U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Uitspraak



Uitspraak : 3 april 2002

Rekestnummer : 707-H-01

Rekestnr. rechtbank : 01/1386

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE

FAMILIEKAMER

B e s c h i k k i n g

in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

procureur mr. A.A.G. Balkenende,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

procureur mr. P.J.W. de Water.

PROCESVERLOOP

De moeder is op 31 augustus 2001 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te [y] [in] 2001.

De vader heeft op 13 december 2001 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder is bij het hof een brief met bijlage ingekomen, gedateerd 9 november 2001, en een faxbericht met bijlagen, gedateerd 25 januari 2002.

Van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Den Haag, hierna te noemen: de raad, is bij het hof een brief ingekomen, gedateerd 14 november 2001, inhou-dende de mededeling dat de raad in deze zaak geen rapport en/of advies heeft uitge-bracht en om die reden niet ter terechtzitting vertegenwoordigd zal zijn.

Op 30 januari 2002 is de zaak mondeling behandeld.

VASTSTAANDE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen de partijen het volgende vast.

Bij beschikking van 15 september 1999 heeft de rechtbank te [y] tussen de [partijen], met elkaar gehuwd [in] 1987, de echtscheiding uitgespro-ken. Bij die beschik-king is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de op 6 september 1997 uit het huwelijk van de partijen geboren [de minde[de minderjarige], met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlij-ke stand, doch niet eerder dan met ingang van de datum van opheffing van de samenwoning, bepaald op ƒ 250,-per maand. Tevens is verstaan dat de partijen de onderling getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding hebben neergelegd in een echtscheidings-convenant . Blijkens het op 16 juli 1999 tussen de partijen gesloten en ondertekende conve-nant zijn de partijen ten aanzien van het gezag en de kinderalimentatie het volgende overeen-gekomen:

2.1. Partijen achten het in het belang van [de minderjarige] dat zij na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over haar blijven uitoefenen.

2.2. [de minderjarige] heeft in principe woonplaats bij de vrouw. De kinderbijslag komt aan de vrouw toe.

2.4. Met ingang van de datum van opheffing van de samenwoning betaalt de man aan de vrouw een alimentatie voor [de minderjarige] van ƒ 250,- per maand, bij vooruitbetaling te vol-doen. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a van het Burgerlijk Wetboek, voor het eerst per 1 januari 2000.

2.5. De in artikel 2.4 vastgestelde alimentatie is gebaseerd op een draagkrachtberekening, maar is op een hoger bedrag vastgesteld. Deze alimentatie kan dan ook niet bij rechter-lijke uitspraak worden gewijzigd op grond van de stelling dat de alimentatie van de aan-vang af niet aan de wettelijke maatstaven zou hebben voldaan, doch wel op grond van een wijziging van omstandigheden.

Bij verzoekschrift dat op 28 februari 2001 bij de rechtbank te [y] is ingekomen heeft de moeder verzocht, op grond van gewijzigde omstandigheden, de beschikking van 15 september 1999 en de afspraken tussen de partijen, gemaakt en vastgelegd in het convenant van 16 juli 1999 te wijzigen in die zin, dat voortaan alleen aan haar het gezag over [de minderjarige] zal toekomen, een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast te stellen van één weekeinde in de veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot maandagochtend voor schooltijd, waarbij de vader gehouden is [de minderjarige] naar school te brengen. Voorts heeft zij verzocht de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie te bepalen op ƒ 350,- per maand.

Bij brief van 26 juni 2001 heeft de vrouw haar wijzigingsverzoek met betrekking tot de omgangsregeling ingetrokken.

Bij de bestreden beschikking is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar alimentatiever-zoek en is het meer of anders verzochte afgewezen.

BEOORDELING

1. In geschil zijn het ouderlijk gezag en de kinderalimentatie.

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat zij wordt belast met het éénhoofdig gezag over [de minderjarige] en de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie te bepalen op ƒ 350,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand. De vader bestrijdt haar beroep.

3. De moeder heeft onder meer aan haar inleidende verzoek ten grondslag gelegd dat er grote communicatieproblemen tussen de ouders bestaan, waardoor de partijen niet meer met elkaar kunnen overleggen over zaken die [de minderjarige] aangaan. Volgens de moeder zijn haar pogingen om de contacten tussen de vader en haar te normaliseren mislukt, omdat de vader zijn eigen belangen voorop stelt en haar de wet voorschrijft. De partijen slagen er niet in een gestructu-reerde invulling aan het gezamenlijk gezag te geven. Met de huidige omgangsregeling moet de moeder minder gaan werken en kan derhalve niet in dezelfde mate bijdragen in de kosten van [de minderjarige], zodat zij recht en belang heeft bij een kinderalimentatie van ƒ 350,- per maand, waarvoor de vader draagkracht heeft.

KINDERALIMENTATIE

4. Hoewel de moeder stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, verenigt het hof zich in zoverre met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust.

GEZAG

5. In hoger beroep stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door haar gestelde communicatieproblemen niet zo ernstig zijn dat het risico bestaat dat [de minderjarige] klem zal raken tussen de ouders en dat aan haar verzoek geen feitelijke omstandig-heden ten grondslag zijn gelegd waaruit kan worden afgeleid dat het éénhoofdig gezag in het belang van [de minderjarige] is. De moeder voert daartoe aan dat de rechtbank volledig voorbij is gegaan aan de reeds jaren bestaande moeilijkheden tussen de partijen, veroorzaakt door de ernstig vijandige houding van de vader jegens haar. Hoewel de moeder stelt door de vader te zijn bedreigd en mishandeld, heeft zij zich telkens tevergeefs ingespannen om de contacten met de vader - in het belang van [de minderjarige] - te normaliseren. Volgens de moeder acht de vader het uitsluitend van belang dat zijn wensen worden ingewilligd en gaat hij voorbij aan de belangen van de moeder en [de minderjarige]. De vader heeft het bovenstaande gemotiveerd betwist.

6. Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen handhaving van het gezamenlijk gezag, te meer nu de moeder - desgevraagd ter zitting - niet aan heeft kunnen geven wat de meerwaarde is van toewijzing van het gezag aan haar alleen ten opzichte van gezamenlijk gezag. Er is weliswaar sprake van een conflictueuze situatie tussen de partijen, maar deze is niet zodanig dat gesproken dient te worden van een voor [de minderjarige] onaanvaardbare situatie. De moeder heeft de door haar gestelde feiten (onder andere bedreigingen en mishandelingen door de vader) niet aannemelijk gemaakt. Het zwaartepunt bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] heeft sedert het uiteengaan van de partijen bij de moeder gelegen, met als gevolg dat de moeder de dagelijkse beslissingen neemt ten aanzien van [de minderjarige]. Voor wat betreft de belangrijkere beslissingen ten aanzien van [de minderjarige], zoals bijvoorbeeld de schoolkeuze en gezondheid, zal de moeder de vader moeten consulteren. Eventueel kan één van de partijen, bij onenigheid tussen hen over een belangrijke te nemen beslissing, op grond van artikel 1:253a BW het geschil aan de rechtbank voorleggen. Van de ouders mag worden verwacht dat zij zich - in het belang van [de minderjarige] - inspannen de communicatie te verbeteren. Vast staat dat de vader, zonder voorafgaand overleg met de moeder, [de minderjarige] in een Grieks-orthodoxe kerk heeft laten dopen, waarmee hij de verhouding tussen de partijen op scherp heeft gezet. Het hof benadrukt - zoals ter zitting reeds is medegedeeld - dat het (blijven) ondernemen van dergelijke akties van de vader alsnog kan leiden tot toewijzing van eenhoof-dig ouderlijk gezag. Gelet op het vorenstaande acht het hof het door de moeder verzochte onderzoek van de raad niet geïndiceerd. Hetgeen de partijen ieder voor zich voorts nog naar voren hebben gebracht (met betrekking tot de geplande vakantie in Griekenland) behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking, omdat bespreking ervan niet tot een ander oordeel kan leiden.

7. Uit het bovenstaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zo-ver aan het oordeel van het hof onderwor-pen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, De Bruijn-Lückers en Zeven-Postma, bijge-staan door Suderée als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 3 april 2002.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature