U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

In hoger beroep is in geschil of de inkomsten uit hennepteelt terecht en voor het juiste bedrag in de heffing van de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw van belanghebbende zijn betrokken alsmede of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

Uitspraak



GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-16/00474

Uitspraak d.d. 26 april 2017

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 5 september 2016, nummer SGR 16/3787, betreffende de onder 1.1 en 1.2 vermelde navorderingsaanslagen en beschikkingen.

Navorderingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1.

De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 18 juli 2015 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2011 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.206. Gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag zijn twee beschikkingen gegeven, te weten een beschikking waarbij een vergrijpboete van € 497 is opgelegd (hierna: de boetebeschikking) en een beschikking waarbij heffingsrente ten bedrage van € 431 in rekening is gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 18 juli 2015 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor het jaar 2011 opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 13.552. Gelijktijdig met het vaststellen van de navorderingsaanslag heeft de Inspecteur belanghebbende een beschikking gegeven waarbij hem heffingsrente tot een bedrag van € 87 in rekening is gebracht.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 46.

1.5.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake is een griffierecht van € 124 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 februari 2017, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1.

Met ingang van november 2005 heeft belanghebbende van een kennis een woning gehuurd aan de [Y] te [A] (hierna: de woning).

3.2.

De politie heeft op 20 december 2011 in de woning een hennepkwekerij aangetroffen met 152 hennepplanten.

3.3.

Belanghebbende is bij vonnis van de Rechtbank van 27 maart 2013 strafrechtelijk veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3 onder B en onder C van de Opiumwet gegeven verboden en voor diefstal van energie in de periode van 20 maart 2011 tot en met 20 december 2011. Voorts heeft de Rechtbank bij beschikking van 27 maart 2013 het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 14.000. Naar blijkt uit het afdoeningsbericht van het CJIB van 19 juni 2013 is dit bedrag volledig betaald.

3.4.

In opdracht van energiebedrijf [B] heeft [C] bij de Regiopolitie Haaglanden aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit, al dan niet door middel van braak of verbreking, en het veroorzaken van een gevaarlijke situatie. De aangifte luidt, voor zover hier van belang:

"Datum/tijd : 20-12-2011 omstreeks 05:00 uur

Pleegadres : [Y]

(…)

Contractant naam : [D]

Voorletter(s) : […]

(…)

De periode van 1 volledige hennepoogst is 70 dagen.

In dit geval zijn het drie (3) volledige hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 65 dagen.

Diefstal is gepleegd in de periode van: 20 maart 2011 t/m 20 december 2011.

(…)

Aangifte: Op dinsdag 20 december 2011 werd ik door een medewerker van de meldkamer van [E] BV verzocht te gaan naar het pand [Y] te [A] ZH.

Op die dag omstreeks 5:00 uur kwam ik aan bij dat pand.

Het betrof een flatwoning 1e woonlaag.

In dat pand waren ook politieambtenaren aanwezig.

dat pand werd door politieambtenaren een (1) hennepkwekerij aangetroffen.

Bij controle van de netcomponenten (hoofdleiding, aansluiting en meetinrichting) van [E] BV en de elektrische installatie in de meterkast van dat pand zag ik dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was.

Ik heb de netcomponenten van [E] BV gecontroleerd op gevaarzetting.

De waarneming tijdens deze controle zijn vastgesteld onder punt 1 in een bijlage genaamd Waarnemingen (visuele) controle netcomponenten van [E] BV en de elektriciteit-installatie welke bij deze rapportage is gehecht.

Voorts zag ik dat er in de hoofdaansluitkast op de plaats waar door [F] BV

1 hoofdverzekering van 25 Ampère was geïnstalleerd er nu 2 hoofdzekeringen van 25 Ampère waren bijgeplaatst.

Door deze hoofdzekeringen bij te plaatsen kan er een grotere hoeveelheid elektrisch vermogen afgenomen worden.

Ik zag dat er aan de bovenzijde van de hoofdverzekeringen een vijf (5) aderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst en aangesloten.

Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter zodat alle elektriciteit die via deze elektriciteitskabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.

(…)

De op bovenstaande omschreven wijze van diefstal elektriciteit heb ik aan dhr. [G] , politieambtenaar van Regiopolitie Haaglanden getoond.

Bij het volgen van die elektriciteitskabel zag ik dat deze uitkwam in een onderdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij onbemeten van elektriciteit werd voorzien.

Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerij dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal drie (3) hennepoogsten in werking moeten zijn geweest. Het filtermateriaal van de koolstoffilters waren door het gebruik ter plaatse heel erg vervuild. Dit blijkt onder andere uit het feit dat op de contact plaatsen tussen de touwen en koolstoffilters geen vervuiling is aangetroffen. (zie foto's)

De in de hennepkwekerij aanwezige hennepplanten waren ongeveer 65 dagen oud.

Gelet op bovenstaande bevindingen moeten deze hennepkwekerij al een geruime periode in het pand aanwezig zijn.

Daarom wordt door [E] BV een periode van inwerking zijnde hennepkwekerij aangehouden van 275 dagen, te weten de periode vanaf 20 maart 2011 tot en met 20 december 2011.

In dit geval zijn het drie (3) volledige hennepoogsten van 70 dagen en een deel van een hennepoogst van 65 dagen."

3.5.

[H] , hoofdagent bij de regiopolitie Haaglanden, heeft belanghebbende op 30 januari 2012 als verdachte gehoord en van dit verhoor een proces-verbaal opgemaakt. Voorts heeft hij een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van belanghebbende. Van dit onderzoek heeft hij op 22 februari 2012 een rapport uitgebracht. Aan dit rapport ontleent het Hof het volgende:

"Onderzoeksperiode

Van 20 maart 2011 tot 20 december 2011.

(…)

Tijdens het onderzoek zijn diverse voorwerpen in beslaggenomen.

In totaal zijn er

152 planten,

17 assimilatielampen,

12 x armatuur,

1 x afzuiginstalatie,

3 x koolstoffilter,

12 x transformator,

1 x ventilator,

1 x bevloeiingsinstallatie,

1 x dompelpomp,

1 x Ec-meter

1 x hoge druk (hand)pomp

1 x circulatiepomp

1 x multifan-fancontroler

1 x pH-meter (digitaal)

1 x schakelkast

2 x temperatuurmeter (digitaal)

3 x tijdschakelaar

1 x verwarmingselement

1 x vloeistofbassin

1 x flacon fosforzuur

1 x flacon salpeterzuur

2 x flacon basen

6 x jerrycans meststoffen

6 x flacons meststoffen

4 x vaten pH-stoffen á 60 liter

(…)

5.2

Het wederrechtelijk verkregen voordeel

(…)

5.2.2

Aanwijzing meerdere oogsten

Blijkens het rapport van het BOOM is de groei- en bloeitijd van de hennepplanten gemiddeld 9 weken. Indien rekening wordt gehouden met een periode van 1 week voor het oogsten, opruimen en opnieuw planten van stekken is de gemiddelde kweekcyclus 10 weken per oogst. Dit komt overeen met 5 hennepoogsten per jaar.

Tijdens het ingestelde onderzoek zijn de navolgende aanwijzingen van eerdere oogsten gebleken:

- Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters waren door het gebruik in de hennepkwekerij dermate vervuild op een wijze dat de filters minimaal 3 hennepoogsten in werking moeten zijn geweest.

- Het filtermateriaal van de koolstoffilters waren door het gebruik ter plaatse heel erg vervuild.

(…)

Door de getuige [I] werd het volgende verklaard ten aanzien van het tijdstip van aanvang van de hennepkwekerij die de zaken van [D] behartigd:

De getuige verklaart dat [D] betreffende woning vanaf november 2005 niet meer te hebben bezocht en te hebben onderverhuurd aan [belanghebbende].

Het is niet aannemelijk dat de woning door [belanghebbende] werd onderverhuurd. [D] heeft geen huurovereenkomst kunnen tonen dat hij de woning heeft onderverhuurd. Het is tevens niet gebruikelijk dat de huur contant betaald wordt. Via getuige [I] werd het personalia van [belanghebbende] bekend gemaakt. Uit verhoor is gebleken dat [belanghebbende] zelf de hennepkwekerij heeft opgezet en heeft onderhouden.

In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 2 reeds eerder gerealiseerde oogst.

5.2.3

Bruto opbrengst van de hennepkwekerij per oogst

Tijdens het onderzoek kon de werkelijke opbrengst van de aangetroffen hennepplanten niet worden vastgesteld, omdat de hennepplanten niet oogstrijp waren.

In genoemd rapport van het BOOM (…) is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. Deze opbrengst is afhankelijk van de hoeveelheid hennepplanten op een vierkante meter (m2). Hieruit blijkt, dat hoe lager het aantal planten op een m2, hoe hoger de opbrengst per plant.

Uit het rapport van het BOOM kan verder blijken, dat indien het aantal planten per m2 niet bekend is, uitgegaan kan worden van 15 planten per m2 (het aantal planten per m2 van de uit het onderzoek gebleken gemiddelde bij een Nederlandse illegale hennepkwekerij) en de daarbij met een betrouwbaarheid van 95% behorende gemiddelde opbrengst van 28,2 gram hennep per plant.

(…)

De verkoopprijs van hennep bedraagt volgens het rapport van het BOOM

€ 3.280,00 per kilogram.

Ik trof op de kweeklocatie in totaal 152 planten aan.

Gemiddeld stonden er 15 planten op een m2. De opbrengst per plant is dan volgens het rapport van BOOM 28,2 gram.

De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt dan:

152 planten x 28,2 gram = 4,2 kilogram x € 3.280,00 = € 13.776,00.

5.2.4

Kostenberekening per oogst

(…)

De in mindering te brengen kosten per oogst voor de in dit onderzoek betrokken hennepkwekerij zijn op basis van het rapport van het BOOM als volgt:

Afschrijvingskosten : € 150,00

Hennepstekken : € 433,20

Variabele kosten : € 506,16

Elektriciteitskosten : €

Kosten knippers : €

Huisvestingskosten : €

Totaal aan kosten : € 1.089,36"

3.6.

Belanghebbende heeft op 31 maart 2012 een aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 13.654. Belanghebbende heeft in zijn aangifte geen melding gemaakt van inkomsten uit hennepteelt. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 is met dagtekening 17 augustus 2012 conform de aangifte opgelegd.

3.7.

De Inspecteur heeft vervolgens met dagtekening 18 juli 2015 de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen heeft hij een bedrag van € 13.552 aan inkomsten uit hennepteelt in aanmerking genomen. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van twee geslaagde oogsten. Tevens heeft hij op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een vergrijpboete van € 497 opgelegd. Bij de berekening van de boetegrondslag heeft de Inspecteur rekening gehouden met het bedrag van de ontneming (€ 14.000) en een bedrag aan kosten van € 2.180.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.

In hoger beroep is in geschil of de inkomsten uit hennepteelt terecht en voor het juiste bedrag in de heffing van de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw van belanghebbende zijn betrokken alsmede of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

4.2.

Belanghebbende neemt het standpunt in dat de door de Inspecteur aangebrachte correctie van het belastbaar inkomen uit werk en woning dient te vervallen, althans dient te worden verminderd en dat de boeteschikking en de beschikkingen heffingsrente dienen te worden vernietigd. De Inspecteur heeft zich ter zitting van het Hof nader op het standpunt gesteld dat de boetegrondslag dient te worden verminderd met € 3.518,80.

4.3.

Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar, van de navorderingsaanslagen, van de boetebeschikking en van de beschikkingen heffingsrente.

5.2.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze de vergrijpboete betreft en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.

Oordeel van de Rechtbank

6. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:

"10. [De Inspecteur] heeft gesteld dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dit houdt in dat de rechtbank het beroep van [belanghebbende] ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dat betekent dat [belanghebbende] overtuigend moet aantonen – dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte gedaan indien het bedrag aan belasting dat niet zou zijn geheven vanwege de verzwegen inkomsten absoluut en relatief hoog is (zie Hoge Raad 23 april 1986, nr. 23374, ECLI:NL:HR:1986:AW8043 en Hoge Raad 20 mei 1987, nr. 23840, ECLI:NL:HR:1987:AW7660). De bewijslast dat de aangifte onjuist is, rust op [de Inspecteur]. Met verwijzing naar de vonnissen van deze rechtbank van 27 maart 2013, de hierboven onder 6 en 7 aangehaalde rapporten en de onder 10 genoemde verklaring van [belanghebbende], heeft [de Inspecteur] met zijn berekening van [belanghebbendes] opbrengst uit hennepteelt naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] met het telen en verkopen van hennep voordelen heeft behaald die de door [belanghebbende] aangegeven inkomsten ver overtreffen. Nu [belanghebbende] deze voordelen niet in zijn aangifte heeft vermeld, heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan. De bewijslast dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is, rust daarom op [belanghebbende]. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] met hetgeen hij heeft aangevoerd niet geslaagd in deze bewijslast. De enkele stelling van [belanghebbende] dat er geen enkele reden is om hem niet te geloven dat zijn eerste oogst mislukt is, de tweede slechts iets beter was en de derde in beslag is genomen zodat zijn opbrengst hooguit € 10.000 bedraagt, is daartoe niet voldoende.

11. Vervolgens is aan de orde of de door [de Inspecteur] opgelegde navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting (vergelijk onder meer Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6486). [De Inspecteur] baseert het inkomen van [belanghebbende] uit de hennepkwekerij op de volgende uitgangspunten:

- 152 aangetroffen planten;

- de aanwezige planten waren 65 dagen oud;

- [belanghebbende] heeft in 2011 tweemaal geoogst. Dit is gebaseerd op de verklaring van [belanghebbende] en het uitgangspunt dat de kwekerij in van 20 maart 2011 tot en met 20 december 2011 in werking was in combinatie met een groeicyclus van 10 weken.

- de standaardopbrengst van 28,2 gram per plant en € 3.280 per kilogram, zoals is berekend in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie;

- de eventuele kosten en lasten die met de kwekerij samenhangen zijn op grond van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 niet aftrekbaar;

- de door [belanghebbende] betaalde ontnemingsvordering wordt, hoewel niet betaald in 2011, uit coulance in mindering gebracht op de opbrengst.

De door [de Inspecteur] gestelde opbrengst van € 13.552 is als volgt berekend:

- 152 planten x 28,2 gram is afgerond 4,2 kilogram verkoopbaar product

- 4,2 kilo x € 3.280 x 2 oogsten = € 27.552 opbrengst

- € 27.552 minus de betaalde ontnemingsvordering van € 14.000 = € 13.552

De rechtbank acht hiermee de door [de Inspecteur] onderbouwde schatting van de opbrengst redelijk. In tegenstelling tot hetgeen [belanghebbende] aanvoert, heeft [de Inspecteur] de berekening niet uitsluitend op algemene gegevens gebaseerd, maar ook op basis van concrete informatie, zoals het aantal aangetroffen planten en de verklaring van [belanghebbende]. Het standpunt van [belanghebbende] dat geen gebruik mag worden gemaakt van de normen uit het Rapport BOOM faalt (zie onder meer Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). Ook is [de Inspecteur] niet gebonden aan de beslissing van de strafrechter ten aanzien van de ontnemingsvordering (zie Gerechtshof Den Haag, 6 april 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1491).

12. [Belanghebbende] heeft zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd omdat deze niet met bekwame spoed zijn vastgesteld. Ook dit standpunt faalt. Nog daargelaten dat een navorderingsaanslag die binnen de vijfjaarstermijn is opgelegd niet vervalt als de inspecteur onvoldoende voortvarend heeft gehandeld (zie Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:HR:2015:2163), is van onvoldoende voortvarend handelen in de onderhavige zaak geen sprake nu [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld dat de inspecteur pas op 21 mei 2015 door het OM is geïnformeerd over de hennepkwekerij van [belanghebbende].

Vergrijpboete

13. [De Inspecteur] heeft aan [belanghebbende] een vergrijpboete van € 497 opgelegd ingevolge artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen omdat het aan opzet is te wijten dat [belanghebbende] een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan. [De Inspecteur] heeft bij het opleggen van de boete de kosten die verband houden met de kwekerij (€ 2.180) uitgezonderd van de boetegrondslag. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende] met het verzwijgen van de inkomsten uit de hennepkwekerij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld of anderszins te weinig belasting zou worden geheven. Het door [de Inspecteur] gehanteerde boetepercentage van 50% acht de rechtbank in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden. Voor een verlaging van de boete omdat de navorderingsaanslag niet met spoed is opgelegd, acht de rechtbank geen aanleiding nu gegeven de datum van deze uitspraak, de redelijke termijn, gerekend vanaf de aankondiging van de boete, niet is overschreden.

14. Ten aanzien van het standpunt van [belanghebbende] dat sprake is van niet toegestane dubbele bestraffing, overweegt de rechtbank als volgt. De opgelegde boete is het gevolg van het verzwijgen van aan de heffing onderworpen inkomsten, terwijl de strafrechtelijke veroordeling is gevolgd op overtreding van de Opiumwet en de diefstal van energie. Van een dubbele bestraffing van hetzelfde feit of dezelfde gedraging is daarom geen sprake.

15. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

Beoordeling van het hoger beroep

Navorderingsaanslagen

7.1.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende in 2011 hennep heeft gekweekt, geoogst en verkocht. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst hij onder meer op het vonnis, de beschikking en het afdoeningsbericht, vermeld onder 3.3, de aangifte, vermeld onder 3.4, en het rapport, vermeld onder 3.5. Naar het oordeel van het Hof maakt de Inspecteur hiermee aannemelijk dat belanghebbende in 2011 hennep heeft gekweekt, geoogst en verkocht. Hetgeen belanghebbende op dit punt heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

7.2.

Nu belanghebbende van de met de verkoop van hennep in 2011 behaalde opbrengst in zijn aangifte geen melding heeft gemaakt, en deze opbrengst, naar het Hof afleidt uit het onder 3.5 vermelde rapport, substantieel moet zijn geweest, heeft hij voor 2011 niet de vereiste aangifte gedaan met als gevolg dat de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard.

7.3.

De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van de plicht het tot het belastbare inkomen uit werk en woning te rekenen voordeel uit de verkoop van de in 2011 geoogste hennep naar redelijkheid te schatten. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur hierin geslaagd.

7.4.

Hetgeen de Inspecteur ter adstructie van zijn schatting heeft aangevoerd acht het Hof voldoende om op grond daarvan uit te gaan van twee hennepkweken waarvan de oogsten in 2011 zijn verkocht. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat een kweekperiode, naar de Inspecteur stelt en belanghebbende niet weerspreekt, circa 10 weken bedraagt. Verder heeft de Inspecteur met het overleggen van het onder 3.5 vermelde rapport voldoende onderbouwd dat hij het voordeel uit de verkoop van de in 2011 geoogste en verkochte hennepkweken in redelijkheid heeft geschat op € 27.552 (€ 13.776 x 2). Hetgeen belanghebbende op dit punt heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.

7.5.

Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, naar het Hof begrijpt, de Inspecteur bij het opleggen van de aanslag IB/PVV op 17 augustus 2012 reeds op de hoogte kon zijn van de op 20 december 2011 aangetroffen hennepkwekerij in de woning, er derhalve geen sprake is van een nieuw feit en de navorderingsaanslag niet opgelegd kon worden. Daarnaast heeft belanghebbende, naar het Hof begrijpt, gesteld dat de navorderingstermijn is begonnen te lopen op 20 december 2011 en dat de navorderingsaanslag, met dagtekening 18 juli 2015, te laat is opgelegd.

7.6.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AWR kan de Inspecteur een navorderingsaanslag opleggen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Daarbij kan een feit, dat de Inspecteur bekend was, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

7.6.1.

Op grond van het derde lid van artikel 16 van de AWR vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

7.7.

Nu de Inspecteur onweersproken heeft gesteld dat hij pas op 21 mei 2015 door het Openbaar Ministerie is geïnformeerd over de in de woning aangetroffen hennepkwekerij, is naar het oordeel van het Hof sprake van een navordering rechtvaardigend nieuw feit.

7.7.1.

Belanghebbende is de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2011 verschuldigd geworden op 31 december 2011 te 24 uur (artikel 11, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 16, derde lid van de AWR). Mitsdien zijn ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslagen op 18 juli 2015 nog geen vijf jaren verstreken na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

7.8.

Op grond van het vorenstaande falen de onder 7.5 vermelde hogerberoepsgronden.

7.9.

Tot slot heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat hij reeds strafrechtelijk is veroordeeld voor de hennepkwekerij en dat hij er vanuit mocht gaan dat het daarbij zou blijven. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. Belanghebbende heeft van de met de verkoop van hennep in 2011 behaalde opbrengst in zijn aangifte geen melding gemaakt (zie onder 7.2). De Inspecteur heeft in dat geval de in artikel 16 van de AWR neergelegde bevoegdheid om de opbrengst alsnog in de heffing te betrekken. De strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende doet deze bevoegdheid niet tenietgaan. Ook overigens zijn er geen geschreven of ongeschreven rechtsregels die de Inspecteur verplichten van de heffing van IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw af te zien op de enkele grond dat de belasting- en bijdrageplichtige voor het feit of de feiten op grond waarvan hij de IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd is, strafrechtelijk is veroordeeld.

7.10.

Gelet op het voorgaande is het hoger beroep voor zover het de navorderingsaanslagen betreft ongegrond. Hetgeen belanghebbende dienaangaande voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Vergrijpboete

7.11.

Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de grondslag van de onder 1.1 vermelde vergrijpboete ten bedrage van € 11.372 dient te worden verminderd met de kosten die belanghebbende is verschuldigd aan [B] ten bedrage van € 3.518,80. Derhalve zal het Hof de boetebeschikking wijzigen in die zin dat de boete dient te worden verlaagd met € 190 (= € 3.518,80 x 10,8% (inkomstenbelasting box 1, tweede schijf) = € 380 en 50% daarvan is € 190) en derhalve wordt vastgesteld op € 307 (= € 497 -/- € 190). De aldus verminderde vergrijpboete acht het Hof, gelet op de aard en de ernst van het beboete vergrijp, passend en geboden. Hetgeen belanghebbende op dit punt heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

Slotsom

7.12.

Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond voor zover het de vergrijpboete betreft en ongegrond voor het overige.

Proceskosten en griffierecht

8.1.

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.980 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en voor het Hof (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Rechtbank, 1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof à € 495 per punt x 1 (gewicht van de zaak)) en € 492 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting à € 246 per punt x 1 (gewicht van de zaak)), in totaal derhalve op € 2.472. Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

8.2.

Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 46, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 124 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:

vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergrijpboete;

vernietigt de uitspraak op bezwaar, doch uitsluitend voor zover het betreft de beslissing omtrent de vergrijpboete;

wijzigt de boetebeschikking aldus dat de vergrijpboete wordt vastgesteld op € 307;

veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.472;

gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 170 aan griffierecht te vergoeden.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.J.J. Engel, mr. G.J. van Leijenhorst en mr. W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.A. Brits. De beslissing is op 26 april 2017 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- - de naam en het adres van de indiener;

- - de dagtekening;

- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- - de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature