt op ook niet als erfgenaam te zijn benoemd door de heer [x] en geen nabestaandenpensioen te ontvangen. De bijdrage die zij van de heer [x] heeft ontvangen (een eenmalig bedrag van € 10.712,-) was geen verzorgingsbijdrage, maar een tegemoetkoming in de zeer bijzondere kosten die de vrouw moest maken. De vrouw weerspreekt de inhoud van de brieven die de man (van de kinderen van de heer [x] en diens zus) heeft overgelegd. Ook de vrouw legt ter onderbouwing van haar stellingen een aantal brieven over.

6. Het hof overweegt als volgt. Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleving met een ander als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW , is volgens vaste rechtspraak vereist dat tussen de partners een affectieve relatie bestaat van duurzame aard die meebrengt dat zij elkaar wederzijds verzorgen, met elkaar samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Daarbij is het uitgangspunt dat artikel 1:160 BW restrictief moet worden uitgelegd. Van wederzijdse verzorging is slechts sprake indien de samenwonenden in feite elk hetzij bijdragen in de kosten van de gezamenlijke huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien, waarbij bijvoorbeeld gedacht moet worden aan een taakverdeling.

7. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat er tussen de vrouw en wijlen de heer [x] sprake is geweest van een samenwoning als bedoeld in artikel 1:160 BW . Daartoe overweegt het hof als volgt.

8. Het hof begrijpt dat de vrouw niet langer betwist dat zij en de heer [x] een affectieve relatie met elkaar hebben gehad. Die relatie heeft, zo begrijpt het hof voorts, tenminste drie jaren geduurd en kan naar het oordeel van het hof als duurzaam worden aangemerkt.

De vrouw en de heer [x] zijn sedert februari 2006 (tot het overlijden van de heer [x] op 26 augustus 2006) nagenoeg onafgebroken samen geweest. Zij verbleven in die periode veelal in Denemarken, in het huis van de heer [x], of in (het logeerhuis van) het ziekenhuis in de periode dat de heer [x] opgenomen was. In de periode vlak voor het overlijden van de heer [x] verbleven zij samen in Nederland. Het hof stelt vast dat de vrouw en de heer [x] meerdere keren met elkaar op vakantie gingen en daarnaast, hoewel volgens de vrouw slechts een enkele keer, gezamenlijk bezoek aan wederzijdse familie brachten. Overigens dateert, zo stelt het hof vast, het intensieve contact tussen de vrouw en de heer [x] van vóór februari 2006. De heer [x] heeft destijds de nieuwe woning van de vrouw opgeknapt en sliep, zo heeft de vrouw erkend, ook weleens bij haar.

De vrouw heeft de heer [x] tijdens diens ziekte verzorgd. Zij stond hem van zeer nabij bij en verbleef in die periode, zoals gezegd, in zijn buurt. Andersom heeft de heer [x] de vrouw een bedrag van € 10.712,- geschonken, teneinde haar in staat te stellen bepaalde, ten behoeve van haar zelf, te maken kosten te kunnen voldoen. Daarnaast heeft hij getracht een voorschot op de erfenis van zijn vader, aan de vrouw te voldoen. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van het hof dat zowel de vrouw als de heer [x] de bedoeling hadden om elkaar (in financieel opzicht) te verzorgen.

In juni 2006 hebben de vrouw en de heer [x] een (huwelijks)ceremonie (volgens Vikingrituelen) gesloten op IJsland. Hoewel tussen partijen vast staat dat er van het sluiten van een huwelijk in de zin van de wet geen sprake was (volgens de man had het huwelijk daarvoor bekrachtigd moeten worden en volgens de vrouw betrof het slechts een cultureel en historisch evenement), leidt het hof hieruit af dat de relatie tussen de vrouw en de heer [x] kennelijk zodanig serieus was dat zij een verbintenis wilden aangaan, die een huwelijkse verbintenis in belangrijke mate benaderde.

Tot slot staat vast dat de vrouw ‘Joyce’ in de overgelegde overlijdensberichten van de heer [x] wordt genoemd vóór diens kinderen.

9. Gelet op het hiervoor overwogene stelt het hof vast dat de onderhoudsverplichting van de man is geëindigd. De bijzondere omstandigheden van het geval, de ernstige ziekte van de heer [x], kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het hof stelt de datum van eindiging vast op 30 mei 2006, overeenkomstig het verzoek van de man in eerste aanleg, nu hij in beroep daarvan niet is afgeweken. De bestreden beschikking dient derhalve te worden vernietigd.

10. Hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, behoeft in het licht van het vorenoverwogene geen bespreking meer, omdat dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

11. Het hof ziet geen reden, zoals door de vrouw is verzocht, de man te veroordelen in de kosten van het geding, en zal dit verzoek derhalve afwijzen.

12. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de verplichting van de man om aan de vrouw alimentatie te verstrekken is geëindigd op 30 mei 2006;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2007.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature