U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht. Medeplegen van kraken.

Het hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00.

Uitspraak



Rolnummer: 22-000976-15

Parketnummer: 09-286466-14

Datum uitspraak: 4 mei 2017

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 februari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te 0000 (Land onbekend) op [geboortedag] 1969,

blijkens mededeling van de verdachte ter terecht-zitting in hoger beroep verblijvende op het adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 20 april 2017.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.

Voorts is de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 27 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een woning/gebouw gelegen aan de Stationsweg 155, waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De raadsvrouw heeft namens de verdachte bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat door de politie onzorgvuldig onderzoek is verricht en de verbaliseringsplicht is geschonden. Dat doet in grote mate afbreuk aan de betrouwbaarheid van het politieonderzoek en is een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte, te weten het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, tekort is gedaan. Subsidiair levert het vorenstaande onherstelbare vormverzuimen op en een zodanige schending van de belangen van de verdachte, dat bewijsuitsluiting dient te volgen, aldus de raadsvrouw.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, als het in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg, komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking.

Er is naar het oordeel van het hof weliswaar sprake van een slordig politieonderzoek, maar het verzuim is niet zodanig dat door de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort zou kunnen worden gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.

Bij de beoordeling van een verzuim als hier gesteld is ook van belang het nadeel dat voor de verdachte is veroorzaakt en daarbij speelt een rol of er andere mogelijkheden voor controle achteraf aanwezig zijn.

In dit geval zijn de bij het politieonderzoek van de verdachte betrokken verbalisanten, in aanwezigheid van de verdediging, door de raadsheer-commissaris gehoord, zodat het geconstateerde verzuim in zoverre is hersteld.

Het hof is van oordeel dat daarmee niet tekort is gedaan aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 voor het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen en leidt ook niet tot bewijsuitsluiting.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 27 december 2014 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, in een gebouw gelegen aan de Stationsweg 155, waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverwegingen/beslissing op verweren verdediging

Ten aanzien van opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen

De raadsvrouw heeft vrijspraak van de verdachte van het ten laste gelegde bepleit nu het bewijs ontbreekt dat de verdachte en zijn twee medeverdachten zijn binnengedrongen in het pand. Voorts staat niet vast met welke intentie of bedoeling de verdachte en zijn medeverdachten het pand in de ochtend van 27 december 2014 wilden binnengaan.

Het hof overweegt dat sprake is van wederrechtelijk binnendringen wanneer tegen de onmiskenbare wil van de rechthebbende het betreffende pand wordt betreden. Deze wil kan blijken uit zowel woorden als daden. Het opzet is gegeven met het daadwerkelijk betreden van het pand en hoeft niet gericht te zijn op de wederrechtelijkheid hiervan.

Aangeefster heeft blijkens haar aangifte geen toestemming gegeven om het pand te betreden. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat de entree van het pand was vergrendeld met twee sloten. De verdachte is blijkens de verklaring van [getuige] samen met twee anderen het gebouw binnen gegaan, nadat één van hen met een betonschaar de sloten heeft doorgeknipt. [Getuige] spreekt niet over andere mensen die in of voor het gebouw aanwezig waren. Dat de verdachte en zijn medeverdachten de intentie hadden om samen met zijn medeverdachten het gebouw opzettelijk en wederrechtelijk binnen te dringen blijkt ook uit het feit dat na dit binnendringen de deur bleek gebarricadeerd toen de politie die wilde openen.

Ten aanzien van poging tot wederrechtelijk binnendringen

De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat van een voltooid delict nog geen sprake was maar van een poging.

Het hof overweegt dat dit verweer van de raadsvrouw geen hout snijdt en wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen.

Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte het pand samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen.

Ten aanzien van het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging

De raadsvrouw heeft meer subsidiair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.

Nu de raadsvrouw dit verweer niet heeft onderbouwd, wordt het reeds daarom verworpen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van kraken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, met dien verstande dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan kraken. Kraken is een hinderlijk en overlast gevend feit waarbij een onaanvaardbare vorm van eigenrichting wordt gehanteerd. Door het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten is schade veroorzaakt en inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de rechthebbende van het gekraakte gebouw. Het hof rekent dit de verdachte aan.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.

Het hof heeft voorts geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het instellen van hoger beroep op 27 februari 2015 en het arrest van dit hof op 4 mei 2017. Gelet echter op de geringe overschrijding van de redelijke termijn en de hoogte van de geldboete die het hof zal opleggen, zal het hof volstaan met een constatering daarvan.

Het hof is - alles afwegende – anders dan de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.

Bij de vaststelling van de geldboete is – voor zover mogelijk - rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 8.005,06.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.

Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 47, 63 en 138a van het Wetboek van Strafrecht , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de [benadeelde partij]

Verklaart de [benadeelde partij] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. M.P.J.G. Göbbels en mr. S. Verheijen, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van

het hof van 4 mei 2017.

Mr. S. Verheijen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature