U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

2e tussenarrest na getuigenverhoor. Schade aan gehuurde bedrijfsruimte. 3e tussenarrest is ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8693.

Uitspraak



Arrest d.d. 21 september 2010

Zaaknummer 107.001.690/01

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

1.

[naam VOF] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , alsmede haar vennoten

2.

[appellant] en

3.

[appellante] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

appellanten,

in eerste aanleg: gedaagden,

hierna (in enkelvoud) te noemen: [appellanten],

advocaat: mr. P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden,

tegen

Xandor Beheer B.V.,

gevestigd te Stadskanaal,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna te noemen: Xandor,

advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden.

De inhoud van het door het hof op 31 maart 2009 in deze zaak gewezen tussenarrest wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Ingevolge gemeld tussenarrest heeft op 22 september 2009 een getuigenverhoor aan de zijde van [appellanten] plaatsgevonden. Vervolgens is op 15 december 2009 de contra-enquête gehouden. De van de verhoren opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.

Partijen hebben ieder nog een memorie na enquête genomen.

Tot slot hebben partijen de stukken andermaal aan het hof overgelegd voor het wijzen van arrest.

De verdere beoordeling

1.

In genoemd tussenarrest is [appellanten] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat:- [voormalig eigenaar] en [appellanten] in onderling overleg de kosten van herstel van het gehuurde hebben vastgesteld op € 3.000,--;

- [voormalig eigenaar] toestemming heeft verleend aan [appellanten] om in het gehuurde voorzieningen ter zake van verlichting, water en electra aan te brengen.

2.

Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [appellanten] twee getuigen doen horen, te weten [voormalig eigenaar] en [appellant] (appellant sub 2).

2.1

De getuige [voormalig eigenaar] heeft als volgt verklaard:

"Ik ben eigenaar geweest van het pand [adres] te [vestigingsplaats] . Ik heb het pand in eigendom gehad van 2000 tot 2005. Toen ik eigenaar werd, huurde [appellanten] het pand al. In het pand waren toen al electrische leidingen en waterleidingen aangebracht. Ik heb voor het aanbrengen daarvan dus geen toestemming gegeven. Of de vorige eigenaar dat wel heeft gedaan weet ik niet. Op een gegeven moment, dat was in mei of juni 2004 in mijn herinnering, heeft [appellanten] de huur van het pand opgezegd. Hij ging een eigen pand bouwen en dat zou omstreeks juni 2005 opgeleverd worden. Omdat de andere huurder van het pand ook overwoog die huur op te zeggen en ik dus mogelijk met een leeg pand zou komen te zitten, ben ik gaan nadenken over wat ik met het pand wilde. Ik heb toen besloten het te koop te zetten. Wanneer ik die beslissing precies genomen heb, weet ik zo niet. Ik weet ook niet meer precies wanneer de onderhandelingen met de heer [directeur Xandor] van Xandor hun beslag hebben gekregen. Volgens mij zijn de onderhandelingen met [directeur Xandor] zo in november 2004 begonnen. U toont mij een schriftelijke verklaring gedateerd 13 augustus 2007 waar mijn naam onder staat en zegt mij dat deze verklaring als productie A aan de memorie van grieven is gehecht. Nu ik deze verklaring doorlees, herken ik deze. De verklaring is van mij afkomstig. Wat daar staat klopt. In de verklaring wordt melding gemaakt van een inspectie van het pand door mij en de heer [appellanten] . Ik kan me die inspectie nog herinneren. We hebben de buitenkant van het pand geïnspecteerd. Het doel van de inspectie was om de schade aan de buitenkant van het pand vast te stellen. Dat er schade was, was mij al wel bekend, maar in verband met het einde van de huur moest de schade ook worden vastgesteld. We hebben bij de inspectie geconstateerd dat ongeveer tien platen - naar ik meen drie aan de achterzijde en zeven aan de zijkanten - beschadigd waren. Het gaat om platen van 1,10 meter breed. Als u weet dat het pand, naar ik meen, 20 bij 40 meter groot is, kunt u daaruit afleiden dat slechts een gering deel van de platen beschadigd was. Nadat we de schade hadden vastgesteld, spraken we af dat [appellanten] voor herstel van de schade zou zorgen. [appellanten] heeft, naar ik van hem begreep, een offerte gevraagd voor de reparatie van de platen en die offerte kwam naar hij mij meedeelde uit op € 3.000,--. Ik begreep dat het de bedoeling was dat er reparatieplaten over de beschadigde platen zouden worden aangebracht. Ik heb die offerte niet zelf gezien. Het bedrag van € 3.000,-- is door [appellanten] genoemd en ik ging er van uit dat dat klopte. Of die offerte er al was tijdens de inspectie of na die tijd is opgevraagd, weet ik zo niet. We spraken ook af dat wanneer [appellanten] voor herstel van de platen zou zorgen, de zaak voor wat betreft de buitenkant van het pand daarmee af was. Het kan zijn dat toen die inspectie plaatsvond en de afspraak met [appellanten] werd gemaakt, ik al in onderhandeling was met [directeur Xandor] . Zoals gezegd, heb ik niet precies in het hoofd wanneer die onderhandelingen precies hebben plaats-gevonden. Ik weet wel dat ik ook met [directeur Xandor] om het pand gelopen heb om de schade op te nemen. Dat was nadat de inspectie met [appellanten] had plaatsgevonden. Ik heb [directeur Xandor] toen van de met [appellanten] gemaakte afspraken op de hoogte gesteld. Ik heb hem dus ook verteld over het bedrag van € 3.000,--. [directeur Xandor] zou een en ander met [appellanten] regelen. Ik ging er van uit dat [appellanten] die € 3.000,-- aan [directeur Xandor] zou betalen. Ik weet niet meer of [directeur Xandor] meer schade aan de buitenzijde van het pand heeft geconstateerd dan ik had gedaan. Wel weet ik dat [directeur Xandor] aangaf dat hij het gehele pand van nieuwe platen wilde voorzien. De bestaande platen waren groen., Hij wilde platen van dezelfde kleur als van de kleur van zijn eigen pand, dat erachter gelegen was. De inspectie van het pand met [directeur Xandor] vond in november 2004 of in januari 2005 plaats, wanneer precies weet ik niet, maar in elk geval nadat ik het pand met [appellanten] had geïnspecteerd. Mr. Gruppen houdt mij een schriftelijke verklaring van 14 februari 2006 voor en zegt mij dat deze verklaring als productie 15 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg is overgelegd. Deze verklaring is inderdaad door mij ondertekend. Mr. Gruppen wijst er op dat in de verklaring ook melding wordt gemaakt van andere schade aan de buitenkant dan alleen schade aan de platen. Er waren inderdaad ook plastic ruitjes van één van de deuren kapot. Er wat een scheur in. Daarnaast was een klein stukje van de ronde kant van het kozijn van een deur beschadigd alsmede een paneel van een andere deur. [appellanten] zou ook deze beschadigingen herstellen. Volgens mij zaten deze herstelkosten ook in de offerte waarover ik al heb verklaard. Zoals gezegd, heb ik die offerte niet zelf gezien. Hij zou nog wel ergens moeten zijn. Mr. Gruppen wijst er op dat in de verklaring van 14 februari 2006 het bedrag van € 3.000,-- niet wordt genoemd. Ik weet niet wat daar de reden van is."

2.2

De partijgetuige [appellanten] heeft - samengevat - het volgende verklaard:

"Ik ben het pand waar het vandaag om gaat in 1995 gaan huren. [voormalig eigenaar] was toen nog geen eigenaar van het pand (…) Ik heb het pand gehuurd als een kaal casco. Electra en watervoorzieningen moesten nog worden aangelegd. Daar heb ik voor gezorgd. De electraleidingen en stopcontacten zijn met schroefjes bevestigd aan de binnenbeplating. De waterleidingen zijn demontabel aangebracht. Voor het aanbrengen van deze voorzieningen had ik toestemming van de verhuurder en van de gemeente. Die toestemming is bij mijn weten niet schriftelijk vastgelegd. Enkele jaren nadat [voormalig eigenaar] eigenaar was geworden, heb ik de huur opgezegd. Dat zal omstreeks november 2004 zijn geweest (...) Nadat ik de huur had opgezegd, hebben [voormalig eigenaar] en ik het pand aan de buitenzijde geïnspecteerd. We zijn om het pand heen gelopen om te zien of er onvolkomenheden waren. Die moesten in orde gemaakt worden bij de oplevering van het pand als de huur eindigde. Wanneer die inspectie precies plaatsvond, weet ik niet meer. Het was natuurlijk na de opzegging, maar voordat [directeur Xandor] in beeld was. Bij de inspectie stelden we vast dat er beschadigingen zaten aan de buitenzijde van het pand. Er waren tien platen beschadigd en daarnaast het onderste paneel van een overheaddeur en een ruitje van een deur. Nu ik dit zo zeg, merk ik op dat het ook kan zijn dat de overheaddeur pas na de inspectie beschadigd is doordat er een vrachtauto tegenaan is gereden. Ik weet niet meer precies wanneer die deur beschadigd is. [voormalig eigenaar] en ik spraken af dat we zouden vaststellen wat de kosten van herstel van de beschadigingen waren. Ik zou de herstelkosten dan betalen. We zouden dat samen vaststellen. Ik heb vervolgens gebeld met Unidek en gevraagd naar de kosten van het aanbrengen van overzetplaten over de bestaande platen. Ik heb een offerte ontvangen die uitkwam op een bedrag van € 3.000,--. Ik heb de uitkomst van die offerte aan [voormalig eigenaar] doorgegeven. De offerte zit volgens mij bij de processtukken. Voor alle volledigheid merk ik op dat er later, toen er inmiddels problemen waren met [directeur Xandor] , nog een offerte is opgevraagd. Dat is een offerte die bedoeld is om een offerte van [directeur Xandor] over de kosten van het aanbrengen van geheel nieuwe beplating te weerleggen. Daarnaast is er een offerte opgevraagd betreffende de kosten van het herstel van het paneel in de overheaddeur. Die offerte is naar ik meen bij [Q] opgevraagd en zou zich ook bij de stukken moeten bevinden. Ik hoor mijn advocaat zeggen dat het productie 6 bij de conclusie van antwoord moet zijn (…) Uit hetgeen ik zoëven heb verklaard over het moment waarop de overheaddeur beschadigd is, kunt u ook afleiden dat ik niet kan zeggen of de offerte bij [Q] meteen na de inspectie is aangevraagd of op een later moment. [voormalig eigenaar] en ik hebben afgesproken dat de beschadigingen aan de buitenzijde van het pand afgedaan zouden zijn met de betaling van de herstelkosten, zoals die door mij waren opgevraagd. [voormalig eigenaar] heeft het pand nadien verkocht aan [directeur Xandor] . Ik heb toen van [voormalig eigenaar] begrepen dat hij met [directeur Xandor] nog zou regelen of ik de herstelkosten aan [directeur Xandor] of aan [voormalig eigenaar] zou moeten betalen. Dat heb ik vervolgens afgewacht."

3.

Xandor heeft in contra-enquête twee getuigen doen horen, te weten haar directeur [directeur Xandor] en diens echtgenote [Z] .

3.1

De getuige [directeur Xandor] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard:

"Ik ben bestuurder van Xandor Beheer.

Het verhaal van de afspraak over de € 3.000,- was mij totaal onbekend, tot [appellanten] daar in deze procedure mee kwam. [voormalig eigenaar] heeft mij nooit iets verteld over een dergelijke afspraak.

Begin 2005, ik meen in februari, heb ik het pand van [voormalig eigenaar] gekocht. Ongeveer een half jaar daarvoor had ik al eens belangstelling getoond voor de aankoop van het pand, maar de onderhandelingen daarover liepen stuk. U moet weten dat ik een bedrijfspand had dat gezien vanaf de weg, achter het desbetreffende pand gelegen is. De beide percelen grenzen aan elkaar. Begin 2005 werd mij een ander pand aangeboden. Ik liet dat telefonisch aan de vrouw van [voormalig eigenaar] - [voormalig eigenaar] was toen niet thuis - weten. [voormalig eigenaar] belde mij vervolgens terug en we maakten een afspraak voor een bespreking bij mij op kantoor. Die bespreking vond de zaterdag daarop plaats. [voormalig eigenaar] was alleen. Mijn vrouw was er gedeeltelijk bij. Ze heeft ons van koffie voorzien. We werden het al snel eens over de prijs en de leveringsdatum. Aanvankelijk hanteerde [voormalig eigenaar] een vraagprijs van, naar ik meen, € 320.000,- of € 330.000,- en ik wilde € 275.000,- betalen. Na een kwartiertje kwamen we uit op € 290.000,- en drie tuinsets. Waarom [voormalig eigenaar] de prijs zo snel liet zakken, weet ik niet precies. Hij heeft me dat niet verteld. Ik vermoed dat het verband hield met de te verwachten leegstand van het pand. Ik heb de gemaakte afspraken kort op papier gezet. We zijn ook samen naar buiten geweest om de schade aan het pand te bekijken. Ik heb gevraagd wie er verantwoordelijk was voor de schade. [voormalig eigenaar] antwoordde daarop: wie vernielt, moet betalen. [voormalig eigenaar] heeft toen niet gezegd dat hij daarover een afspraak had gemaakt met [appellanten] . Dat heeft hij ook niet op een ander moment gezegd.

De gevelplaten over de volledige oppervlakte van het pand waren beschadigd. Ook was er schade aan de deuren. De schade was toen wij samen naar het pand gingen kijken, niet overal zichtbaar. Er stonden her en der spullen voor de gevel. Bovendien is later nog schade ontstaan toen de reclameplaten van [appellanten] van de gevel werden weggehaald en daarbij coating losraakte.

Inmiddels is de schade hersteld doordat de hele gevel is voorzien van nieuwe platen. Voor de kleurstelling van die platen is aansluiting gezocht bij de kleuren van het pand dat ik al had. Het idee om het herstel op deze wijze te laten plaatsvinden, is pas ontstaan toen na het vertrek van [appellanten] duidelijk werd hoe groot de schade aan het pand was. Pas toen kon worden vastgesteld dat een andere wijze van herstel niet goed mogelijk was. Toen ik met [voormalig eigenaar] onderhandelde over de aankoop van het pand was dat nog niet bekend.

Ik weet niet of [appellanten] van [voormalig eigenaar] , of van een eerdere eigenaar van het pand, toestemming heeft gekregen om voorzieningen voor gas, water en electra in het pand aan te brengen.

Op vragen van mr. Gruppen antwoord ik dat ook [appellanten] niet met mij gesproken heeft over een afspraak met [voormalig eigenaar] betreffende de kosten van herstel van het pand toen ik samen met hem het pand inspecteerde om de schade vast te stellen. Een dergelijke afspraak is toen totaal niet aan de orde geweest. Ik heb nooit iets gezien of gehoord van een offerte van de firma Unidek van € 3.000,- voor het herstel van de schade aan het pand.

Op een vraag van mr. Blokzijl antwoord ik dat ik het pand voorafgaand aan de koop niet uitvoerig hoefde te bekijken, omdat ik het pand en de onderhoudstoestand ervan kende. Ik was immers de achterbuurman."

3.2

De getuige [Z] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:

"(…) U houdt mij een schriftelijke verklaring voor die als productie 1 aan de memorie van antwoord is gehecht. Ik herken deze verklaring. Ik heb die opgesteld en ondertekend. Onlangs heb ik de verklaring nog eens doorgelezen. Wat er in die verklaring staat, klopt helemaal. Ik sta daar volledig achter.

In het kort komt de verklaring er op neer dat bij gelegenheid van de onderhandelingen over de aankoop van het pand tussen [directeur Xandor] en [voormalig eigenaar] niet gesproken is over een afspraak tussen [appellanten] en [voormalig eigenaar] inhoudende dat [appellanten] kon volstaan met betaling van een bedrag van € 3.000,-. [voormalig eigenaar] heeft [directeur Xandor] gezegd dat wie de schade veroorzaakt had, ook voor herstel moest zorgen.

De onderhandelingen vonden in de kantine van ons bedrijf plaats. Ik was er niet de hele tijd bij, maar wel een deel van de tijd. Toen ik er bij was, is over de schade gesproken in de zin zoals ik daarover verklaard heb. Beide mannen waren toen naar het pand geweest om dat te bekijken.

Ik weet niet wanneer ik het verhaal van de € 3.000,- voor het eerst gehoord heb. Ik weet wel zeker dat dat niet tijdens de onderhandelingen was."

4.

Naast de door de getuige [voormalig eigenaar] ter gelegenheid van het getuigenverhoor afgelegde verklaring, bevinden zich bij de stukken nog twee verklaringen van [voormalig eigenaar] , te weten diens verklaringen van 14 februari 2006 (overgelegd als productie 15 bij conclusie van antwoord) en van 13 augustus 2007 (overgelegd als productie A bij memorie van grieven). De verklaring van 14 februari 2006 is opgesteld samen met de appellant sub 2, [appellant] . Daarin worden de beschadigingen aan het bewuste pand vermeld, inclusief de schade aan de overheaddeur, evenwel zonder vermelding van het bedrag dat met herstel gemoeid zou zijn. In de verklaring van 13 augustus 2007 meldt [voormalig eigenaar] dat hij samen met [appellanten] de schade heeft begroot op ongeveer € 3.000,--. In zijn als getuige afgelegde verklaring meldt [voormalig eigenaar] dat hij van [appellanten] heeft begrepen dat deze een offerte had gevraagd voor de reparatie van de platen en dat die offerte, naar [appellanten] hem meedeelde, uitkwam op € 3.000,--. [voormalig eigenaar] heeft als getuige voorts verklaard dat hij de offerte niet zelf had gezien, dat [appellanten] het bedrag van € 3.000,-- noemde en dat hij, [voormalig eigenaar] , ervan uitging dat dat bedrag klopte. [voormalig eigenaar] heeft tot slot verklaard niet te weten of de offerte er al was tijdens de inspectie of na die tijd is opgevraagd.

5.

Op grond van de inhoud van de verklaringen van de (partij)getuigen [appellanten] , [voormalig eigenaar] en [directeur Xandor] - bezien in onderling verband en samenhang - is het hof van oordeel dat [appellanten] in het eerste gedeelte van het aan haar verstrekte bewijs niet is geslaagd. Dit oordeel wordt met name ingegeven door het feit dat de door [voormalig eigenaar] als getuige afgelegde verklaring te zeer afwijkt van zijn eerdere, in de voorafgaande overweging vermelde schriftelijke verklaringen, waarbij nog komt dat de juistheid van het bewuste bedrag van € 3.000,--, waarop de herstelkosten beweerdelijk zouden zijn vastgesteld, in de procedure op geen enkele wijze is geobjectiveerd. De door [appellanten] genoemde offerte van de firma Unidek bevindt zich niet bij de stukken. De verklaringen van [voormalig eigenaar] schuiven in tijd als het ware op: waar in zijn verklaring van 14 februari 2006 geen bedrag van de schade aan de gevelbeplating wordt genoemd, meldt hij in de verklaring van 13 augustus 2007 dat hij samen met [appellanten] die schade heeft begroot op € 3.000,--, terwijl hij als getuige verklaart dat het bedrag van € 3.000,-- hem door [appellanten] is genoemd. De verklaringen van [voormalig eigenaar] op het punt van de wijze van vaststellen van de schade en de hoogte ervan zijn derhalve weinig consistent, zodat om die reden de verklaringen van [voormalig eigenaar] niet kunnen bijdragen tot het van [appellanten] verlangde bewijs. Feitelijk resteert alleen de verklaring van partijgetuige [appellant] . Diens verklaring kan evenwel, gelet op het vorenstaande en bij gebreke van hem op de relevante punten van het probandum ondersteunende verklaringen van andere getuigen, op grond van het bepaalde in art. 164 lid 2 Rv geen bewijs in het voordeel van [appellanten] opleveren.

6.

Voor wat betreft het tweede gedeelte van het aan [appellanten] opgedragen bewijs is het hof van oordeel dat [appellanten] geacht moet worden daarin wel te zijn geslaagd. De getuige [voormalig eigenaar] heeft immers verklaard dat, toen hij eigenaar werd, [appellanten] het pand al in huur had en daarin ook al elektrische leidingen en waterleidingen waren aangebracht. Weliswaar verklaart [voormalig eigenaar] ook dat hij voor het aanbrengen daarvan geen toestemming heeft gegeven, doch nergens blijkt dat hij daartegen bezwaren bij [appellanten] heeft geuit. Evenmin heeft [voormalig eigenaar] verklaard dat hij [appellanten] heeft gezegd die leidingen bij het einde van de huur te verwijderen. Hieruit leidt het hof af dat [voormalig eigenaar] - zij het stilzwijgend - toestemming heeft verleend aan [appellanten] om in het gehuurde voorzieningen ter zake van verlichting, water en elektra aan te brengen.

7.

Doordat [appellanten] er niet in is geslaagd te bewijzen dat hij en [voormalig eigenaar] in onderling overleg de kosten van herstel van het gehuurde hebben vastgesteld op € 3.000,--, ligt thans in volle omvang de vraag voor wat in redelijkheid de kosten zijn geweest die met het voor rekening van [appellanten] komende herstel van de gebreken aan de gevelbeplating gemoeid zijn (geweest). De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis reeds geoordeeld dat een deskundigenonderzoek helderheid zal dienen te verschaffen. Indien het hof het vonnis van de kantonrechter zou bekrachtigen, zal de zaak conform het verzoek van Xandor op de voet van het bepaalde van art. 355 Rv naar de kantonrechter moeten worden verwezen. Het hof gaat er daarom vanuit dat met het vervolg van de procedure nog lange(re) tijd gemoeid zal zijn, te meer omdat ook het aspect van de schoonmaakkosten nog tussen partijen in geschil is.

7.1

Omdat tegen het benoemen van (een) deskundige(n) pleit de omstandigheid dat Xandor het onderhavige pand inmiddels compleet van nieuwe gevelbeplating heeft doen voorzien, ziet het hof aanleiding, alvorens verder te beslissen, een persoonlijke verschijning van partijen gelasten teneinde met hen de juridische consequenties van de uitkomst van het getuigenverhoor en de gevolgen van een daardoor nog langer durende procedure te bespreken. Bovendien zullen partijen dan in de gelegenheid zijn hun zienswijzen met betrekking tot het totnogtoe bij de vaststelling van de schade van de gevelbeplating onderbelicht gebleven aspect "nieuw voor oud" kenbaar te maken.Voorts zal het hof de mogelijkheden van een minnelijke schikking onderzoeken.

8.

Iedere verdere uitspraak zal worden aangehouden.

De beslissing

Het gerechtshof:

beveelt een verschijning van partijen - beiden deugdelijk vertegenwoordigd, desgewenst vergezeld van de raadslieden - tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking;

bepaalt dat deze verschijning van partijen zal worden gehouden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. H. de Hek, hiertoe benoemd tot raadsheer commissaris;

verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 19 oktober 2010 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en - zonodig - van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;

verstaat, voor het geval één van partijen zich tijdens vorenbedoelde comparitie wenst te beroepen op de inhoud van schriftelijke bescheiden, dat deze bescheiden ter comparitie bij akte in het geding moeten worden gebracht, alsmede dat een kopie van die akte uiterlijk veertien dagen voor de datum van de comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de wederpartij;

verstaat dat de advocaat van [appellanten] uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van Xandor alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de proces-stukken over te leggen;

houdt iedere verdere uitspraak aan.

Aldus gewezen door mrs. Mollema, Kuiper en De Hek, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 september 2010 in bijzijn van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature