Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Het hof gaat om. Schending van de hoorplicht door de officier van justitie kan niet met toepassing van 6:22 Awb worden gepasseerd doordat de betrokkene is uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter. Heeft de officier van justitie voldoende compensatie geboden? Vernietiging beslissingen. Sanctie terecht opgelegd. Artikel 6, lid 1, EVRM . Proceskostenvergoeding.

Uitspraak



WAHV 200.010.379

28 oktober 2009

CJIB 59101440682

Gerechtshof te Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Maastricht

van 3 april 2008

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),

wonende te [woonplaats],

voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],

wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Maastricht genomen beslissing ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.

De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 19 december 2006 om 08.28 uur op de Rolduckerstraat te Kerkrade.

2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de beslissing van de kantonrechter vernietigd dient te worden. De kantonrechter gebruikt overwegingen die niet met elkaar te rijmen zijn en zijn beslissing onbegrijpelijk maken. Ook oordeelde hij dat de betrokkene niet is geschaad in zijn belangen. Daarmee is de kantonrechter erg gemakkelijk heen gestapt over het recht van de betrokkene om te worden gehoord door de officier van justitie, het recht op nader onderzoek, in het kader waarvan de door de betrokkene voorgestelde getuige had moeten worden gehoord, alsmede over de lange tijd die de officier van justitie nodig heeft gehad om de zaak (ter zitting) bij de kantonrechter aan te brengen. Gelet op hetgeen door de betrokkene is aangevoerd, is er voldoende twijfel over de vraag of de gedraging is verricht en dient nader onderzoek plaats te vinden. Zelfs als vast komt te staan dat de gedraging is verricht, is het de vraag of de sanctie niet op nihil gesteld dan wel gematigd dient te worden. De officier van justitie heeft zich immers niet aan de wettelijke voorschriften gehouden en aannemelijk is dat de verbalisant zonder dringende reden ook het rode licht heeft genegeerd. In het strafrecht zou dit ertoe leiden dat de officier van justitie in de vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

3. De kantonrechter heeft in zijn beslissing overwogen dat de beschikking van de officier van justitie reeds dient te worden vernietigd omdat die beslissing niet ziet op de aangedragen gronden van beroep en voorts dat het beroep ongegrond zal worden verklaard en de door de officier van justitie opgelegde sanctie in stand dient te blijven. Het dictum luidt: "verklaart het beroep ongegrond en handhaaft de beschikking van de Officier van Justitie." Gelet op hetgeen de kantonrechter heeft overwogen, had hij, gelet op artikel 13, eerste lid, WAHV , het beroep gedeeltelijk gegrond dienen te verklaren, namelijk voor zover dat is gericht tegen de motivering van de beslissing van de officier van justitie en had hij het beroep voor het overige ongegrond dienen te verklaren. De beslissing van de kantonrechter zal reeds daarom worden vernietigd. Dit betekent dat het hof, gelet op artikel 20d, eerste lid, zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.

4. Ingevolge artikel 7:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, WAHV moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17 Awb worden afgezien, indien - voor zover hier van belang - het beroep kennelijk ongegrond is.

5. Het hof stelt vast dat de gemachtigde van de betrokkene in het (administratieve) beroepschrift van 23 januari 2007 heeft verzocht om te worden gehoord door de officier van justitie. De officier van justitie heeft -overigens zonder enige overweging aan dit verzoek te wijden- van het horen afgezien. De officier van justitie heeft, op basis van het zaakoverzicht, het beroep ongegrond verklaard.

6. De gemachtigde heeft in voormeld beroepschrift aangevoerd dat de verbalisant niet achter de betrokkene reed en dat uit de verklaring van een met name genoemde getuige valt af te leiden dat de verkeerslichten op de pleegdatum mogelijk niet goed functioneerden. Dat roept vragen op die in het zaakoverzicht niet worden beantwoord en nader onderzoek vergen. Gelet daarop is er geen sprake van een kennelijk - dat wil zeggen aanstonds blijkend, zonder dat daarover redelijkerwijs twijfel kan bestaan - ongegrond beroep en heeft de officier van justitie er ten onrechte van afgezien de betrokkene te horen.

7. Ingevolge artikel 6:22 Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

8. Het horen in administratief beroep dient een aantal belangen. In de totstandkomingsgeschiedenis van de Awb is, voor zover hier van belang, erop gewezen dat het horen ertoe kan dienen om degene die niet goed in staat is om zijn bezwaren schriftelijk te verwoorden, de gelegenheid te bieden de bezwaren mondeling toe te lichten, om nadere informatie van het overheidsorgaan te krijgen en verder om door uitwisseling van informatie en standpunten het vertrouwen van de burger in de overheid -ook als hij geen gelijk krijgt- te versterken.

9. Niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in deze zaak niet in deze met het horen gediende belangen is geschaad. Het hof merkt daartoe allereerst op zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat de officier van justitie niet zorgvuldig naar de inhoud van het administratieve beroepschrift heeft gekeken. Zo heeft de officier van justitie in de beslissing op beroep aangegeven dat in het beroepschrift wordt aangevoerd dat het verkeerslicht oranje uitstraalde. In het beroepschrift valt een dergelijke passage echter niet te lezen. Evenmin is in de beslissing op het beroep ingegaan op het in het beroepschrift neergelegde verzoek van de gemachtigde om te worden gehoord. Het horen van de (gemachtigde van de) betrokkene zou naar mag worden aangenomen ertoe hebben geleid dat de bezwaren van de betrokkene goed onder de aandacht van de officier van justitie waren gekomen.

10. Verder is het aannemelijk dat wanneer de officier van justitie de (gemachtigde van de) betrokkene in de gelegenheid zou hebben gesteld om te worden gehoord, hij voorafgaand aan het nemen van een beslissing op het beroep een aanvullend proces-verbaal zou hebben opgevraagd om antwoord te krijgen op de vragen die het administratieve beroepschrift oproept, te weten wat de positie van de verbalisant was ten opzichte van de betrokkene en het voor de betrokkene geldende verkeerslicht toen hij de gedraging constateerde en of de verkeerslichten mogelijk niet goed hadden gefunctioneerd op 19 december 2006. In dit verband stelt het hof vast dat de officier van justitie op 18 juli 2007, nadat beroep bij de kantonrechter was ingesteld, bij welk beroep de gemachtigde zijn in het administratieve beroepschrift neergelegde bezwaren heeft herhaald, de verbalisant heeft verzocht om een inhoudelijk commentaar op het verweer van de betrokkene. Deze informatie heeft de (gemachtigde van de) betrokkene nu in de fase van het administratieve beroep moeten missen.

11. Er kan gelet hierop niet worden vastgesteld dat de (gemachtigde van de) betrokkene, door het niet horen niet is benadeeld. In de fase van het administratief beroep heeft de officier van justitie niet een zodanige compensatie geboden dat geoordeeld zou kunnen worden dat ondanks de schending van de hoorplicht, van benadeling geen sprake is.

12. Het hof heeft tot heden, in de meerderheid van dergelijke gevallen, geoordeeld dat in een situatie als deze, waarin de (gemachtigde van de) betrokkene in de gelegenheid is gesteld om bij de kantonrechter te worden gehoord, de betrokkene niet is benadeeld in zijn belangen die met het horen door de officier van justitie worden gediend. Het hof komt terug op deze jurisprudentie. Het hof merkt in dit verband op dat de officier van justitie in het kader van de rechtsbescherming op grond van de WAHV een eigen relevante positie heeft en, anders dan de kantonrechter, ook op doelmatigheidsgronden sanctiebeschikkingen kan wijzigen of ongedaan maken, terwijl bovendien de kantonrechter eerst na voorafgaande zekerheidstelling aan de inhoudelijke bezwaren kan toekomen.

13. In dit geval doet zich derhalve de uitzondering van artikel 6:22 Awb niet voor. De beslissing van de officier van justitie kan derhalve niet worden gehandhaafd.

14. Gegeven de vernietiging van de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie behoeven de overige met betrekking tot deze beslissingen aangevoerde bezwaren geen bespreking meer. Het hof staat, op de voet van artikel 13, eerste lid, WAHV , voor de vraag of de sanctiebeschikking in stand kan blijven.

15. In zijn aanvullend proces-verbaal van 8 augustus 2007 verklaart de verbalisant - voor zover hier van belang - :

"De verklaring in het bijgevoegde verweer betreffende het feit dat ik, verbalisant, op het moment van constatering over de Onze Lieve Vrouwestraat te Kerkrade zou hebben gereden, is niet correct. Ik, verbalisant, reed op het moment van constatering achter betrokkene over de Rolduckerstraat te Kerkrade, komende uit de richting van de Roderlandbaan en gaande in de richting van de Onze Lieve Vrouwestraat. Door mij werd, zoals reeds in het Mulder Zaakoverzicht staat vermeld, geconstateerd dat betrokkene ongeveer 2 meter verwijderd was van het verkeerslicht op het moment dat dit rood licht ging uitstralen. Verder werd door mij op 30 juli 2007 omstreeks 13.45 uur telefonisch contact opgenomen met dhr. Giesen, medewerker Verkeer van de Gemeente Kerkrade. Door hem werd mij medegedeeld dat, indien op bedoelde kruising de verkeerslichten van de conflicterende rijrichtingen tegelijkertijd groen licht zouden uitstralen, deze verkeerslichten direct op oranje-knipperen zouden springen en er een storing wordt genoteerd in het desbetreffende systeem. In de gemeente Kerkrade zijn namelijk alle verkeersregelinstallaties voorzien van een zogenaamde beveiligingsmodule. Op 8 augustus 2007 werd door mij nogmaals telefonisch contact opgenomen met dhr. Giesen voornoemd. Bij het uitlezen van zowel de verkeerslichten op de Rolduckerstraat alsmede op de Onze Lieve Vrouwestraat, bleek dat er op zowel 19 als 20 december 2006 geen storingen hadden plaatsgevonden en derhalve de verkeersregelinstallatie naar behoren heeft gefunctioneerd."

16. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu de betrokkene, anders dan de ontkenning dat hij de hem verweten gedraging heeft verricht, geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht en bestaat er geen aanleiding voor nader onderzoek. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de getuige, mevrouw Kemmerling, volgens het beroepschrift slechts zou kunnen verklaren omtrent de werking van de verkeersregelinstallatie op 20 december 2006 en niet omtrent de werking daarvan op 19 december 2006, zodat er geen aanleiding bestaat haar als getuige te horen.

17. De gemachtigde merkt verder terecht op dat het een jaar heeft geduurd voordat het beroep bij de kantonrechter ter zitting is behandeld. Het beroep is ingesteld bij brief van 25 maart 2007. Tussen het verzenden van de zekerheidsbrief op 19 april 2007 en de brief van de griffier van de rechtbank van 21 januari 2008, waarbij de betrokkene is uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter, is een periode van 9 maanden verstreken waarin de gemachtigde en de betrokkene niets hebben vernomen van de zijde van justitie. Deze vertraging is niet te wijten aan de betrokkene.

18. Het hof stelt ambtshalve vast dat de gemachtigde en de betrokkene ook tussen de schriftelijke mededeling van de griffier van het hof van 24 november 2008, dat thans op basis van de voorliggende stukken een beslissing zal worden genomen, tot aan deze beslissing niets van de zijde van justitie hebben vernomen. Ook deze vertraging is niet te wijten aan de betrokkene. Het hof is van oordeel dat aldus de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.

19. Het hof heeft bij arrest van 21 juli 2009 (WAHV 200.007.460, LJN BJ3210, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) geoordeeld dat herijking van de regels inzake overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken door de Hoge Raad, het hof noopt tot herziening van zijn rechtspraak met betrekking tot de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn in WAHV-zaken, in die zin dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM . Het hof volstaat daarom met de constatering als onder 18. gedaan.

20. Gelet hierop bestaat geen grond voor matiging of op nihil stelling van de opgelegde sanctie.

21. Nu de beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd bestaat er aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding. De gemachtigde verzoekt om vergoeding van € 350,- voor tot op heden gemaakte kosten.

22. Ingevolge artikel 1 van het van toepassing zijnde Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,

c. reis- en verblijfkosten van een partij,

d. verletkosten van een partij,

e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en

f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.

23. Het hof zal het verzoek afwijzen, behoudens de hierna vermelde vergoeding voor reiskosten, nu de betrokkene de door hem gemaakte kosten niet heeft gespecificeerd noch heeft voorzien van enige onderbouwing en derhalve niet aannemelijk is geworden dat hij de kosten, waarvan hij vergoeding verzoekt, heeft gemaakt.

24. Het hof acht termen aanwezig om de reiskosten van zowel de betrokkene als de gemachtigde in verband met het bijwonen van de zitting van de kantonrechter te vergoeden. Ingevolge artikel 2 van het toepasselijke Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge dat artikel wordt in een geval als het onderhavige een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Aan de betrokkene komt derhalve toe een reiskostenvergoeding ter hoogte van 2 x € 3,90 = € 7,80 ([woonplaats] - Heerlen v.v. per bus).

25. Gelet op het vorenoverwogene wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter;

verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 26 maart 2007 gegrond en vernietigt die beslissing;

verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 7,80.

Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Van der Heide als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature