Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

De gestelde behoefte van de vrouw van ruim € 24.000,- per maand is niet onderbouwd. Voorts is de gestelde behoefte van de minderjarige van

€ 4.400,- per maand niet onderbouwd en niet passend. Nu sprake is van een vechtscheiding, is het hof van oordeel dat een terugbetalingsverplichting het conflict zal verhevigen, hetgeen niet in het belang is van partijen en de minderjarige.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 10 mei 2017

Zaaknummers : 200.195.755/01, 200.195.757/01 en 200.195.796/01

Rekestnummers rechtbank : FA RK 15-1568 en FA RK 15-9404

Zaaknummers rechtbank : C/09/483968 en C/09/501142

In de zaak met nummers 200.195.755/01 en 200.195.757/01

[appellante] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M. de Boorder te ’s-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.B. Winthagen te IJsselstein.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,

hierna ook te noemen: de raad.

In de zaak met nummer 200.195.796/01

[appellant] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.B. Winthagen te IJsselstein,

tegen

[geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M. de Boorder te 's-Gravenhage.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,

hierna ook te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

In de zaak met nummers 200.195.755/01 en 200.195.757/01

De vrouw is op 19 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 april 2016 van de rechtbank Den Haag.

De man heeft op 9 september 2016 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel appel ingediend.

De vrouw heeft op 21 oktober 2016 een verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel appel ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vrouw:

- op 1 augustus 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;

- op 26 augustus 2016 een brief van 25 augustus 2016 met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlage;

op 5 september 2016 een faxbrief van 5 september 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;

op 25 oktober 2016 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum;

op 3 november 2016 een V-formulier van 2 november 2016 met bijlage;

op 27 februari 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;

op 1 maart 2017 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen;

op 7 maart 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

van de zijde van de man:

- op 24 oktober 2016 een V-formulier van diezelfde datum;

- op 15 december 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;

- op 24 februari 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

- op 27 februari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

- op 7 maart 2017 een V-formulier van 6 maart 2017 met bijlagen;

- op 9 maart 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.

In de zaak met nummer 200.195.796/01

De man is op 19 juli 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 22 april 2016 van de rechtbank Den Haag.

De vrouw heeft op 23 september 2016 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 16 augustus 2016 een V-formulier van 15 augustus 2016 met bijlagen;

- op 15 december 2016 een V-formulier van 15 december 2016 met bijlage;

- op 24 februari 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

van de zijde van de vrouw:

- op 5 september 2016 een faxbrief van 5 september 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.

De raad heeft bij brief van 8 augustus 2016 zijn rapport van 23 februari 2016 aan het hof overgelegd, met de mededeling ter zitting te zullen verschijnen. Op 10 maart 2017 heeft de raad het hof telefonische meegedeeld bij nadere bestudering van de stukken toch niet ter zitting te zullen verschijnen.

De zaken zijn op 10 maart 2017 gezamenlijk mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

Na de zitting zijn de volgende stukken bij het hof ingekomen:

van de zijde van vrouw op 28 maart 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;

van de zijde van man op 30 maart 2017 een V-formulier van diezelfde datum.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen de in de wettelijke gemeenschap van goederen gehuwde partijen uitgesproken en voorts:

het verzoek van de vrouw om opname van het ouderschapsplan in de beschikking afgewezen;

uitvoerbaar bij voorraad een verdeling van de zorg en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld;

het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot het verlenen van haar medewerking aan het ten uitvoer leggen van de zorgregeling op verbeurte van een dwangsom afgewezen;

uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarige aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 1.500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

uitvoerbaar bij voorraad bepaald dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren, zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht en geleverd of is verdeeld een bedrag van € 3.331,- per maand, en zodra dit wel het geval is, een bedrag van € 4.518,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

iedere verdere beslissing ten aanzien van de verdeling aangehouden teneinde partijen in staat te stellen aan elkaar en aan de rechtbank het taxatierapport ter zake de echtelijke woning over te leggen. De vrouw dient zich schriftelijk uit te laten of zij de echtelijke woning tegen de taxatiewaarde wenst over te nemen en te onderbouwen dat zij daartoe financieel in staat is. Partijen dienen voorts aan de rechtbank en aan elkaar stukken met betrekking tot de personenauto’s en de bankrekeningen te doen toekomen. Partijen dienen zich uit te laten over de noodzaak/wenselijkheid een deskundige te benoemen en voor het geval daartoe wordt overgegaan zich uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen, de hoogte van het voorschot en wie van partijen het voorschot dient te betalen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

De echtscheidingsbeschikking is op 28 oktober 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Het hof overweegt vooreerst als volgt. Gebleken is dat de rechtbank Den Haag bij beschikking van 1 december 2016 de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen heeft vastgesteld. Het hof gaat in de onderhavige procedure derhalve niet in op de grieven van partijen die op de verdeling zien. Het geschil beperkt zich thans tot:

de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook: kinderalimentatie ;

de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie ;

de regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag.

In de zaak met nummers 200.195.755/01 en 200.195.757/01

2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te vernietigen, het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en alsnog rechtdoende:

a. de door de man te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 4.400,- netto per maand;

b. de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast te stellen op € 16.461,- per maand;

c. te beslissen dat de vrouw niet eerder over [locatie 1] hoeft te beslissen dan nadat de vermogensverdeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden;

d. te bepalen dat de goodwill wordt vastgesteld zoals in grief 4 wordt verzocht;

e. te bepalen dat de aandelen worden afgerekend zoals in grief 5 wordt verzocht;

f. te bepalen dat het pand [locatie 2] in de vermogensverdeling meegaat voor de door de vrouw getaxeerde waarde;

g. te bepalen dat de rekening-courantschuld van de vrouw nul is;

h. te bepalen dat de man € 5.800,- aan onderhoudskosten voor de woning aan de Keyserplan aan de vrouw dient te voldoen;

i. alles dan wel zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt in incidenteel appel bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw recht doende, waarbij waar nodig de motivering wordt aangepast dan wel uitgebreid en te bepalen dat:

A. de minderjarige in de schoolweken in even weken verblijft bij de man en in de oneven weken verblijft bij de vrouw;

B. in het kader van de contactregeling de man de minderjarige thuis brengt en de vrouw de minderjarige wegbrengt;

C. de vrouw wordt veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan de vastgestelde zorgregeling op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat zij haar medewerking weigert te verlenen;

D. te bepalen dat de man met een bedrag van € 935,- per maand, althans een lager door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, dient bij te dragen in de kosten van de minderjarige, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;

E. te bepalen dat de partneralimentatie alsnog wordt afgewezen, althans op nihil wordt gesteld, althans wordt vastgesteld op een lager door het hof te bepalen bedrag, met ingang van de echtscheidingsbeschikking;

F. indien en voor zover bepaald wordt dat een onderhoudsbijdrage aan de vrouw dient te worden betaald, het redelijk en billijk is deze onderhoudsbijdrage primair te limiteren tot een periode van zes jaar nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel subsidiair op nihil wordt gesteld na een periode van zes jaar nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel een door het hof te bepalen kortere of langere periode;

G. te bepalen dat de vrouw de eventueel te veel c.q. ten onrechte van de man ontvangen kinderalimentatie dan wel partneralimentatie volledig aan de man dient terug te betalen;

H. de verdeling alsnog vast te stellen conform het door de man in eerste aanleg geformuleerde voorstel met aanvulling van de punten die in het kader van het incidenteel appel door de man zijn aangevoerd, waarbij de feitelijke onjuistheden betreffende de bankrekeningen worden hersteld en de spaargelden en schuld aan de vennootschap alsnog wordt meegenomen hierin.

Kosten rechtens.

4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt bij arrest (het hof begrijpt: beschikking) zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man zoveel mogelijk niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzochte te ontzeggen, kosten rechtens.

In de zaak met nummer 200.195.796/01

5. De man verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw recht doende, waarbij waar nodig de motivering wordt aangepast dan wel uitgebreid en te bepalen dat:

A. de minderjarige in de schoolweken in even weken verblijft bij de man en in de oneven weken verblijft bij de vrouw;

B. in het kader van de contactregeling de man de minderjarige thuis brengt en de vrouw de minderjarige wegbrengt;

C. de vrouw wordt veroordeeld tot het verlenen van haar medewerking aan de vastgestelde zorgregeling op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat zij haar medewerking weigert te verlenen;

D. te bepalen dat de man met een bedrag van € 935,- per maand, althans een lager door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, dient bij te dragen in de kosten van de minderjarige, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;

E. te bepalen dat de partneralimentatie alsnog wordt afgewezen, althans op nihil wordt gesteld, althans wordt vastgesteld op een lager door het hof te bepalen bedrag, met ingang van de echtscheidingsbeschikking;

F. indien en voor zover bepaald wordt dat een onderhoudsbijdrage aan de vrouw dient te worden betaald, het redelijk en billijk is deze onderhoudsbijdrage primair te limiteren tot een periode van zes jaar nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel subsidiair op nihil wordt gesteld na een periode van zes jaar nadat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel een door het hof te bepalen kortere of langere periode.

Kosten rechtens.

6. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof bij arrest (het hof begrijpt: beschikking) zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de man zoveel mogelijk niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzochte te ontzeggen, kosten rechtens.

Algemeen

6. Gelet op de samenhang van de door partijen in hoger beroep aanhangig gemaakte zaken, zal het hof deze hierna gezamenlijk behandelen, waarbij de processtukken worden geacht in beide zaken te zijn ingebracht. De man heeft bij V-formulier van 24 oktober 2016 geklaagd dat de vrouw zich een extra procesronde heeft toegeëigend. Het hof overweegt hieromtrent dat de man op alle stellingen van de vrouw weer uitgebreid heeft kunnen reageren en zulks ook heeft gedaan, zodat hij in zijn processuele belangen niet is geschaad.

Kinderalimentatie

Behoefte

7. De vrouw is van mening dat de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de minderjarige van € 1.500,- per maand te laag is. Volgens de vrouw heeft de man zijn inkomen te laag voorgesteld en niet-bestaande schulden opgevoerd. Zij legt in hoger beroep als productie 16 een Exceloverzicht met toelichting over aangaande de lifestyle van de minderjarige. Hierin worden onder meer opgevoerd kookles, privéfietsles, privéboksles, privéyogales en massages. De behoefte van de minderjarige, die volgens de vrouw al naar gelang hij ouder wordt stijgt, bedraagt aldus € 4.400,- per maand.

8. De man heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de door de vrouw gestelde behoefte van de minderjarige buitenproportioneel is en niet overeenkomt met de welstand van partijen tijdens het huwelijk. Volgens de man zijn partijen al in november 2012 feitelijk uit elkaar gegaan en was sinds januari 2013 sprake van een gescheiden huishouding. De lijst van uitgaven die is opgemaakt door de accountant van de vrouw is niet representatief en klopt niet. Hieruit kan niet het inkomen van partijen tijdens het huwelijk worden afgeleid. Voorts stelt de man dat de door de vrouw aangehaalde dure vakanties vaak door de man bezochte congressen betroffen, waarbij de vrouw en de minderjarige hem vergezelden. De man vindt het niet in het belang van de minderjarige dat hij al de genoemde activiteiten uitvoert die de vrouw thans opvoert. Hij is van mening dat hooguit twee activiteiten per week voldoende zijn. Volgens de man dient de behoefte van de minderjarige conform de vigerende tabellen te worden vastgesteld op € 960,- per maand, exclusief de netto kosten voor kinderopvang.

9. Het hof is van oordeel dat de vrouw in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet heeft aangetoond dat de behoefte van de minderjarige hoger is dan het vigerende tabelbedrag van € 960,- per maand. De vrouw heeft kinderopvangkosten opgevoerd, die zij feitelijk niet heeft. Zij heeft niet aangetoond dat tot de behoefte behoort een bedrag van gemiddeld € 10.000,- per jaar aan leefruimte en speelhoeken voor de minderjarige. Evenmin heeft zij onderbouwd dat partijen in 2012 een pand hebben gekocht speciaal voor de minderjarige waarin hij opvang, privélessen en groepslessen zou krijgen. Tenslotte is het hof van oordeel dat mede gezien de leeftijd van de minderjarige en de algemene behoeftes van een kind van deze leeftijd, niet alle door de vrouw opgevoerde activiteiten van de minderjarige, tot zijn behoefte kunnen worden gerekend. Gelet op voormelde omstandigheden in onderling verband bezien, bepaalt het hof de behoefte van de minderjarige op € 960,- per maand.

Draagkracht

10. Het hof zal de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vaststellen op € 960,- per maand. Gesteld noch gebleken is dat de man dit bedrag niet zou kunnen betalen. Mede gelet op hetgeen hierna omtrent de partneralimentatie wordt beslist, acht het hof het redelijk en billijk dat de man alle kosten van de minderjarige draagt, conform het uitgangspunt in eerste aanleg. Aan een draagkrachtvergelijking komt het hof derhalve niet toe.

Partneralimentatie

Grievend gedrag?

11. De man heeft gesteld dat de vrouw zich zodanig grievend jegens hem heeft gedragen dat de lotsverbondenheid tussen partijen is verbroken en niet van hem gevergd kan worden dat hij partneralimentatie betaalt. Hij voert daartoe het volgende aan:

er loopt een strafzaak aangezien de vrouw wordt verdacht van het beramen van een moord op de man;

de vrouw heeft bij nacht en ontij een bombardement van e-mails en Whatsapp berichten gestuurd naar de man waarin zij zich in bijzonder grievende bewoordingen uitlaat over de man, zijn nieuwe partner en gezin en familie. Ook in het bijzijn van de minderjarige laat zij zich laatdunkend uit over de man en zijn nieuwe gezin en familie.

12. De vrouw weerspreekt de stellingen van de man. Ter terechtzitting heeft zij het volgende verklaard:

de man heeft zelf personen benaderd met negatieve berichten over de vrouw;

de vrouw heeft niet zo veel negatieve berichten verstuurd als de man stelt: vanaf het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is daar geen sprake meer van. Er was wel ruzie bij het uiteengaan van partijen toen de man tijdens het huwelijk een andere partner bleek te hebben, toen zijn er lelijke dingen geschreven en gedaan. De vrouw is daarmee gestopt zodra zij rechtsbijstand kreeg.

13. Het hof overweegt als volgt. Gedrag aan de zijde van de alimentatiegerechtigde kan ertoe leiden dat de alimentatieplicht eindigt. Doorslaggevend hierbij is of de omstandigheid die wordt aangevoerd een dermate grievend karakter heeft dat in redelijkheid niet van de alimentatieplichtige gevergd kan worden dat deze partneralimentatie blijft betalen. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval, of een zodanige situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo 'n beëindiging dan wel matiging. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.

14. Het hof is van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd, onvoldoende is om de lotsverbondenheid tussen partijen te verbreken zoals de wet bedoelt. Ook in hoger beroep heeft de man niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van het de vrouw ten laste gelegde strafbare feit. Ten aanzien van de e-mails en WhatsApp berichten overweegt het hof dat het taalgebruik weliswaar laatdunkend en voor de man schrijnend is, maar dat het hof hierin onvoldoende aanleiding ziet om te oordelen dat aan de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw om die reden een einde dient te komen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw heeft gesteld dat zij dergelijke berichten niet meer verstuurd, hetgeen door de man niet is weersproken.

Behoefte en behoeftigheid vrouw

15. De rechtbank is bij het bepalen van de behoefte van de vrouw uitgegaan van de hofnorm en heeft daarbij in plaats van het gezinsinkomen van partijen hun uitgavenpatroon in aanmerking genomen. De vrouw is het niet eens met de hoogte van de aldus bepaalde behoefte. Volgens de vrouw bedraagt haar behoefte - gebaseerd op de uitgaven tijdens het samenzijn met de man - € 24.729,- per maand. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw haar behoefte dient te onderbouwen, hetgeen zij volgens hem heeft nagelaten.

16. Het hof overweegt als volgt. Nu tussen partijen geen overeenstemming bestaat omtrent toepassing van de hofnorm, dient de rechter volgens vaste rechtspraak bij het bepalen van de mede aan de welstand gerelateerde behoefte van de vrouw rekening te houden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven geven immers een aanwijzing voor het niveau waarop de onderhoudsgerechtigde na de beëindiging van het huwelijk wat de kosten van levensonderhoud betreft aanspraak kan maken. Ook (de mogelijkheid van) vermogensvorming zal in beginsel - afhankelijk van de omstandigheden - bijdragen tot het oordeel dat echtelieden in een bepaalde welstand hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zoveel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter moeten worden bepaald. In hoeverre de vaste lasten en de overige globaal te schatten uitgaven of reserveringen voor te verwachten lasten van de onderhoudsgerechtigde redelijk zijn, zal mede beoordeeld moeten worden naar de mate van welstand zoals deze door de rechter op vorenbedoelde wijze is vastgesteld (Hoge Raad 6 juni 2014, ECLI:NL (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL):HR (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL:HR):2014 (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL:HR:2014):1336 (https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL:HR:2014:1336)).

17. Tijdens de zitting heeft het hof de door de vrouw overgelegde behoeftelijst (productie 15, welke bij V-formulier van 7 maart 2017 nogmaals in iets uitgebreidere versie is overgelegd als productie 1) concreet met de vrouw doorgenomen. Het hof heeft de vrouw voorgehouden dat deze lijst niet aangeeft wat de vrouw concreet nodig heeft om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. Het hof heeft de vrouw met voorbeelden uitgelegd wat zulks inhoudt. De vrouw heeft ondanks de haar geboden gelegenheid haar behoefte niet nader en concreet ingevuld. Processueel gezien heeft zij haar behoefte derhalve niet onderbouwd. In haar behoeftelijst worden alleen de totale netto uitgaven van het gezin aangegeven. Deze uitgaven worden niet uitgesplitst en er wordt evenmin een link gelegd naar te verwachten kosten van levensonderhoud van de vrouw. De vrouw maakt geen melding van het bedrag van € 400.000,- dat zij straks in het kader van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen zal krijgen en waarvan zij een woning kan kopen. De vrouw had feitelijk moeten aantonen wat zij, mede gelet op de welstand van partijen tijdens het huwelijk in de toekomst voor haar levensonderhoud nodig heeft. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat zij daartoe niet in staat was omdat zij na het uiteengaan van partijen de tering naar de nering moest zetten, maar dit neemt niet weg dat zij wel concreet had kunnen aangeven welke posten voor welk bedrag naar haar mening behoorden tot haar welstandsgerelateerde behoefte. Gelet op de omvang van de door haar gestelde behoefte, lag het des te meer op haar weg deze behoefte te onderbouwen.

18. De man heeft in zijn grieven het door de vrouw gestelde uitgavenpatroon van partijen ten tijde van het huwelijk nadrukkelijk bestreden. Volgens de man was de relatie tussen partijen in de periode waarop die lijst met uitgaven ziet al voorbij. Naar het oordeel van het hof geeft de vrouw in haar toelichting op de behoeftelijst ook niet dan wel onvoldoende aan welke uitgaven aan welk jaar moeten worden toegerekend. Alles overziend, komt het hof dan ook tot de slotsom dat partijen tijdens het huwelijk weliswaar een zekere welstand bezaten, maar dat het op de weg van de vrouw had gelegen om haar huwelijksgerelateerde behoefte te onderbouwen, hetgeen zij - ondanks de daartoe door het hof ter terechtzitting geboden mogelijkheden - niet heeft gedaan. Mitsdien moet het ervoor worden gehouden dat de vrouw, mede gelet op het bedrag van € 400.000,- dat zij het kader van de afwikkeling van de echtscheiding zal ontvangen, in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof zal het inleidende verzoek van de vrouw om een uitkering tot haar levensonderhoud derhalve afwijzen. Aan de vraag of de vrouw door middel van betaald werk in haar behoefte kan voorzien (de beoordeling van de behoeftigheid van de vrouw), komt het hof niet meer toe.

Draagkracht van de man

19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft de draagkracht van de man in het kader van de partneralimentatie geen verdere bespreking.

Limitering/nihilstelling

20. Aan de door de man verzochte limitering dan wel nihilstelling van de partneralimentatie komt het hof niet toe.

Te veel ontvangen alimentatie

21. De man verzoekt te bepalen dat de vrouw de eventueel te veel c.q. ten onrechte van de man ontvangen kinderalimentatie dan wel partneralimentatie volledig aan hem dient terug te betalen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij niet in staat is tot terugbetaling nu zij vanwege de hoge lasten van de minderjarige en zichzelf niet beschikt over reserves zoals spaargeld en zij een beperkt inkomen heeft (productie 7 bij V-formulier van 27 februari 2017).

22. Het hof overweegt als volgt. Alimentatie heeft in beginsel een consumptief karakter. In casu is sprake van een vechtscheiding waarin beide partijen over en weer uiterste standpunten innemen, hetgeen het conflict tussen partijen alsmaar doet toenemen. Beide partijen hebben ieder hun aandeel in dit ernstige conflict en beide partijen dienen ieder hun bijdrage te leveren aan beëindiging van het conflict. In het kader van de verdeling krijgt de vrouw een bedrag van ruim € 400.000,-. De vrouw is van beroep [beroep] en mede gezien de grote vraag die er in de huidige maatschappij naar [beroep] bestaat, is de vrouw zeker in staat om weer een eigen leven op te bouwen, zonder financieel afhankelijk te zijn van een voormalige echtgenoot. Indien het hof thans zou beslissen dat de vrouw de reeds genoten alimentatie moet terugbetalen, zal dit haar stap naar de toekomst bemoeilijken, hetgeen het hof niet in het belang acht van beide partijen. In het belang van beide partijen, alsmede in het belang van de minderjarige dienen partijen een streep te zetten onder hun conflict. Ieder dient zijn eigen weg te gaan waarin het belang van de minderjarige wordt gerespecteerd. Onder de gegeven omstandigheden is het hof van oordeel dat een terugbetaling het conflict verder zal aanwakkeren, hetgeen de toekomst voor beide partijen zal bemoeilijken. Derhalve legt het hof de vrouw geen terugbetalingsverplichting op.

Regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag

23. Ingevolge artikel 1:253a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede de beslissing bij welke ouder de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft.

24. De man heeft in de stukken ter zake de uitoefening van het ouderlijk gezag de volgende standpunten ingenomen:

indien een strafrechtelijke veroordeling van de vrouw plaatsvindt, dient de hoofdverblijfplaats van de minderjarige (die thans bij de vrouw verblijft) opnieuw te worden vastgesteld;

indien een strafrechtelijke veroordeling van de vrouw plaatsvindt, dient de zorgregeling opnieuw te worden vastgesteld;

vanwege onduidelijkheid in de bestreden beschikking ter zake dient te worden bepaald dat de minderjarige in de schoolweken in de even weken verblijft bij de man en in de oneven weken bij de vrouw;

de rechtbank had een dwangsom moeten opleggen, aangezien de vrouw de omgangsregeling niet correct nakomt en voorwaarden stelt;

de vrouw dient de minderjarige naar de man te brengen en de man dient de minderjarige bij de vrouw terug te brengen.

25. De vrouw heeft zich in de stukken ter zake de uitoefening van het ouderlijk gezag op de volgende standpunten gesteld:

de minderjarige dient 1/3 van de vakanties bij de man en 2/3 bij de vrouw te zijn omdat de man in de vakanties vaak niet beschikbaar is voor de minderjarige. Alsdan blijft ook de berekening van de kinderalimentatie zuiver;

de minderjarige dient op Moederdag bij de vrouw te zijn. Dit is een belangrijke familieaangelegenheid. Om zeker te stellen dat hij op Moederdag bij de vrouw is, dient bepaald te worden dat de minderjarige in de meivakantie bij de vrouw is;

de minderjarige dient op de verjaardag van de vrouw, alsmede op de verjaardag van zijn oma (moederszijde) bij de vrouw te zijn;

de vrouw vraagt het hof de man een dwangsom op te leggen, elke keer dat de man de minderjarige niet, of te laat komt ophalen van € 1.000,- per dag of dagdeel.

26. De man heeft ter terechtzitting zijn petitum in de zaak met nummer 200.195.796/01 met betrekking tot de zorgregeling schriftelijk gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt ‘te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben, dit gelet op de recente omstandigheden en feiten inhoudende dat de minderjarige bij de man is weggehouden (bij herhaling).’

27. De vrouw heeft ter terechtzitting, herhaald bij latere brief van 28 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. De man heeft bij brief van 30 maart 2017 weer bezwaar gemaakt tegen voormelde brief van de vrouw, nu deze na de terechtzitting naar het hof is gezonden.

28. Het hof is van oordeel dat de aard van het verzoek, namelijk gezagsvoorzieningen binnen het familierecht, een door de rechtspraak toegelaten uitzondering vormt op de uit de goede procesorde voortvloeiende hoofdregel dat grieven niet later dat in het appelschrift mogen worden aangevoerd. Het hof zal derhalve uitgaan van het gewijzigde verzoek van de man. Het hof zal het bezwaar van de man tegen de nagezonden brief van de vrouw bij gebrek aan belang passeren.

29. De man heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij de minderjarige sinds begin februari 2017 niet meer heeft gezien en dat dit een herhaling is van de situatie tijdens de voorlopige voorzieningen in 2014, toen hij zes maanden geen contact heeft gehad met de minderjarige. De man betwist dat zijn nieuwe partner de minderjarige tijdens zijn verblijf in het nieuwe gezin van de man zou hebben vastgepakt en hem apart zou hebben gezet. De minderjarige gaat juist goed met de nieuwe kinderen van de man om. Volgens de man verkeert de minderjarige in een loyaliteitsconflict en zijn dergelijke uitlatingen van de minderjarige terug te voeren op de negatieve houding van de vrouw jegens de man en zijn nieuwe gezin. Ditzelfde geldt voor het gebruik van bepaalde scheldwoorden door de minderjarige. De man wenst dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij hem en zijn nieuwe gezin zal hebben, waarbij de minderjarige om het weekend naar de vrouw gaat. De man stelt goed in staat te zijn de zorg- en opvoedingstaken uit te voeren en het contact met de vrouw te onderhouden.

30. De vrouw heeft ter terechtzitting bevestigd dat de man de minderjarige feitelijk niet ziet. Zij heeft verklaard dat zij een goede band tussen de man en de minderjarige heel belangrijk vindt en dat zij de zorgregeling altijd heeft uitgevoerd, maar dat de minderjarige thans zo angstig is en allerlei rare woorden in zijn hoofd hoort, dat zij niet kan toestaan dat de minderjarige naar de man gaat. De advocaat van de vrouw heeft daaraan nog toegevoegd dat naar aanleiding van de klachten van de minderjarige de zorgregeling op advies van de huisarts even is stilgezet. De huisarts heeft de minderjarige doorverwezen naar een psycholoog. Daarna volgde een vakantie en moest het onderzoek door de psycholoog nog worden opgestart. Volgens haar advocaat hoopt de vrouw dat beide partijen meedoen aan het onderzoek en de behandeling door de psycholoog en dat de zorgregeling zo spoedig mogelijk wordt hervat. De advocaat van de vrouw wijst er nog op dat een wijziging van zijn verblijfplaats voor de minderjarige zeer ingrijpend zal zijn en stelt een aanvullend raadsonderzoek naar de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats voor. Tevens wijst hij op de mogelijkheid voor het hof ambtshalve een beschermingsonderzoek te gelasten.

31. Het hof overweegt als volgt. In dit hoger beroep is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige aan de orde gesteld. Tevens is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat dat de zorgregeling tussen de man en de minderjarige thans niet plaatsvindt, nu de vrouw om haar moverende redenen haar medewerking hieraan weigert. Het hof is van oordeel dat de gronden die door de vrouw zijn aangevoerd om geen medewerking aan de uitvoering van de zorgregeling te verlenen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende zijn. Immers, uit het raadsonderzoek van 23 februari 2016 blijkt dat raad ondanks de nodige kanttekeningen een zorgregeling mogelijk acht en ook voorstaat. Conform de beschikking van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) dient de rechter dan op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste en verzorgende ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Zo kan de rechter zonder de instemming van partijen onderzoek door derden gelasten, zoals een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. Het enkele feit dat de vrouw bezwaren heeft tegen de omgang betreft geen omstandigheid die maakt dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind of anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind en kan derhalve geen grond zijn om de man en het kind hun recht op omgang te ontzeggen. Daarvoor is noodzakelijk dat het kind klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders als de omgang zou worden afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.

32. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding de raad te verzoeken aanvullend onderzoek te verrichtten naar en advies te geven inzake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de daarbij geëigende zorgregeling. Dit onderzoek kan zo nodig worden uitgebreid naar een beschermingsonderzoek waarin het opvoedingsklimaat waarin de minderjarige verkeert, wordt onderzocht zodat aansluitend zo nodig begeleiding kan worden geboden binnen een verplicht kader in de vorm van een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing. De raad dient bij dit onderzoek de sociale omgeving van partijen en de minderjarige te betrekken. Indien en voor zover de raad van oordeel mocht zijn dat een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing noodzakelijk is dan zal een daartoe strekkend verzoek aan de kinderrechter moeten worden ingediend. Het hof gaat ervan uit dat de man en de vrouw hun medewerking zullen verlenen aan het onderzoek van de raad.

33. In afwachting van het rapport en advies van de raad zal het hof de behandeling van de zaak ter zake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling aanhouden tot zaterdag 16 september 2017.

34. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft:

- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige

- de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw

en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 28 oktober 2016 op € 960,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;

wijst het inleidende verzoek van de vrouw tot het bepalen van een uitkering tot haar levensonderhoud alsnog af;

bepaalt dat de vrouw de te veel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige alsmede de te veel ontvangen uitkering tot haar levensonderhoud niet aan de man hoeft terug te betalen;

verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden, locatie Den Haag, een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 32 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

houdt de behandeling aan tot zaterdag 16 september 2017;

houdt iedere verdere beslissing ter zake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature