Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Ondertoezichtstelling, machtiging uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling ter zake van medische behandelingen en aanmelding onderwijsinstelling. Hof komt terug op schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ontwikkeling minderjarige ernstig bedreigd door langdurige gezondheidsproblematiek en het gezinssysteem. Ouders accepteren geen enkele andere aanpak dan de hunne, waardoor de mj al drie jaar niet naar school gaat en verstoken is van elk sociaal contact. Breed onderzoek naar de mogelijkheden en de belastbaarheid van de minderjarige.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 10 mei 2017

Zaaknummer : 200.208.488/01

Rekestnummers rechtbank : JE RK 16-1969 en FA RK 16/7343

Zaaknummers rechtbank : C/09/518896 en C/09/518905

[appellant 1] , en

[appellant 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

verzoekers in hoger beroep,

hierna te noemen: de ouders,

advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam,

tegen

de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling;

- [bijzondere curator] ,

in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de na te noemen minderjarige,

kantoorhoudende te Leiderdorp,

hierna te noemen: de bijzondere curator.

Als informant zijn aangemerkt:

de voormalige pleegouders van de hierna te noemen minderjarige,

wonende op een bij de gecertificeerde instelling bekend adres,

hierna te noemen: de voormalige pleegouders.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De ouders zijn op 1 februari 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 januari 2017 van de kinderrechters in de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.208.488/01. Bij dat beroep hebben de ouders tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de betreffende machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige en de beperking van het gezag ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer: 200.208.488/02.

De zaak is op 15 februari 2017 mondeling behandeld doch uitsluitend wat betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. Na de behandeling van de zaak heeft het hof terstond uitspraak gedaan en bepaald dat de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking wordt geschorst. Deze beslissing is geminuteerd op 15 maart 2017.

Nadien zijn bij het hof de navolgende stukken ingekomen:

van de zijde van ouders:

- op 27 maart 2017 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van 27 maart 2017 met bijlagen;

- op 3 april 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

van de zijde van de raad:

- op 3 maart 2017 een brief van 2 maart 2017;

- op 22 maart 2017 een verweerschrift;

van de zijde van de bijzondere curator:

- op 22 maart 2017 een brief van 22 maart 2017;

- op 3 april 2017 een brief van 3 april 2017.

De mondelinge behandeling is op 5 april 2017 ten aanzien van de bodemprocedure voortgezet.

Ter zitting waren aanwezig:

 de ouders, bijgestaan door hun advocaat;

 namens de raad: mevrouw [naam] en mevrouw [naam] ;

 namens de gecertificeerde instelling: mevrouw [naam] en mevrouw [naam] ;

 de bijzondere curator;

 de voormalige pleegouders.

Mr. Korver heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd. De vader van de minderjarige heeft ter zitting een stuk overgelegd en voorgedragen.

De hierna te noemen minderjarige [minderjarige] is door het hof in raadkamer gehoord in aanwezigheid van de bijzondere curator.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking zijn, voor zover in hoger beroep van belang, de volgende beslissingen genomen:

- het inleidend verzoek van de ouders om beëindiging van de ondertoezichtstelling die loopt van 11 oktober 2016 tot 11 oktober 2017 van de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2001 te [geboorteplaats] , hierna ook: de minderjarige, is afgewezen;

- de gecertificeerde instelling is gemachtigd de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 13 januari 2017 tot 13 juni 2017;

- het gezag van de ouders met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling en het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige voor zover dit betreft het doen van een onderzoek naar de fysieke, medische en psychiatrische gesteldheid van de minderjarige wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling van 13 januari 2017 tot 13 juni 2017, zijnde de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing;

- deze maatregelen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

- tot bijzondere curator over de minderjarige ter uitvoering van de opdracht zoals vermeld in de bestreden beschikking is benoemd: [bijzondere curator] ;

- het verzoek tot gedeeltelijke toekenning van het gezag aan de gecertificeerde instelling, voor zover het de vervanging van de toestemming van de minderjarige voor medische behandeling betreft, is afgewezen;

- de behandeling van de verzoeken tot machtiging uithuisplaatsing en gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling is voor het overige aangehouden;

- tevens zijn de verzoeken tot schorsing van het gezag en de proceskostenveroordeling aangehouden.

Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Thans zijn nog in geschil:

- de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige;

- de beperking van het gezag van de ouders over de minderjarige met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling en het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige voor zover dit betreft het doen van een onderzoek naar de fysieke, medische en psychiatrische gesteldheid van de minderjarige over de periode van 13 januari 2017 tot 13 juni 2017;

- de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode tot 11 oktober 2017.

Daarnaast ligt aan het hof voor het verzoek van de ouders om twee bijzondere curatoren te benoemen en om de raad te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

2. De ouders verzoeken het hof twee bijzondere curatoren te benoemen, te weten [bijzondere curator] en [bijzondere curator 2] , en voorts, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking in alle opzichten te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat alle verzoeken van de raad worden afgewezen, het verzoek van de ouders tot beëindiging van de ondertoezichtstelling wordt toegewezen en de raad te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

3. Ter zitting hebben de ouders hun verzoek aangevuld, in die zin dat zij het hof subsidiair verzoeken een onafhankelijke deskundige te benoemen ten behoeve van een nader te verrichten onderzoek naar het welzijn van de minderjarige.

4. De raad verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien de verzoeken in hoger beroep af te wijzen.

Procedure rechtbank

5. De ouders stellen, zo begrijpt het hof, dat de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor en het vereiste van “equality of arms” (artikel 6 EVRM) heeft geschonden, onder meer omdat de raad zijn verzoek pas ter zitting heeft onderbouwd. De rechtbank heeft ten onrechte het bezwaar daartegen van de ouders niet gehonoreerd. De ouders merken daarbij op dat het inleidend verzoek van de raad gelijk is aan zijn eerdere verzoek van 28 juni 2016 dat heeft geleid tot de beschikking van 12 juli 2016 van de rechtbank Den Haag, waarbij het verzoek tot uithuisplaatsing is afgewezen. De raad had tegen die beschikking hoger beroep moeten instellen, in plaats van een nieuw verzoek aanhangig te maken. Deze handelwijze van de raad levert misbruik van procesrecht op.

6. De raad is het eens met hetgeen de rechtbank dienaangaande in de bestreden beschikking heeft geoordeeld.

7. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat, voor zover er al sprake zou zijn van fouten en omissies tijdens de behandeling in eerste aanleg, het hoger beroep er mede toe dient eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te herstellen. Dit brengt mee dat de ouders in hoger beroep al hun bezwaren tegen het verzoek in eerste aanleg van de raad (nogmaals) kunnen aanvoeren en het hof deze bezwaren in de beoordeling betrekt. Het hof passeert dan ook de stelling van de ouders dat de rechtbank de raad ten onrechte in de gelegenheid heeft gesteld zijn verzoek ter zitting nader te onderbouwen. Het hof is voorts van oordeel dat het inleidende verzoek van de raad niet valt aan te merken als een verkapt hoger beroep tegen de beschikking van 12 juli 2016. Het stond de raad naar het oordeel van het hof vrij - op basis van na 12 juli 2016 voordoende omstandigheden - een nieuw verzoek in te dienen. Het belang van de minderjarige is daarin leidend. Daarbij stelt het hof vast dat de strekking van het verzoek van de raad een andere is geworden. Waar de raad eerst heeft verzocht om een plaatsing in een aanbieder van zorg, te weten een ziekenhuisopname, welk verzoek is afgewezen, verzoekt de raad thans om een machtiging uithuisplaatsing voor meerdere categorieën (een zogenoemde trajectmachtiging).

Bijzondere curatoren

8. De ouders verzoeken het hof, naast de benoeming van [bijzondere curator] als bijzondere curator, een tweede bijzondere curator, in de persoon van [bijzondere curator 2] , voornoemd, te benoemen om de belangen van de minderjarige te behartigen.

9. De raad heeft zich over dit verzoek niet uitgelaten

10. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat met de benoeming van [bijzondere curator 2] tot bijzondere curator de belangen van de minderjarige adequaat worden behartigd. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval geen noodzaak tot het benoemen van een tweede bijzondere curator. Het hof zal dit verzoek dan ook afwijzen.

Uithuisplaatsing

11. De ouders voeren in hun appelschrift – kort weergegeven – aan dat de uithuisplaatsing geen stand kan houden omdat:

- het in de loop van alle gevoerde procedures beter is gegaan met de minderjarige. Eerder is door de rechtbank geoordeeld dat er geen noodzaak was om tot uithuisplaatsing over te gaan, terwijl het toen slechter ging met de minderjarige;

- de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is;

- de ouders wel degelijk samenwerken met de school, waarbij is gesproken over stapsgewijze uitbreiding van de schoolgang;

- de ouders ook bereid zijn de minderjarige ambulant te laten onderzoeken;

- de maatregel in strijd is met de beginselen van proportionaliteit;

- de raad de belangen van de minderjarige niet vooropstelt. De raad stelt ten onrechte dat er geen sprake is van een eigen identiteitsontwikkeling bij de minderjarige, omdat zij loyaal is aan de ouders;

- de minderjarige te lijden heeft onder de procedures, ingesteld door de raad;

- de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat het gebruik van antibiotica de epileptische insulten heeft veroorzaakt in plaats van de stress die de procedures teweeg heeft gebracht;

- er sprake is van een motiveringsgebrek ten aanzien van de overweging van de rechtbank dat de behandelend neuroloog [behandelend neuroloog] zich distantieert van de behandeling van [behandelend arts] ;

- de ouders wel degelijk hulpverlening aanvaarden, maar de gecertificeerde instelling zich niet actief opstelt;

- de ouders wel degelijk een zeer uitgebreide inhoudelijke reactie hebben gegeven op het verzoek van 31 oktober 2016 van de gecertificeerde instelling betreffende de schoolgang van de minderjarige;

- de ouders ten onrechte het verwijt wordt gemaakt dat zij in het gedwongen kader er niet in zijn geslaagd verandering in de situatie van de minderjarige te brengen. De gecertificeerde instelling heeft in het kader van de ondertoezichtstelling in het geheel geen hulp geboden;

- de ouders betwisten dat de situatie van de minderjarige op psychisch gebied zorgelijk is;

- het niet aan de ouders ligt dat er geen scholing kan plaatsvinden;

- de beschikking onjuist is daar wordt overwogen dat de ouders niet alle relevante zaken met [behandelend arts] bespreken. Dat doen zij wel;

- er geen objectieve reden is om de ouders te wantrouwen zoals de rechtbank doet als het gaat om de uitwisseling van informatie tussen de specialisten via de moeder;

- de ouders betwisten dat zij zich volledig laten leiden door de behandeling en adviezen van [behandelend arts] en niet de juiste stappen zouden zetten om de ontwikkeling van de minderjarige te bevorderen;

- de rechtbank verkeerde conclusies trekt, zoals dat de minderjarige verstoken is van sociaal contact;

- de ouders zich inspannen om het onderwijs van de minderjarige weer op gang te krijgen;

- het niet duidelijk is waarop de rechtbank haar oordeel baseert dat de ouders onvermogend zijn om samen te werken met de hulpverlening;

- de minderjarige reeds wordt gezien door onafhankelijke specialisten en de minderjarige bovendien een zelfbeschikkingsrecht heeft;

- er misbruik van bevoegdheid plaatsvindt;

- de beslissing een averechts effect heeft. De minderjarige raakt als gevolg van de uithuisplaatsing geïsoleerd;

- de gecertificeerde instelling niet voortvarend handelt met het bieden van adequate hulpverlening aan en medische behandeling van de minderjarige;

- de ouders geen ‘fair chance’ hebben gekregen;

- de rechtbank er ten onrechte van uit gaat dat de raad het belang van het kind voorop stelt.

12. Ter zitting hebben de ouders benadrukt dat het beter gaat met de gezondheid van de minderjarige en dat zij inmiddels weer naar school gaat (zij het beperkt) en dat dit te danken is aan de door de ouders aangezochte medische behandeling voor de minderjarige en hun samenwerking met school, derhalve niet aan de interventies van de raad. De verbetering in de situatie van de minderjarige is reeds vóór de uithuisplaatsing aangevangen. De uithuisplaatsing heeft enkel contraproductief gewerkt.

Ondertoezichtstelling

13. Het hoger beroep van de ouders richt zich tevens tegen de verlenging van ondertoezichtstelling. De ouders voeren aan dat zij bereid zijn hulpverlening waar nodig te accepteren. Instandhouding van de ondertoezichtstelling is volgens de ouders dan ook in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel.

14. De raad voert in zijn verweerschrift, kort weergegeven, het navolgende aan. De raad maakt zich al lange(re) ernstige zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. Van een vooruitgang in haar situatie is niet of nauwelijks sprake. Er is sprake van een patroon, waarbij de minderjarige niet of nauwelijks onderwijs volgt en waarbij ook niet of nauwelijks sprake is van sociale contacten. Hulp in het vrijwillig kader heeft niet tot verbetering van de situatie geleid. Het gezinssysteem waarin de minderjarige opgroeit blijkt niet tot verandering in staat. De minderjarige lijkt teveel ingebed in het oudersysteem. De conclusie van de ouders dat de epileptische aanvallen van de minderjarige worden veroorzaakt door de stress die de procedures teweeg brengen, acht de raad niet zonder meer gerechtvaardigd, gelet op het langdurige gebruik van antibiotica door de minderjarige en de conclusies dienaangaande van [behandelend arts] . De ouders staan niet of nauwelijks open voor onderzoeken, adviezen of behandelingen van andere professionals dan degene die zij zelf hebben ingeschakeld. De minderjarige heeft gedurende haar verblijf in het pleeggezin een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De hulpverlening heeft in de periode van de uithuisplaatsing zorgvuldig gehandeld, ook als het gaat om de medische zorg ten behoeve van de minderjarige. De minderjarige woont sinds de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad weer bij de ouders thuis. De ouders stimuleren de minderjarige nog steeds onvoldoende. Zij staan niet open voor onderzoek van de minderjarige bij het AMC, zoals de rechtbank voorstaat, terwijl een dergelijk onderzoek ook naar de mening van de raad in het belang van de minderjarige noodzakelijk wordt geacht. De raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat dit onderzoek buiten het gezinssysteem moet plaatsvinden, zodat een uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is. De raad verwijst voor het overige naar hetgeen hij in eerste aanleg heeft gesteld.

15. Ter zitting heeft de raad verklaard dat de minderjarige tijdens - de korte duur van - haar uithuisplaatsing in staat is gebleken te profiteren van het pleeggezin. Het ziekzijn van de minderjarige werd serieus genomen, maar niet centraal gesteld. De minderjarige heeft ervaren dat ze meer kon dan in de thuissituatie, hetgeen haar zelfbeeld heeft vergroot. De raad benadrukt nogmaals het belang van een onafhankelijk en breed opgezet onderzoek naar het algehele welzijn van de minderjarige, buiten de invloedsfeer van het gezinssysteem, gelet op het loyaliteitsconflict waarin de minderjarige zich bevindt.

16. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting beschreven hoe het de minderjarige is vergaan tijdens haar verblijf in het pleeggezin. De minderjarige bloeide op en was in staat volledig mee te draaien in het pleeggezin en deel te nemen aan activiteiten. De gecertificeerde instelling weerspreekt het verwijt van de ouders dat zij in deze periode niet zorgvuldig met de gezondheid van de minderjarige is omgegaan. De gecertificeerde instelling heeft de contacten met de artsen onderhouden en de medicatie ten behoeve van de minderjarige is gecontinueerd. Ook de gecertificeerde instelling is van mening dat het door de rechtbank noodzakelijk geachte onderzoek er moet komen, gedurende een uithuisplaatsing.

17. De bijzondere curator heeft in de door haar aan het hof overgelegde brieven van 22 maart 2017 respectievelijk 3 april 2017 verslag gedaan van haar gesprekken met de minderjarige. De minderjarige heeft onder meer verteld dat ze nog steeds last heeft van aanvallen, dat ze weer naar school gaat (1 uur per dag), maar zich vooral moe voelt en dat ze blij is weer thuis te zijn. Ter zitting heeft de bijzondere curator gerefereerd aan het advies van [behandelend arts] , die aandringt op een breed onderzoek naar de belastbaarheid van de minderjarige.

18. De voormalige pleegmoeder heeft ter zitting verklaard hoe zij de minderjarige tijdens het verblijf in haar gezin heeft ervaren. De minderjarige heeft volgens de voormalige pleegmoeder een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Ze werd gaandeweg steeds opener en veranderde in een ander kind.

19. Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een minderjarige door de kinderrechter onder toezicht worden gesteld van een gecertificeerde instelling wanneer de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn of haar ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen

niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW , in staat zijn te dragen. Ingevolge artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits nog aan de voorwaarden van artikel 1:255 lid 1 BW wordt voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

20. Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

21. Aan het hof ligt thans ter beoordeling voor de vraag of het verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige op de juiste gronden is afgewezen respectievelijk afgegeven. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking.

Naar het oordeel van het hof zijn er twee belangrijke factoren die de zorgelijke situatie van de minderjarige veroorzaken dan wel in stand houden. De eerste is de langdurige gezondheidsproblematiek van de minderjarige en de tweede het ‘gezinssysteem’ waarbinnen de minderjarige functioneert. Deze twee samen vormen naar het oordeel van het hof een serieuze bedreiging voor de ontwikkeling van de minderjarige. Met hetgeen in de ingebrachte stukken is aangevoerd en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de feitelijke bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige niet weggenomen. Het hof stelt vast dat de situatie van de minderjarige in de afgelopen periode - voor de uithuisplaatsing en daarna - nauwelijks is verbeterd. De minderjarige gaat nog maar zeer beperkt naar school. Zij onderneemt daarnaast geen andere activiteiten, anders dan dagelijks een korte wandeling buiten. Zij verkeert naar het oordeel van het hof (los van enig internetcontact) nog steeds in een sociaal isolement. Het leven van de minderjarige speelt zich buiten dat van haar leeftijdgenoten af. Ook contact met klasgenoten is, sinds haar (beperkte) schoolgang, nauwelijks van de grond gekomen. De ouders stellen weliswaar dat zij zich samen met de huidige school inspannen om de schoolgang (en daarmee ook de sociale contacten) van de minderjarige verder op gang te brengen, maar het hof is daarvan onvoldoende gebleken. Weliswaar is een plan van aanpak opgesteld, maar gebleken is dat deze met betrekking tot het aantal uren schoolgang maar zeer beperkt wordt uitgevoerd. De minderjarige maakt vrijwel nog geen huiswerk. Ook al stellen de ouders dat zij alles in het werk stellen om de gezondheid van de minderjarige verder te verbeteren, heeft het hof heeft op grond van de stukken de grote zorg dat de ouders vooral gefocust zijn op hun eigen koers en niet open staan voor een andere benadering waarbij de mogelijkheden van de minderjarige voorop staan in plaats van de ziekte en de daarmee gepaard gaande belemmeringen.

Het hof is, gegeven het ziekteverloop ten aanzien van de minderjarige en de langdurige stagnatie in haar ontwikkeling, van oordeel dat alles op alles gezet moet worden om op korte termijn meer duidelijkheid te krijgen over de ontwikkelmogelijkheden en de belastbaarheid van de minderjarige op alle gebieden. Het hof onderschrijft dan ook volledig het oordeel van de rechtbank dat een gedegen medisch, psychologisch en psychiatrisch onderzoek moet plaatsvinden naar de minderjarige teneinde de bedreigde ontwikkeling te doen keren en niet enkel (als eerste stap) een onderzoek naar de oorzaak van epileptische insulten van de minderjarige, zoals de ouders voorstaan, met daarbij mogelijk afzonderlijke gesprekken met een psychiater of psycholoog. Deze door de ouders gekozen aanpak kan naar het oordeel van het hof niet de gewenste duidelijkheid en overzicht creëren. Dit wordt bevestigd door de behandelend arts van de minderjarige, [behandelend arts] , die in zijn brief aan de ouders (productie 33 bij het appelschrift) het belang van een uitgebreid onderzoek ten behoeve van de minderjarige onderschreven. Het hof is van oordeel dat met het door de rechtbank voorgestane onderzoek, waarbij ook acht wordt geslagen op de actuele gezondheidssituatie van de minderjarige, een gericht plan voor de toekomst kan worden gemaakt, onafhankelijk van de eerdere bevindingen van de artsen van de minderjarige (en de wijze waarop die al dan niet in nauwe samenspraak met de ouders tot stand zijn gekomen). De ouders willen echter niet meewerken aan een dergelijk onderzoek en hebben naar het oordeel van het hof geen steekhoudend argument aangedragen waarom een dergelijk onderzoek niet het belang van de minderjarige zou dienen. De ouders geven er daarmee onvoldoende blijk van het belang van de minderjarige, gegeven haar fors bedreigde ontwikkeling, centraal te willen stellen. Het lijkt erop dat de ouders iedere andere visie op de behandeling van de minderjarige dan de hunne zien als een aantijging op een verantwoordelijk ouderschap, hetgeen bij de ouders weerstand oproept. De stelling van de ouders dat de door de gecertificeerde instelling geboden hulp in de afgelopen periode contraproductief heeft gewerkt en dat de ouders geen eerlijke kans hebben gekregen, faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Naar het oordeel van het hof heeft de gecertificeerde instelling, gezien de correspondentie in oktober en november 2016, wel degelijk getracht hulp te bieden, maar is die door de ouders steeds afgehouden. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk geachte onderzoek buiten het gezinssysteem plaats dient te vinden, omdat het hof aannemelijk acht dat de minderjarige zich jegens de ouders in een groot loyaliteitsconflict bevindt. In een neutrale omgeving kan het patroon van het gezinssysteem mogelijk doorbroken worden en kan de minderjarige door anderen dan de ouders worden geobserveerd en het onderzoek op gang worden gebracht. Het hof deelt de visie van de rechtbank dat dit brede onderzoek uitgevoerd kan worden door het Amsterdams Multidisciplinair Lyme Centrum in het AMC.

Een deskundigenonderzoek, zoals de ouders subsidiair hebben verzocht - naar het hof begrijpt in afwachting van een beslissing -, voorziet daar niet in. Dit verzoek van de ouders wordt dan ook afgewezen.

Het hof geeft de gecertificeerde instelling in overweging de minderjarige te plaatsen in het voormalige pleeggezin, nu de minderjarige zelf heeft aangegeven zich daar prettig te hebben gevoeld en daarmee bovendien de veranderingen voor haar zo beperkt mogelijk worden gehouden. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing dan ook bekrachtigen.

Gedeeltelijke gezagsuitoefening door de gecertificeerde instelling ex artikel 1:265 e BW

22. De ouders stellen onder meer dat sprake is van een juridische misslag ten aanzien van de beslissing tot gedeeltelijke toekenning van het gezag aan de gecertificeerde instelling voor zover dat strekt tot medische behandeling. De minderjarige is vijftien jaar oud en wordt in staat geacht haar belangen ter zake redelijk te waarderen, zodat het verzoek van de raad reeds op die grond dient te worden afgewezen.

23. De raad heeft zich hierover niet uitgelaten.

24. Het hof overweegt als volgt. Het overhevelen van het gezag aan de gecertificeerde instelling met betrekking tot het geven van toestemming voor een medische behandeling is op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW slechts mogelijk indien het gaat om minderjarigen jonger dan twaalf jaar of minderjarigen ouder dan twaalf jaar die niet in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen. Voor minderjarigen in de leeftijd van twaalf jaar of ouder die in staat zijn tot een redelijke waardering van belangen geldt immers dat zij op grond van artikel 7:450 BW zelf mogen meebeslissen over een medische behandeling. Het hof stelt vast dat minderjarige reeds de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt en niet in geschil is dat zij in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen. Het verzoek tot gedeeltelijke uitoefening van het gezag aan de gecertificeerde instelling kan in zoverre dan ook niet worden toegewezen. Het hof zal de bestreden beschikking op dat punt vernietigen. Het hof overweegt nog ten overvloede dat uit het bepaalde in artikel 7:450 lid 2 BW blijkt dat voor zover het gaat om een medische behandeling waarop de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst van toepassing is, geldt dat de toestemming van de minderjarige van twaalf jaar of ouder voldoende is, indien deze bij weigering van de toestemming door de gezaghebbende ouders de medische behandeling weloverwogen blijft wensen. Indien de minderjarige hulpverlening nodig heeft die onder de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst valt en deze hulpverlening zelf ook wenst, is toestemming van de ouders zodoende niet vereist.

25. De ouders kunnen zich evenmin verenigen met de beperking van hun gezag ten aanzien van de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling. De minderjarige zit al op school en niet is gebleken dat de ouders niet zouden meewerken aan het opstellen van een re-integratieplan. Bovendien was ook een minder ingrijpend middel als een schriftelijke aanwijzing voorhanden geweest.

26. De raad is van mening dat de rechtbank dienaangaande juist heeft beslist.

27. Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de minderjarige ingeschreven is op de Piramide en dat er sprake is van enige schoolgang. Niet gesteld noch gebleken is dat er aanleiding is de minderjarige op een andere school aan te melden, zodat het verzoek van de raad op dat punt als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.

Proceskosten

28. De ouders verzoeken om de raad in de proceskosten van beide instanties te veroordelen.

29. De raad voert daartegen gemotiveerd verweer.

30. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. Nu de rechtbank nog niet definitief heeft beslist op het punt van de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, kan het hof daarover geen oordeel geven.

31. Hetgeen de ouders voorts nog naar voren hebben gebracht vergt, gelet op het vorenstaande, naar het oordeel van het hof geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

32. Hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover die betrekking heeft op de gedeeltelijke toekenning van het gezag van de ouders aan de gecertificeerde instelling ten aanzien van de medische behandeling van de minderjarige en met betrekking tot de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling en, in zoverre opnieuw beschikkende, wijst af wat dit betreft het inleidend verzoek van de raad;

bekrachtigt voor het overige de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, I. Obbink-Reijngoud en J.M. van Baardewijk, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 mei 2017.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature