U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 14 april 2003, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 15 januari 2003 te vernietigen en opnieuw beslissende de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen met ingang van 27 augustus 2002 te bepalen op Euro 150,- per kind per maand althans op een zodanig bedrag als het hof zal vermenen te behoren, kosten rechtens.

Uitspraak



Beschikking d.d. 25 februari 2004

Rekestnummer 0300118

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: de vrouw,

toevoeging,

procureur mr F.A. Dronkers,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: de man,

procureur mr P.H. Redeker,

advocaat mr J.J.M.H. Stevens.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 15 januari 2003 heeft de rechtbank te Leeuwarden afgewezen het verzoek van de vrouw om -onder wijziging van de beschikking van 12 april 2000 van het gerechtshof te Leeuwarden- de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in] 1987 en [kind 2], geboren [in] 1989, met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoek te bepalen op Euro 150,- per kind per maand.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 14 april 2003, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 15 januari 2003 te vernietigen en opnieuw beslissende de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen met ingang van 27 augustus 2002 te bepalen op Euro 150,- per kind per maand althans op een zodanig bedrag als het hof zal vermenen te behoren, kosten rechtens.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 mei 2003, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht het door de vrouw in hoger beroep verzochte af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bevestigen c.q. te bekrachtigen en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken waaronder een brief van 24 juli 2003 van mr Dronkers met bijlagen.

Ter zitting van 7 augustus 2003 is de zaak behandeld.

De beoordeling

De inleiding

1. Bij beschikking van 12 april 2000 heeft het hof -voor zover hier van belang- de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide minderjarige kinderen van partijen met ingang van 1 januari 2000 bepaald op ƒ 128,- per kind per maand.

2. De vrouw heeft bij inleidend verzoekschrift van 27 augustus 2002 verzocht, onder wijziging van de beschikking van 12 april 2000, de door de man aan haar te betalen bijdrage ten behoeve van de beide minderjarigen met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift te bepalen op Euro 150,- per kind per maand.

3. Bij haar beschikking van 15 januari 2003 heeft de rechtbank te Leeuwarden het inleidend verzoek van de vrouw afgewezen.

De wijze van totstandkoming van de bestreden beschikking

4. Voorzover de vrouw klaagt over het feit dat de rechtbank bij de beoordeling van haar inleidend verzoek haar brief van 13 november 2002 met haar inhoudelijke reactie op het verweerschrift in eerste aanleg van de man buiten beschouwing heeft gelaten, heeft de vrouw -daargelaten de vraag of de rechtbank al dan niet op juiste gronden geen acht heeft geslagen op voornoemde inhoudelijke reactie- geen belang bij behandeling van de klacht. Immers, de vrouw heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 15 januari 2003 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.

5. In dit verband merkt het hof op dat de desbetreffende brief van 13 november 2002, ook als deze brief in eerste aanleg niet tot de gedingstukken heeft behoord wegens het niet volledig naleven van de gebruikelijke vormvoorschriften en/of wegens overschrijding van de voor indiening geldende termijn, in hoger beroep opnieuw in het geding is gebracht en uit dien hoofde behoort tot de stukken van het dossier waarvan het hof heeft kennisgenomen. Ditzelfde geldt voor de door de rechtbank mogelijk eveneens buiten beschouwing gelaten brief van 25 november 2002 met bijlagen van de zijde van de man, welke brief een inhoudelijke reactie is op voornoemde brief van 13 november 2002.

6. Het hof merkt in dit verband op dat partijen in hoger beroep gelegenheid hebben tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen bij de procesvoering in eerste aanleg is gedaan en nagelaten. Het hof is gehouden de zaak op het bestaande hoger beroep zelf te behandelen en te beslissen.

De ingangsdatum

7. In zaken waarin wijziging wordt verzocht van een vastgestelde alimentatiebijdrage is het gebruikelijk deze wijziging eerst te laten ingaan op de datum waarop het daartoe strekkende inleidend verzoekschrift ter griffie van de rechtbank is ingediend. Niet is gesteld of gebleken dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die een andere ingangsdatum dienen mee te brengen.

8. Het hof gaat er in het onderhavige geval van uit dat het inleidend verzoek van de vrouw op 27 augustus 2002 is ingediend. De ingangsdatum van de eventuele wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage bepaalt het hof dan ook op 27 augustus 2002.

De wijziging van omstandigheden

9. In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich na de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht -de in rechtsoverweging 1 genoemde beschikking van 12 april 2000 van het hof- een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan.

10. Tussen partijen is in geschil of zich ten opzichte van de (financiële) gegevens die het hof heeft gehanteerd in de beschikking van 12 april 2000, een zodanige wijziging heeft voorgedaan in de (financiële) omstandigheden aan de zijde van de man dat daardoor de bij de beschikking van 12 april 2000 vastgestelde onderhoudsbijdrage niet langer meer voldoet aan de wettelijke maatstaven -behoefte en/of draagkracht- zodat een hernieuwde berekening van de draagkracht van de man gerechtvaardigd is.

11. Blijkens de beschikking van 12 april 2000 is het hof -uitgaande van de onweersproken stelling van de man dat zijn inkomen over 1999 niet substantieel afweek van het inkomen blijkende uit de jaaropgaven over het jaar 1998, te weten een bedrag van ƒ 39.082,- aan inkomen uit arbeid en ƒ 7.020,- aan inkomen uit ww-uitkering- voor het jaar 1999 uitgegaan van een (bruto) inkomen van de man van ƒ 46.102,- oftewel Euro 20.920,18.

12. Bij brief van 25 november 2002 heeft de man de jaaropgave over het jaar 2001 in het geding gebracht. Uit deze jaaropgave blijkt een (bruto) inkomen van de man van Euro 25.906,-.

Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de man voorts de jaaropgave over het jaar 2002 in het geding gebracht. Uit deze jaaropgave blijkt een (bruto) inkomen van de man van Euro 26.627,-.

13. Gezien vorengenoemde jaaropgaven is aan de zijde van de man sprake van een inkomensverhoging van Euro 20.920,- in het jaar 1999 tot Euro 25.906,- in het jaar 2001 en tot Euro 26.627,- in het jaar 2002, een verhoging van ruim Euro 5.500,- in drie jaar. Anders dan de man kennelijk ingang wil doen vinden, is naar het oordeel van het hof bij een dergelijke substantiële wijziging van het inkomen niet slechts sprake van een stijging met de gebruikelijke jaarlijkse loonindexatie welke voor wat betreft de onderhoudsbijdrage reeds wordt gecompenseerd door de in artikel 1:402a lid 1 BW bedoelde jaarlijkse indexering.

14. Op grond van het uit de jaaropgave over 2002 blijkende inkomen van de man, is het hof dan ook van oordeel dat zich in dit geval een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht rechtvaardigt.

15. Het hof merkt hierbij voorts op dat in de beschikking van 12 april 2000 is uitgegaan van een bedrag aan de kosten van kinderopvang van ƒ 466,67 (oftewel Euro 211,77) per maand. Van dit bedrag is vervolgens het aan de man toe te rekenen aandeel in de kosten van kinderopvang van 50% te weten een bedrag van ƒ 233,- (oftewel afgerond Euro 106,-) per maand in aanmerking is genomen bij de berekening van diens draagkracht.

16. De huidige kosten van kinderopvang, die gezien het overwogene in rechtsoverweging 47 tussen partijen niet in geschil zijn Euro 113,- per maand waarvan 51% oftewel een bedrag van afgerond Euro 58,- per maand aan de man dient te worden toegerekend. Ook op dit punt is het hof van oordeel dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht van de man rechtvaardigt.

De geschilpunten

17. De geschilpunten tussen partijen betreffen:

- de behoefte van de kinderen;

- de draagkracht van de man en wel op het punt van

- het inkomen;

- de alimentatievrije voet:

- de woonlasten;

- de lening;

- de draagkracht van de vrouw en wel op het punt van

- het inkomen;

- de alimentatievrije voet en de heffingskortingen;

- de woonlasten;

- de ziektekosten;

- de premies ter zake van diverse polissen;

- de lening;

- het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van de kinderen.

De behoefte van de kinderen

18. Bij beschikking van 12 april 2000 heeft het hof -als door vrouw destijds in eerste aanleg gesteld en door de man niet althans onvoldoende weersproken- de kosten van de kinderen bepaald op ƒ 880,- per maand.

19. In de onderhavige procedure heeft de man de kosten van de kinderen, aan de hand van het gezinsinkomen ten tijde van de laatste jaren van het huwelijk, gesteld op een totaal bedrag van Euro 270,- per maand. De vrouw heeft vastgehouden aan voornoemd bedrag van ƒ 880,- oftewel afgerond Euro 400,- per maand.

20. De kinderbijdrage zal op de gebruikelijke wijze, conform de tremanormen, worden bepaald. Hierbij dient te worden uitgegaan van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen, de leeftijd van de kinderen en het gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van het huwelijk dan wel, indien het inkomen van de onderhoudsplichtige ouder hoger is dan het voormalige gezinsinkomen, dit hogere inkomen.

21. Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat het netto gezinsinkomen tijdens de laatste jaren van het huwelijk van partijen omstreeks ƒ 3.000,- per maand heeft bedragen. Aan de hand van dit gezinsinkomen heeft de man de totale kosten van de kinderen gesteld op Euro 270,- per maand.

22. Uit onderstaande berekening van de draagkracht van de man blijkt dat het inkomen van de man thans afgerond Euro 1.750,- netto per maand bedraagt. Het inkomen van de man is thans hoger dan het voormalige gezinsinkomen van partijen. Het hof zal bij het bepalen van de behoefte van de kinderen van dit hogere inkomen van de man uitgaan.

23. Uitgaande van de CBS-Nibud tabel met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen, de leeftijd van de kinderen en het inkomen van de man van afgerond Euro 1.750,- netto per maand, is het hof van oordeel dat de kosten van de kinderen in redelijkheid dienen te worden bepaald op Euro 340,- per maand voor beide kinderen derhalve op Euro 170,- per kind per maand.

24. Gezien het vorenstaande stelt het hof de behoefte van de kinderen op Euro 170,- per kind per maand.

25. Het hof zal thans wederom -met inachtneming van de door elk van partijen opgeworpen grieven betreffende de draagkracht van de ander- de draagkracht van de man en de vrouw beoordelen. Indien het bij de man en de vrouw tezamen voor alimentatie beschikbare deel van draagkracht, voornoemde kosten van de kinderen overstijgt, zal het hof voorts een draagkrachtvergelijking opstellen en aan de hand daarvan, naar rato van ieders voor alimentatie beschikbare ruimte, ieders aandeel in de kosten van de kinderen bepalen.

De draagkracht van de man

* het inkomen

26. De man heeft bij zijn verweerschrift in hoger beroep overgelegd de jaaropgave over het jaar 2002. Uit deze jaaropgave blijkt een (bruto) inkomen van Euro 26.627,-In dat inkomen zijn de inhoudingen en bijtellingen door de werkgever, zoals de inhouding van pensioenpremies, reeds verwerkt. Voorts zijn in de jaaropgave alle fiscaal relevante inkomsten zoals overwerk en onregelmatigheidstoeslagen, opgenomen.

27. Blijkens uitlatingen van de man in hoger beroep is zijn inkomen over het jaar 2003 vergelijkbaar met zijn inkomen over 2002.

28. Mede gelet op de ingangsdatum van de (eventuele) gewijzigde onderhoudsbijdrage, zal het hof uitgaan van het bruto jaarinkomen van de man als vermeld in de jaaropgave over het jaar 2002. Het hof gaat dan uit van een bruto jaarinkomen van Euro 26.627,-.

* de alimentatievrije voet

29. Tussen partijen is in geschil welke alimentatievrije voet in aanmerking dient te worden genomen. De man gaat uit van de alimentatievrije voet naar de norm van een alleenstaande ouder en de vrouw bepleit het hanteren van een alimentatievrije voet naar de helft van de gezinsnorm.

30. Vast staat dat de man een partner heeft die in de kosten van eigen levensonderhoud kan voorzien. Voorts staat vast dat in hun gezin hun beider kinderen, een dochter geboren op 13 september 1996 en een zoon geboren op 27 maart 1998, worden verzorgd en opgevoed. Zowel de man als zijn partner zijn, als ouders van deze beide kinderen, onderhoudsplichtig jegens deze kinderen.

31. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof de man voor wat betreft de alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage aanmerken als co-ouder. Het hof zal zowel bij de alimentatievrije voet als bij het draagkrachtpercentage uitgaan van het gemiddelde van de norm voor een alleenstaande ouder en die van de alleenstaande te weten een alimentatievrije voet van Euro 721,- per maand (naar de tarieven van juli 2002) en een draagkrachtpercentage van 52,5%.

* de woonlasten

32. Uit de bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde jaaropgave hypotheekoverzicht 2002 van 15 jan 2003 blijkt dat de totale -door de man en zijn partner- verschuldigde hypotheekrente over 2002 Euro 6.058,68- heeft bedragen.

33. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat tussen partijen niet (langer) is geschil is dat het aandeel van de man in de hypotheekrente -naar evenredigheid van het inkomen van de man en dat van zijn partner- 51% bedraagt van voornoemde totale rente neerkomende op een bedrag van afgerond Euro 258,- per maand.

34. Uitgaande van het gebruikelijke woonlastenforfait ten bedrage van Euro 79,- per maand (naar de tarieven van 2002), zal het hof in de berekening van de draagkracht van de man eveneens 51% daarvan, derhalve afgerond een bedrag van

Euro 40,- per maand betrekken.

35. Uit het bij het verweerschrift in hoger beroep overgelegde aanslagbiljet gemeentelijke belastingen over 2003 blijkt de woz-waarde van de woning Euro 127.512,- te bedragen. Uitgaande van deze woz-waarde bedraagt het eigenwoningforfait Euro 1.020,-. Van dit eigenwoningforfait zal het hof eveneens 51% in de berekening van de draagkracht van de man betrekken oftewel afgerond Euro 520,-.

36. Uit de polis Woonfonds Spaarverzekering van 14 januari 2003 -deze polis is door de man bij zijn verweerschrift in hoger beroep gevoegd- blijkt voorts dat de partner van de man in verband met de aan de hypotheek verbonden spaarverzekering een premie ten bedrage van Euro 118,09 per maand verschuldigd is.

37. De man en zijn partner zijn niet gehuwd en zijn niet geregistreerd als partners. Evenmin zijn zij een samenlevingscontract aangegaan. De door de man en zijn partner bewoonde woning is eigendom van de partner. Uit voornoemde polis blijkt voorts dat de partner als verzekeringnemer de spaarverzekering is aangegaan en dat een bedrag gelijk aan de hypothecaire som zal worden uitgekeerd ofwel bij in leven zijn van de partner op de einddatum van de verzekering (en de hypothecaire lening) ofwel bij eerder overlijden van de partner. Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de man voor wat betreft de woning en/of voornoemde verzekering niet is bedeeld in het testament van zijn partner.

38. Gelet op het vorenstaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat de man op enigerlei wijze aanspraak kan maken op (enig deel van de waarde van) de woning. Onder deze omstandigheden acht het hof het ten aanzien van de onderhoudsgerechtigde minderjarigen onredelijk om naast de uit de lening voortvloeiende rentelasten ook de, in beginsel tot vermogensvorming leidende, premiebetalingen (deels) in aanmerking te nemen als een draagkrachtverminderende factor. Aan deze overweging doet niet af de omstandigheid dat het totaal van de aan de man toe te rekenen woonlasten met inachtneming van een deel van de premie ter zake van de spaarverzekering niet zodanig zou zijn dat, gezien het netto maandinkomen van de man, gesproken kan worden van een onredelijke (netto) woonlast.

39. Het hof ziet derhalve, anders dan de man, geen aanleiding 51% van de premie, te weten Euro 61,- per maand, in de berekening van de draagkracht van de man te betrekken.

* de lening bij FBTO

40. Blijkens de door de man bij zijn verweerschrift in hoger beroep overgelegde overeenkomst doorlopend krediet heeft de man in juni 2000 een doorlopend krediet bij de FBTO afgesloten met een kredietlimiet van ƒ 10.000,- en een termijnbedrag van ƒ 150,- per maand. Uit het door de man eveneens overgelegde rekeningafschrift van 14 april 2003 bedraagt het saldo van het doorlopend krediet alsdan Euro 3.182,19.

41. De man stelt dat hij de gelden van het doorlopend krediet heeft gebruikt om de aanzienlijke kosten van rechtsbijstand -ruim Euro 9.400,- in de afgelopen drie jaar- verbonden aan de alimentatieprocedures te voldoen. De man voert ter zake van deze kosten een last op van Euro 113,45 per maand.

42. Als uitgangspunt geldt dat de kosten van rechtsbijstand in verband met een familierechtelijke procedure niet worden beschouwd als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting. Ten aanzien van kosten van rechtsbijstand in verband met een echtscheidingsprocedure kan dit anders zijn indien sprake is van een hoge eigen bijdrage ingeval van gefinancierde rechtshulp dan wel indien sprake is van een inkomen boven de grens voor gefinancierde rechtshulp en een beperkte vrije ruimte voor de onderhoudsplichtige. In dat geval geldt als uitgangspunt dat gedurende ten hoogste een jaar met een maandelijkse aflossing van Euro 114,- rekening kan worden gehouden, derhalve tot een bedrag van Euro 1.368,- in totaal.

43. De echtscheiding tussen partijen is uitgesproken bij beschikking van 28 juni 1995 en deze echtscheidingsbeschikking is vervolgens op 12 juli 1995 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Gelet op deze data en gelet op de uitlatingen van de man ter zitting in hoger beroep omtrent het aangaan van het doorlopend krediet, acht het hof aannemelijk dat de door de man in juni 2000 aangegane lening niet is aangegaan om de kosten verbonden aan de echtscheidingsprocedure en de daarbij behorende nevenvoorzieningen te voldoen.

44. Gelet op vorenstaand uitgangspunt, ziet het hof geen aanleiding de betaling op het doorlopend krediet in aanmerking te nemen. Anders dan de man kennelijk ingang wil doen vinden, strekt de uitzondering betreffende het meenemen van een schuld ter zake van de kosten van rechtsbijstand zich in beginsel zich slechts uit tot de kosten verbonden aan de echtscheidingsprocedure en de daarbij behorende nevenvoorzieningen.

45. De enkele omstandigheid dat de vrije ruimte van de man beperkt is en dat hem geen liquide middelen ter beschikking stonden om de aanzienlijke kosten van rechtsbijstand te kunnen voldoen, is zonder meer niet voldoende om naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid deze betalingsverplichting te laten prevaleren boven de onderhoudsverplichting van de man jegens de beide minderjarige kinderen van partijen.

De kosten van omgang

46. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat -zoals het hof in de beschikking van 12 april 2000 reeds heeft overwogen- met ingang van 1 november 1999 geen kosten van omgang meer in de berekening van de draagkracht van de man dienen te worden betrokken.

De kosten van kinderopvang

47. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen niet langer van mening verschillen omtrent het bedrag van Euro 58,- per maand dat ter zake van het aandeel van de man in de (gewijzigde) kosten van kinderopvang van Euro 113,- per maand in aanmerking dient te worden genomen bij de berekening van zijn draagkracht. Het hof zal, gelet op de overeenstemming tussen partijen, voornoemd bedrag van Euro 58,- per maand in aanmerking nemen.

De kosten van het FNV-lidmaatschap

48. Het hof zal de door de man opgevoerde last ad afgerond Euro 15,- per maand ter zake van de kosten van het FNV-lidmaatschap niet bij de berekening van de draagkracht van de man in aanmerking nemen. Deze kosten dient de man te voldoen uit de alimentatievrije voet dan wel de hem vrij ter beschikking staande ruimte.

De draagkracht van de man

49. Voor wat betreft de ziektekosten zal het hof uitgaan van de uit de jaaropgave over 2002 blijkende ziektekosten ten bedrage van Euro 2.033,- en de premies aanvullende verzekering(en) -blijkende uit een bankafschrift van 9 april 2003 - ten bedrage van Euro 43,90 per maand verminderd met de gemiddelde nominale premie over 2002 ad Euro 13,- per maand. Voor wat betreft de begrafenisverzekering zal het hof uitgaan van een premie van Euro 11,- per maand.

Gelet op het vorenstaande berekent het hof de draagkracht van de man (naar de tarieven van juli 2002) als volgt.

brutoloon volgens jaaropgave incl. werkgeversdeel Euro 26.627

belastbaar loon Euro 26.627

eigenwoningforfait Euro 520 +

rente (hypotheek) schuld Euro 3.096 -

belastbare inkomsten eigen woning Euro 2.576 -

belastbaar inkomen uit werk en woning box 1 Euro 24.051

- Euro 4959 schijf 32,35 %

- Euro 3300 schijf 37,85 %

IB box 1 (geen bijzonderheden) Euro 8.259

heffingskorting (alg. en arbeidskorting) Euro 2.596 -

totaal IB heffing Euro 5.663

berekening besteedbaar inkomen

inkomen box 1 Euro 26.627

totaal inkomsten Euro 26.627

totaal inkomstenbelasting Euro 5.663-

besteedbaar inkomen per jaar Euro 20.964

besteedbaar inkomen per maand Euro 1.747

avv Euro 721

woonlasten

hypotheekrente Euro 258

woonlastenforfait Euro 40

ziektekosten

wg en wn-deel zfw-premie Euro 169

(aanvullende) premie Euro 31

kosten kinderopvang Euro 58

begrafenisverzekering premie Euro 11

draagkrachtloos inkomen Euro 1.288 -

draagkrachtruimte Euro 459

Van de draagkrachtruimte is 52,5 % derhalve een bedrag van Euro 241,- per maand beschikbaar voor alimentatie. Rekening houdend met het fiscaal voordeel dat de man over de bijdragen ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] kan ontvangen ten bedrage van totaal Euro 101,- per maand, is de man in staat in de onderhavige periode ten behoeve van voornoemde kinderen te voldoen een bijdrage van Euro 342,- per maand oftewel Euro 171,- per kind per maand.

De draagkracht van de vrouw

* het inkomen

50. Uit de stukken en de behandeling ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.

De vrouw is op 15 september 2001 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar in dienst getreden bij [werkgever]. De duur van deze arbeidsovereenkomst is met ingang van 15 september 2002 verlengd met een jaar. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 15 september 2003 niet verder verlengd. De vrouw kan met ingang van 15 september 2003 aanspraak maken op een ww-uitkering ter hoogte van 70% van haar arbeidsinkomen.

51. Bij brief van 24 juli 2003 heeft de vrouw in het geding gebracht de salarisspecificatie over de maand juni 2003. Het hof zal het inkomen van de vrouw tot 15 september 2003 berekenen aan de hand van deze specificatie.

52. Voor de periode na 15 september 2003, de datum waarop de vrouw een ww-uitkering ontvangt ter hoogte van 70% van haar laatstverdiende loon, is tussen partijen in geschil of met de inkomensvermindering van de vrouw rekening dient te worden gehouden.

53. Betreffende de redenen van het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het verstrijken van de termijn op 15 september 2003 heeft de vrouw -bij voornoemde brief van 24 juli 2003- een brief van [werkgever] van 27 juni 2003 overgelegd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw voorts omtrent het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst medegedeeld dat zij zowel financieel als wat betreft het niveau, niet in staat is gebleken de voor de functie benodigde opleiding met succes af te ronden en dat zij haar werkzaamheden ten tijde van de mondelinge behandeling al enige tijd niet meer verrichtte als gevolg van situationele arbeidsongeschiktheid.

54. Gelet op de brief van de gemeente van 27 juni 2003 en de daarop door de vrouw ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting, acht het hof aannemelijk dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst niet te wijten is aan gedragingen van de vrouw. Hierbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de vrouw met ingang van 15 september 2003 een ww-uitkering zal ontvangen zodat aan de vrouw geen verwijt kan worden gemaakt van het einde van de arbeidsovereenkomst.

55. Gezien het vorenstaande ziet het hof, anders dan door de man ter zitting in hoger beroep bepleit, geen aanleiding de vrouw opdracht te geven tot het overleggen van de ontslagbrief van 13 juni 2003 van de gemeente.

56. Het hof zal dan ook voor wat betreft het inkomen van de vrouw na 15 september 2003 uitgaan van 70% van het bruto inkomen dat de vrouw in de periode daarvoor heeft ontvangen en wel 70% van het loon voor de werknemersverzekeringen.

* de alimentatievrije voet

57. Tussen partijen is in geschil welke alimentatievrije voet in aanmerking dient te worden genomen.

58. De beoordeling van de draagkracht van de vrouw heeft tot doel vast te stellen of en in hoeverre de vrouw in staat is bij te dragen in de kosten van de kinderen. Het hof zal dan ook de vrouw voor de alimentatievrije voet en het draagkrachtpercentage aanmerken als alleenstaande.

59. Het vorenstaande brengt voorts mee dat, zoals bij de man in beginsel in aanmerking wordt genomen dat hij fiscaal voordeel kan genieten over de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van de kinderen, bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw rekening dient te worden gehouden met de heffingskortingen waarop de vrouw aanspraak kan maken in verband met de omstandigheid dat de beide minderjarige kinderen van partijen in haar gezin verblijven. Het hof zal dan ook -naast de algemene en, voor wat betreft de periode tot 15 september 2003, de arbeidskorting- in aanmerking nemen de alleenstaande ouderkorting, de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de kinderkorting, de aanvullende kinderkorting en de combinatiekorting. De aanvullende alleenstaande ouderkorting alsmede de combinatiekorting vallen vervolgens weg per 15 september 2003, nu een ww-uitkering geen inkomen uit tegenwoordige arbeid is.

60. Anders dan de man voorstaat, zal het hof bij het inkomen van de vrouw geen rekening houden met de door de vrouw te ontvangen kinderbijslag en de tegemoetkoming in de studiekosten van de kinderen. Deze bijdragen zijn immers bedoeld ten behoeve van de (kosten van de) kinderen. Het hof merkt hierbij volledigheidshalve op evenmin aanleiding te zien deze bedragen in aanmerking te nemen bij het bepalen van de behoefte van de kinderen. Bij het vaststellen van de bedragen opgenomen in CBS-Nibud tabel is reeds rekening gehouden met de kinderbijslag die ten behoeve van de kinderen wordt ontvangen. De tegemoetkoming is een vergoeding van de extra kosten van de kinderen samenhangende met school en opleiding.

* de huur

61. Tussen partijen is niet in geschil dat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw, nu het er om gaat vast te stellen in welke mate zij kan bijdragen in de kosten van de kinderen, ter zake van de woonlasten van de vrouw in aanmerking dient te worden genomen de huur verminderd met de door de vrouw te ontvangen huursubsidie.

62. De vrouw heeft bij brief van 24 juli 2003 overgelegd een brief van de woningstichting van 24 april 2003 betreffende de huurverhoging per 1 juli 2003 en een huursubsidiebericht 2003-2004 van 16 juni 2003

63. Uit de brief van de woningstichting blijkt dat de huurprijs inclusief overige kosten per 1 juli 2003 zal worden verhoogd van € 433,98 per maand naar Euro 448,93 per maand. Uit het huursubsidiebericht blijkt voorts dat de vrouw over het huursubsidiejaar 2003-2004 recht zal hebben op een bedrag van Euro 50,13 aan huursubsidie per maand.

64. Vanaf 1 juli 2003 bedraagt de huur verminderd met de huursubsidie derhalve een bedrag van Euro 398,80 per maand. Het hof acht aannemelijk dat de vrouw, gezien haar arbeidsinkomen en de hoogte van de huur, ook voor 1 juli 2003 in aanmerking is gekomen althans heeft kunnen komen voor huursubsidie. Het hof gaat er van uit dat dit bedrag aan huursubsidie zodanig is (geweest) dat de door de vrouw te betalen huur, verminderd met deze huursubsidie, ook voor 1 juli 2003 Euro 399,- per maand zal hebben bedragen.

65. Het hof zal dan ook bij de berekening van de draagkracht van de vrouw ter zake van de woonlasten een bedrag van afgerond Euro 399,- per maand in aanmerking nemen. Het hof zal de vermindering van het inkomen van de vrouw per 15 september 2003 en de mogelijke invloed daarvan op de hoogte van de huursubsidie, buiten beschouwing laten.

* de ziektekosten

66. Het hof gaat voor wat betreft het inkomen van de vrouw uit van de salarisspecificatie over juni 2003, zodat het hof ook wat betreft de ziektekosten zal uitgaan van deze specificatie.

67. Uit deze specificatie blijkt dat de vrouw een ziektekostenverzekering heeft ingevolge de IZA/IZR-regeling waarvoor -blijkens de specificatie- de werkgever een belaste bijdrage betaalt van Euro 109,19 per maand en de vrouw als werkneemster een aan haar inkomen gerelateerde (procentuele) bijdrage betaalt van Euro 68,80 per maand en een nominale bijdrage van Euro 44,- per maand. Het hof zal deze ziektekosten in aanmerking nemen met dien verstande dat de totale ziektekostenpremie dient te worden verminderd met een bedrag van Euro 21,- per maand over 2003 zijnde de gemiddelde nominale premie die een verplicht verzekerde ingevolge de ziekenfondswet is verschuldigd, aangezien deze nominale premie dient te worden voldaan uit de alimentatievrije voet.

68. Tussen partijen is verder in geschil of rekening dient te worden gehouden met het door de vrouw in haar draagkrachtberekening opgevoerde eigen risico van Euro 81,- per maand ter zake van de ziektekosten. Ter onderbouwing van deze kosten heeft de vrouw bij brief van 24 juli 2003 overgelegd een overzicht van de IZA waaruit blijkt dat het totaalstand van het eigen risico van de vrouw per 13 juli 2003 het bedrag van Euro 497,12 bedraagt.

69. De man heeft ter zitting in hoger beroep tegen de hoogte van het door de vrouw opgevoerde eigen risico aangevoerd dat de IZA/IZR een zogeheten 1%-regeling kent op basis van welke regeling de vrouw, indien en zodra de hoogte van het eigen risico uitstijgt boven 1% van haar bruto inkomen, voor het meerdere een (aanvullende) vergoeding van haar werkgever kan ontvangen.

70. Uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde salarisspecificaties over de maanden augustus, september en oktober 2002 alsmede uit de in hoger beroep overgelegde salarisspecificatie over de maand juni 2003 blijkt dat de vrouw in die maanden onder de omschrijving 1% regeling IZA/R telkenmale een geringe (bruto) vergoeding heeft ontvangen van haar werkgever.

71. Gelet op de geringe omvang van de (bruto) vergoeding, zal het hof deze vergoeding niet meenemen bij de berekening van het bruto inkomen van de vrouw. Wel zal het hof het door de vrouw opgevoerde eigen risico in redelijkheid corrigeren tot 1% van het bruto inkomen van de vrouw van Euro 25.510,- derhalve tot een bedrag van Euro 255,- per jaar oftewel Euro 21,- per maand.

72. Het vorenstaande brengt mee dat het hof ter zake van de ziektekosten in aanmerking zal nemen aan premie een bedrag van (Euro 109,19 + Euro 68,80 + Euro 44,- minus Euro 21,-) afgerond Euro 201,- per maand en een bedrag aan eigen risico van Euro 21,- per maand.

73. Met ingang van 15 september 2003 zal de vrouw een ww-uitkering ontvangen en zal de vrouw uit dien hoofde verplicht verzekerd zijn ingevolge de Ziekenfondswet. Het hof zal voor wat betreft de premie ter zake van ziektekosten alsdan de op grond van deze zfw-verzekering verschuldigde zogeheten werkgevers- en werknemersdeel in aanmerking nemen. Daarnaast zal het hof naar redelijkheid het door de vrouw ter zitting in hoger beroep aangegeven bedrag van Euro 40,- per maand in aanmerking nemen ter zake van aanvullende ziektekostenverzekering en tandartsverzekering ten behoeve van de vrouw en de beide kinderen.

* de premie wao-gat

74. Tussen partijen is in geschil of rekening dient te worden gehouden met de premie die de vrouw voldoet ter zake van een zogeheten wao-gat verzekering.

75. Uit de door de vrouw overgelegde bescheiden waaronder het door haar bij brief van 24 juli 2003 overgelegde certificaat ABP IP Aanvullings Plan d.d. 19 november 2001, blijkt onvoldoende dat de vrouw zelf enige premie ter zake van een wao-gat verzekering voldoet. Het desbetreffende certificaat betreft volgens het opschrift immers een ABP IP Aanvullings Plan en blijkens de overgelegde salarisspecificaties wordt door de werkgever ingehouden een premie aanvullend IP.

76. Het hof zal dan ook bij de lasten van de vrouw geen afzonderlijke premie ter zake van de dekking van de financiële gevolgen tegen arbeidsongeschiktheid in aanmerking nemen.

* de premie(s) levensverzekering.

77. Tussen partijen is in geschil of rekening dient te worden gehouden met de door de vrouw betaalde premies ter zake van de levensverzekeringen.

78. De vrouw heeft bij brief van 24 juli 2003 overgelegd een nota van 24 juni 2003 betreffende de premies die zij verschuldigd is ter zake van een tweetal levensverzekeringen te weten een premie van Euro 14,63 per maand en een premie van Euro 13,72 per maand.

79. Ter zitting is naar voren gekomen dat de overgelegde nota betrekking heeft op een tweetal verzekeringen ten behoeve van de studie van de kinderen welke ten tijde van het huwelijk door partijen zijn afgesloten. Het komt het hof derhalve redelijk voor de premie ter zake van deze beide verzekeringen van totaal afgerond Euro 28,- per maand in aanmerking te nemen.

80. De premie ten bedrage van Euro 19,- per maand die de vrouw verschuldigd is ter zake van de door haar na het huwelijk van partijen aangegane kapitaalverzekering te haren behoeve, zal het hof niet in aanmerking nemen. Er is hierbij immers sprake van vermogensvorming terwijl de verzekering niet gekoppeld is aan een eigen woning en de noodzaak van het aangaan van deze verzekering evenmin anderszins is komen vast te staan.

* de premie begrafenisverzekering

81. Bij brief van 24 juli 2003 heeft de vrouw overgelegd een overzicht van Yarden betreffende de door haar verschuldigde premie ter zake van de begrafenisverzekering. Uit dit overzicht blijkt dat de vrouw een premie van Euro 16,95 verschuldigd is over de periode 1 juli 2003 tot 1 oktober 2003, derhalve een periode van drie maanden. Het hof zal dan ook een premie van afgerond Euro 5,- per maand in de berekening van de draagkracht van de vrouw betrekken.

* de studiekosten

82. Tussen partijen is in geschil of rekening dient te worden gehouden met het deel van de opleidingskosten dat voor haar rekening is gekomen.

83. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw verklaard dat zij de opleiding tot heffingsambtenaar lokale overheden gedurende een jaar heeft gevolgd. Uitgaande van de door de vrouw overgelegde gegevens betreffende deze opleiding, gaat het hof er van uit dat de vrouw gedurende het studiejaar 2001/2002 de opleiding heeft gevolgd en gedurende het studiejaar 2002/2003 niet meer. Het hof gaat er hierbij van uit dat een studiejaar in september aanvangt.

84. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende dat het hof de ingangsdatum van de (eventueel) wijziging van de bijdrage heeft bepaald op 27 augustus 2002, ziet het hof geen aanleiding kosten ter zake van opleiding van de vrouw in aanmerking te nemen. Hieraan doet niet af dat uit de in eerste aanleg overgelegde salarisspecificaties over de maanden augustus, september en oktober 2002 nog blijkt van een inhouding op het netto inkomen van de vrouw van Euro 31,92 per maand in verband met de aflossing studiekosten. Deze inhouding heeft kennelijk betrekking op de studiekosten over het studiejaar 2001/2002.

* het doorlopend krediet

85. Tussen partijen is in geschil of rekening dient te worden gehouden met de betaling van afgerond Euro 208,- per maand op het doorlopend krediet bij CMV bank.

86. In beginsel zijn op de draagkracht alle schulden van invloed. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden voor die draagkracht geen of minder gewicht toe te kennen, zoals wanneer deze onnodig zijn aangegaan of wanneer op deze schulden niet daadwerkelijk wordt afgelost.

87. Vast staat dat de lening door de vrouw is aangegaan na het einde van de relatie -de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken op 28 juni 1995 en ingeschreven op 12 juli 1995- tussen partijen zodat er geen sprake is van een huwelijkse schuld.

88. Betreffende de noodzaak tot het aangaan van de lening heeft de vrouw aangevoerd dat zij daarvan inboedelgoederen heeft gekocht -waaronder bedden, fietsen en een computer voor de kinderen- alsmede een auto, nodig voor woon-werkverkeer, heeft gefinancierd.

89. Voorzover er na het uiteengaan van partijen al enige noodzaak tot herinrichting heeft bestaan -de man heeft te dier zake bij brief van 25 november 2002 onweersproken gesteld dat de vrouw de inboedel heeft behouden- is het hof van oordeel dat deze lening in redelijkheid reeds afgelost had kunnen althans behoren te zijn. Niet is gesteld of gebleken dat de vrouw tot een dergelijke aflossing gedurende de jaren na het einde van het huwelijk niet is staat is geweest. Voorzover er sprake is van vervanging van inboedelgoederen is het hof van oordeel dat de vrouw hiervoor had behoren te reserveren. Voor wat betreft de aankoop van een computer merkt het hof voorts op dat de vrouw, gelet op haar salarisspecificaties over augustus, september en oktober 2002 kennelijk heeft deelgenomen aan een pc-privé project van haar werkgever.

90. De man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw reeds voor de aanschaf van de Ford Mondeo van het bouwjaar 1995 de beschikking had over een Seat Ibiza van het bouwjaar 1994. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de door de vrouw -blijkens de door haar in eerste aanleg bij brief van 13 november 2002 overgelegde factuur- in juli 2000 aangekochte Ford Mondeo deze eerdere auto heeft vervangen. Niet is gesteld of gebleken dat deze eerdere auto, de Seat Ibiza, in redelijkheid niet meer geschikt was voor deelname aan het verkeer. Weliswaar heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de Seat Ibiza niet meer door de keuring zou komen en dat er te hoge reparatiekosten aan verbonden zouden zijn, maar deze stelling heeft zij onvoldoende onderbouwd mede in het licht van de omstandigheid dat de Seat Ibiza van het bouwjaar 1994 is. De noodzaak voor de aankoop van de Ford Mondeo is derhalve niet komen vast te staan.

91. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de noodzaak tot het aangaan van voormelde schuld niet is komen vast te staan, zodat het hof geen rekening zal houden met enige betaling op de schuld.

De draagkracht van de vrouw

92. Gelet op het vorenstaande berekent het hof de draagkracht van de vrouw (naar de tarieven van januari 2003) als volgt.

* de periode tot 15 september 2003

brutoloon arbeidsinkomen uit dienstbetrekking Euro 24.444

vakantietoeslag Euro 1.956 +

ingehouden pensioenpremie Euro 666 -

vut/fpu premie Euro 947 -

premie vsg Euro 13 -

loon voor de premies werknemersverzekeringen Euro 24.774

premie ww (of pseudo-premie) Euro 574 -

totaal werknemersverzekeringen Euro 574 -

werkgeversaandeel premie ziektekostenverzekering Euro 1.310 +

inkomsten uit arbeid Euro 25.510

belastbaar loon Euro 25.510

belastbaar inkomen uit werk en woning box 1 Euro 25.510

- Euro 5265 schijf 33,15 %

- Euro 3720 schijf 38,65 %

IB box 1 (geen bijzonderheden) Euro 8.985

heffingskorting

(alg. en arbeidskorting; alleenst.ouderkorting; aanv.alleenst.ouderkorting; kinderkorting;aanv.kinderkorting; combinatiekorting) Euro 6.104 -

totaal IB heffing Euro 2.881

berekening besteedbaar inkomen

inkomen box 1 Euro 25.510

totaal inkomsten Euro 25.520

totaal inkomstenbelasting Euro 2.881 -

besteedbaar inkomen per jaar Euro 22.629

besteedbaar inkomen per maand Euro 1.886

avv Euro 625

woonlasten

huur (minus huursubsidie) Euro 399

ziektekosten

wg en wn-deel premie Euro 201

eigen risico Euro 21

premie verzekeringen kinderen Euro 28

begrafenisverzekering premie Euro 5

draagkrachtloos inkomen Euro 1.279 -

draagkrachtruimte Euro 607

Van de draagkrachtruimte is 60 % derhalve een bedrag van Euro 364,- per maand beschikbaar voor alimentatie.

* vanaf 15 september 2003

ww-uitkering incl. vakantiegeld Euro 17.342

loon voor de werknemersverzekeringen Euro 17.342

premie ww (of pseudo-premie) Euro 143-

totaal werknemersverzekeringen Euro 143 -

werkgeversaandeel premie ziektekostenverzekering Euro 1.171+

inkomsten uit arbeid Euro 18.370

belastbaar loon Euro 18.370

belastbaar inkomen uit werk en woning box 1 Euro 18.730

- Euro 5265 schijf 33,15 %

- Euro 961 schijf 38,65 %

IB box 1 (geen bijzonderheden) Euro 6.226

heffingskorting

(alg. heffingskorting; alleenst.ouderkorting; kinderkorting;

aanv.kinderkorting) Euro 3.689 -

totaal IB heffing Euro 2.537

berekening besteedbaar inkomen

inkomen box 1 Euro 18.370

totaal inkomsten Euro 18.370

totaal inkomstenbelasting Euro 2.537 -

besteedbaar inkomen per jaar Euro 15.833

besteedbaar inkomen per maand Euro 1.319

avv Euro 625

woonlasten

huur (minus huursubsidie) Euro 399

ziektekosten

wg en wn-deel premie Euro 123

aanvullende verzekeringen Euro 40

premie verzekeringen kinderen Euro 28

begrafenisverzekering premie Euro 5

draagkrachtloos inkomen Euro 1.220 -

draagkrachtruimte Euro 99

Van de draagkrachtruimte is 60 % derhalve een bedrag van Euro 60,- per maand beschikbaar voor alimentatie.

De verdeling naar rato

93. Uit de berekeningen van de draagkracht van de man en de vrouw volgt dat het voor alimentatie beschikbare deel van de ruimte van de man en de vrouw gezamenlijk, de kosten van de kinderen ad Euro 340,- per maand overstijgt. Het hof zal derhalve voor elk van de perioden een draagkrachtvergelijking maken.

* tot 15 september 2003

Beschikbaar voor alimentatie in de periode van 27 augustus 2002 tot 15 september 2003

aan de zijde van de man Euro 342,-

aan de zijde van de vrouw Euro 364,- +

Euro 706,-

Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt mitsdien 342 : 706 x 340 = Euro 165,-. De man zou alsdan in de onderhavige periode afgerond Euro 83,- per kind per maand dienen te voldoen.

Wanneer een bijdrage van Euro 83,- per kind per maand wordt voldaan, komt de man in de onderhavige periode evenwel niet in aanmerking voor fiscaal voordeel. Dit brengt mee dat het hof het uit de draagkrachtberekening van de man voortvloeiende en met inachtneming van het fiscaal voordeel aan de zijde van de man vastgestelde bedrag van Euro 342,- per maand, alsnog zal verminderen met het daarin, ten onrechte, meegenomen fiscaal voordeel ten bedrage van Euro 101,- per maand. Het hof zal de vergelijking opnieuw maken uitgaande van een voor alimentatie ten behoeve van de kinderen beschikbaar bedrag van Euro 241,- per maand.

In de onderhavige periode is derhalve voor alimentatie beschikbaar

aan de zijde van de man Euro 241,-

aan de zijde van de vrouw Euro 364,- +

Euro 605,-

Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt mitsdien 241 : 605 x 340 = Euro 135,-. De man dient, nu hij daartoe in staat is, een bedrag van afgerond Euro 68,- per kind per maand te voldoen.

* vanaf 15 september 2003

Beschikbaar voor alimentatie in de periode vanaf 15 september 2003

aan de zijde van de man Euro 342,-

aan de zijde van de vrouw Euro 60,-

Euro 402,-

Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt mitsdien 342 : 402 x 340 = Euro 289,-. De man dient, nu hij daartoe in staat is, vanaf 15 september 2003 afgerond Euro 145,- per kind per maand te voldoen.

Volledigheidshalve merkt het hof hier op dat de man bij een bijdrage van Euro 145,- per kind per maand inderdaad in aanmerking komt voor fiscaal voordeel over deze bijdrage.

De kosten van de procedure

94. Het hof ziet in het door de man met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Er is immers geen sprake van een hoger beroep dat uitsluitend nodig is gebleken vanwege een (mogelijk) verzuim aan de zijde van de vrouw in eerste aanleg, nog daargelaten de omstandigheid dat het hoger beroep mede is bedoeld voor herstel van dergelijke verzuimen. Daarnaast is ook de omstandigheid dat de vrouw op basis van een toevoeging procedeert en de man niet, onvoldoende grond om de vrouw (deels) te veroordelen in de kosten van de procedure.

95. Gelet op het vorenstaande zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding in hoger beroep zoals gebruikelijk worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

De slotsom

96. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist als na te melden.

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep;

en opnieuw beslissende:

bepaalt, onder wijziging van de beschikking van het hof van 12 april 2000, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [kind 1], geboren [in] 1987, en [kind 2], geboren [in] 1989,

- voor de periode van 27 augustus 2002 tot 15 september 2003 op Euro 68,- per kind per maand;

- en voor de periode vanaf 15 september 2003 op Euro 145,- per kind per maand;

steeds vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering dat aan de man op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend;

bepaalt dat deze bijdrage voorzover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte;

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.

Aldus gegeven door mrs Boon, voorzitter, Melssen en Postma, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 25 februari 2004.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature