U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Veroordeling voor moord

Een 28-jarige man en een 43-jarige man zijn schuldig bevonden aan de moord op de 28 jarige A.S. Rijsdijk gepleegd in de nacht van 24 op 25 februari 2013 te Rotterdam. Het gerechtshof Den Haag heeft beide verdachten hier vandaag voor veroordeeld. Net als de rechtbank acht het Haagse hof in hoger beroep bewezen dat sprake is van voorbedachte raad en daarmee van moord.

De verdachten hebben het slachtoffer in zijn eigen woning op gruwelijke wijze van het leven beroofd. Naar het zich laat aanzien, is het motief voor dit levensdelict gelegen in het verkrijgen van een uitkering uit een levensverzekering. Deze had de 28-jarige verdachte enkele weken daarvoor op het slachtoffer afgesloten.

Daarnaast heeft de 28-jarige verdachte zich schuldig gemaakt aan een groot aantal fraudedelicten, waaronder het plegen van valsheid in geschrift en het oplichten en het proberen op te lichten van verzekeringsmaatschappijen en de Belastingdienst. Het Haagse hof heeft deze verdachte evenals de rechtbank veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. Het Openbaar Ministerie had 25 jaar gevangenisstraf geëist.

De 43-jarige verdachte wordt sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. Hij is conform de eis van het Openbaar Ministerie veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en tbs met dwangverpleging.

Uitspraak



Rolnummer: 22-002462-14

Parketnummer: 10-700148-13

Datum uitspraak: 21 juli 2016

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte 2],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

thans gedetineerd [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 31 maart 2015, 14 april 2015, 27 mei 2016, 24 juni 2016, 29 juni 2016, 1 juli 2016 en 7 juli 2016.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering - ten laste gelegd dat:

1.

hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2013 tot en met 25 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Nationale Nederlanden Levensverzekeringen Mij. N.V. te bewegen tot de afgifte van geld , in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,

 een overlijdensrisicoverzekering met ongevallendekking heeft afgesloten op het leven van [slachtoffer 1] en/of

 heeft geregeld dat de begunstigde van die overlijdensrisicoverzekering met ongevallendekking het bedrijf [BEDRIJF X] werd en/of

 (vervolgens) heeft voorgewend dat die [slachtoffer 1] is overleden door een overval met gebruikmaking van geweld, de dood ten gevolge hebbend, op die [slachtoffer 1] door onbekende daders, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] om het leven heeft/hebben gebracht, althans de dood van die [slachtoffer 1] zelf heeft/hebben veroorzaakt, en/of

 (vervolgens) een melding heeft gedaan aan Nationale Nederlanden Levensverzekeringen Mij. N.V., dat die [slachtoffer 1] was overleden en/of verzocht om de uitkering die hij zou krijgen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2013 tot en met 25 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,

 een kussensloop over het hoofd van die [slachtoffer 1] gedaan en/of die kussensloop dichtgetaped om het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of

 die [slachtoffer 1] aan zijn enkels en/of ellebogen en/of handen getaped en/of

 (meermalen) met het (dichtgetapede) hoofd van die [slachtoffer 1] op de grond gebonkt en/of

 een ketting om de nek van die [slachtoffer 1] gedaan en/of (meermalen) aan die ketting getrokken en/of

 drie, althans een of meer, mes(sen) in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of

 (althans) een of meer handeling(en) van uitwendig mechanisch geweld op die [slachtoffer 1] uitgeoefend,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

Subsidiair,

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2013 tot en met 25 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk

 een kussensloop over het hoofd van die [slachtoffer 1] gedaan en/of die kussensloop dichtgetaped om het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of

 die [slachtoffer 1] aan zijn enkels en/of ellebogen en/of handen getaped en/of

 (meermalen) met het (dichtgetapede) hoofd van die [slachtoffer 1] op de grond gebonkt en/of

 een ketting om de nek van die [slachtoffer 1] gedaan en/of (meermalen) aan die ketting getrokken en/of

 drie, althans een of meer, mes(sen) in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of

 (althans) een of meer handeling(en) van uitwendig mechanisch geweld op die [slachtoffer 1] uitgeoefend,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging tot oplichting in vereniging, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;

meer subsidiair,

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2013

tot en met 25 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk

 een kussensloop over het hoofd van die [slachtoffer 1] gedaan en/of die kussensloop dichtgetaped om het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of

 die [slachtoffer 1] aan zijn enkels en/of ellebogen en/of handen getaped en/of

 (meermalen) met het (dichtgetapede) hoofd van die [slachtoffer 1] op de grond gebonkt en/of

 een ketting om de nek van die [slachtoffer 1] gedaan en/of (meermalen) aan die ketting getrokken en/of

 drie, althans een of meer, mes(sen) in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of

 (althans) een of meer handeling(en) van uitwendig mechanisch geweld op die [slachtoffer 1] uitgeoefend,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

3.

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2013 tot en met 25 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk

 een kussensloop over het hoofd van die [slachtoffer 1] gedaan en/of die kussensloop dichtgetaped om het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of

 die [slachtoffer 1] aan zijn enkels en/of ellebogen en/of handen getaped en/of

 (meermalen) met het (dichtgetapede) hoofd van die [slachtoffer 1] op de grond gebonkt en/of

 een ketting om de nek van die [slachtoffer 1] gedaan en/of (meermalen) aan die ketting getrokken en/of

 drie, althans een of meer, mes(sen) in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of

 (althans) een of meer handeling(en) van uitwendig mechanisch geweld op die [slachtoffer 1] uitgeoefend,

terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek.

Voorts is de terbeschikkingstelling van de verdachte gelast, met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Verweer van de verdediging

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde onderdeel “met voorbedachten rade” (en dus van de ten laste gelegde moord) dient te worden vrijgesproken. Voor de onderbouwing van het betoog verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de door de raadsman overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen is verwoord.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Omtrent het leerstuk van de voorbedachte raad heeft de Hoge Raad (onder meer) in zijn arresten d.d. 28 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BR2342) respectievelijk 15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:963) het volgende overwogen:

“Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.

De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld”.

Gelet op genoemde overweging van de Hoge Raad dient te worden onderzocht of ten aanzien van de verdachte kan worden vastgesteld dat hij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Met het oog op dat onderzoek stelt het hof op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, het volgende vast.

Ter terechtzitting in eerste aanleg van 13 mei 2014 heeft de verdachte onder andere het volgende verklaard:

de verdachte is vanaf 19.00 uur met [de medeverdachte] samen geweest;

de verdachte en [medeverdachte] hebben de hele avond samen rondgereden. In de auto heeft de verdachte gehoord dat [slachtoffer 1] dood moest;

voordat zij de bewuste woning binnen gingen heeft de verdachte van [medeverdachte] de keuze gekregen tussen wurgen of steken; de verdachte heeft voor wurgen gekozen;

in de woning hebben [medeverdachte] en [slachtoffer 1] zitten praten, op een gegeven moment ging [slachtoffer 1] naar de wc, toen gaf [medeverdachte ] een seintje aan de verdachte.

Op grond van de hierboven genoemde passages uit de verklaring van de verdachte concludeert het hof dat de verdachte reeds vóórdat hij de woning van [slachtoffer 1] binnen ging, wist dat [slachtoffer 1] om het leven gebracht moest worden. In dit verband heeft het hof bovendien nog acht geslagen op hetgeen de verdachte tijdens zijn politieverhoor op 16 mei 2013 heeft verklaard. De verdachte heeft tijdens dat verhoor verklaard dat hij die avond samen met [medeverdachte] in een avondwinkel is geweest om bier voor [slachtoffer 1] te kopen. [medeverdachte] heeft toen gezegd dat hij [slachtoffer 1] die laatste blikjes bier nog wel gunde.

In de woning aan de [straat B] heeft zich vervolgens het volgende afgespeeld:

in de woning heeft [medeverdachte] een kussensloop om het hoofd van [slachtoffer 1] gedaan, waarna de verdachte duct tape om het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gedaan;

nadat [slachtoffer 1] op zijn buik op de grond was gaan liggen, heeft de verdachte met duct tape de armen, benen en ellebogen van [slachtoffer 1] aan elkaar vast getapet en zijn handen op de rug gebonden;

vervolgens is de verdachte met zijn volle gewicht op [slachtoffer 1] zijn rug gaan zitten en heeft hij een ketting om de nek van [slachtoffer 1] gedaan. Hij heeft die ketting strak aangetrokken, zodat [slachtoffer 1] geen adem meer kon halen;

omdat [slachtoffer 1] probeerde los te komen, heeft de verdachte [medeverdachte] gevraagd om hem te helpen mee te trekken aan de ketting. Aan dat verzoek heeft [medeverdachte] uitvoering gegeven;

[medeverdachte] heeft een aantal keren aan de verdachte gevraagd of [slachtoffer 1] nog ademde, hetgeen volgens de verdachte het geval was;

[medeverdachte] heeft vervolgens een aantal keren met het hoofd van [slachtoffer 1] op de grond gebonkt om er zeker van te zijn dat [slachtoffer 1] zou overlijden;

omdat [slachtoffer 1] niet dood bleek te zijn, heeft de verdachte geprobeerd een mes in de rechterzijde van het lichaam van [slachtoffer 1] te steken. Het eerste mesje brak. Het lemmet van het tweede mes boog. Het derde mes is in het lichaam van [slachtoffer 1] gestoken. Toen zij zeker waren dat [slachtoffer 1] was overleden, hebben de verdachte en [medeverdachte] de woning verlaten.

Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat de verdachte al in de auto en vóórdat hij de woning van [slachtoffer 1] binnen ging, wist dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 1] om het leven zou worden gebracht, en dat de verdachte en [medeverdachte] vervolgens in diens woning op een doelbewuste en planmatige wijze de daad bij het woord hebben gevoegd. In de tussenliggende tijd – dus tussen het moment in de auto en het moment waarop [slachtoffer 1] om het leven is gebracht – heeft de verdachte voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte hierover daadwerkelijk heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Niet alleen vormt hiervoor een aanwijzing dat de verdachte daarvoor voldoende tijd heeft gehad, maar vooral ook de omstandigheid dat de verdachte zich telkens na de diverse geweldshandelingen ervan heeft vergewist dat [slachtoffer 1] dood was, wijst erop dat de verdachte al die tijd heeft gehandeld vanuit het weloverwogen plan om [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Uit deze omstandigheid volgt tevens dat niet kan worden gezegd dat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld. Feiten of omstandigheden die op een dergelijke gemoedsopwelling duiden, zijn niet komen vast te staan. Hetgeen de verdediging in dit verband heeft aangevoerd, kan hieraan niet afdoen. De enkele verklaring van de verdachte dat hij onder druk stond van [medeverdachte], dat [slachtoffer 1] nog verzet heeft gepleegd en dat zijn (verdachte’s) voorhoofd rood en bezweet was, levert – mede gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden - geen aanwijzing op dat hij in een opwelling heeft gehandeld, ook niet indien zijn beperkte verstandelijke vermogens daarbij in aanmerking worden genomen.

Gelet op het voorgaande acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad samen met een ander [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.

hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2013 tot en met 25 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,

 een kussensloop over het hoofd van die [slachtoffer 1] gedaan en/of

 die kussensloop dicht getapet om het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of

 die [slachtoffer 1] aan zijn enkels en/of ellebogen en/of handen getaped en/of

 (meermalen) met het (dicht getapete) hoofd van die [slachtoffer 1] op de grond gebonkt en/of

 een ketting om de nek van die [slachtoffer 1] gedaan en/of (meermalen) aan die ketting getrokken en/of

 drie, althans een of meer, mes(sen) in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] gestoken en/of

 (althans) een of meer handeling(en) van uitwendig mechanisch geweld op die [slachtoffer 1] uitgeoefend,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu hem een beroep op psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht toekomt. Voor de onderbouwing van het betoog verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de door de raadsman overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen is verwoord.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Van psychische overmacht is sprake in geval “van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden”.

Bij psychische overmacht gaat het in de kern om de vraag (1) of er sprake is van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de verdachte is aangetast en (2) of van de dader in concreto redelijkerwijs te vergen valt dat hij weerstand biedt aan de druk van de omstandigheden.

Uit de door de verdediging ter onderbouwing van haar betoog aangevoerde feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde weliswaar in een bijzondere verhouding tot [medeverdachte] stond, waarin hij een als ondergeschikt of onderdanig aan te merken rol innam, maar niet aannemelijk is geworden, ook niet in het licht van zijn persoonlijkheid zoals daarvan blijkt uit de opgestelde deskundigenrapportages, dat de verdachte onder zodanige druk van [medeverdachte] stond dat zijn wilsvrijheid in die mate was aangetast dat van hem redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij aan die druk weerstand bood.

Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.

Ook overigens is uit het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat van een dergelijke druk sprake was. Van andere omstandigheden die aan de strafbaarheid van de verdachte in de weg staan, is evenmin gebleken. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.

Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte en zijn mededader hebben [slachtoffer 1] op een gruwelijke wijze, zoals bewezen verklaard, in diens woning om het leven gebracht. [slachtoffer 1] is door de verdachte en zijn mededader in een machteloze positie gebracht, terwijl hij door toedoen van de mededader in de veronderstelling verkeerde dat hij alleen zou worden mishandeld om zo een verzekeringsuitkering te ontvangen. [slachtoffer 1] is vervolgens door het door de verdachte en zijn mededader uitgeoefende geweld op een afschuwelijke manier overleden.

Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer, een nog jonge man, van zijn kostbaarste bezit – het leven – beroofd. De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht, waarmee zij de rest van hun leven geconfronteerd zullen blijven. Uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring blijkt dat de bewezen verklaarde daad op met name de dochter van het slachtoffer een enorme impact heeft.

Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waarbij het gebruik van geweld niet is geschuwd. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.

Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat de verdachte volgens de hieronder te bespreken rapportage van de deskundige Koudstaal sterk verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, bij welke conclusie het hof zich aansluit.

Daarnaast acht het hof het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

Motivering van de op te leggen maatregel

Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt het hof het volgende.

Persoonlijkheid van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van na te melden rapportages:

- een Pro Justitia rapportage, opgemaakt door drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog, op 14 maart 2014;

- een Pro Justitia rapportage, opgemaakt door dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, op 8 april 2014;

- een aanvullende Pro Justitia rapportage, opgemaakt door drs. B. Koudstaal, klinisch psycholoog, op 30 september 2015;

- een Pro Justitia rapportage, opgemaakt door dr. A.M.M. van der Reijken, psychiater, op 7 okrtober 2015.

De gedragsdeskundige Koudstaal concludeert dat bij de verdachte sprake is van een autisme spectrumstoornis, namelijk een pervasieve ontwikkelingsstoornis (niet anderszins omschreven). Daarnaast is de parafilie seksueel masochisme vastgesteld. Bij de verdachte is eveneens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Volgens de gedragsdeskundige waren genoemde stoornissen bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. De gedragsdeskundige komt tot de conclusie dat de bij de verdachte vastgestelde stoornissen zijn gedragskeuzes en gedragingen hebben beïnvloed en de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.

Omdat de verdachte tijdens het psychiatrisch onderzoek heeft geweigerd over het hem ten laste gelegde feit te spreken, heeft de gedragsdeskundige Trompenaars zich niet kunnen uitlaten omtrent de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. In meer algemene zin acht de gedragsdeskundige het zeer aannemelijk dat bij de verdachte sprake is van verstandelijke beperkingen.

Op verzoek van de verdediging is de verdachte aan een nieuw psychiatrisch onderzoek onderworpen. De bevindingen van dat onderzoek zijn verwoord in de op 7 oktober 2015 door dr. Van der Reijken opgemaakte rapportage.

De verdachte heeft niet zijn volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Desondanks heeft de gedragsdeskundige Van der Reijken geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een autismespectrumstoornis en van lichte zwakzinnigheid. Daarnaast is bij de verdachte mogelijk nog sprake van een aantal andere stoornissen, waar de gedragsdeskundige alleen een vermoeden van heeft. Aangezien een autismespectrumstoornis een aangeboren stoornis is en de lichte zwakzinnigheid al op jonge leeftijd bij de verdachte is vastgesteld, waren de stoornissen ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Op de vraag of de bij de verdachte vastgestelde stoornissen zijn gedragskeuzes en gedragingen hebben beïnvloed, kan de gedragsdeskundige – vanwege de beperkte medewerking van de verdachte – geen uitspraak doen.

Kans op recidive

Door de gedragsdeskundige Koudstaal wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De verdachte is in verstandelijk en sociaal opzicht ernstig beperkt en het recente verleden heeft uitgewezen dat de beschermende factoren (steun ouders, beschermde woon- en werkplek) ontoereikend zijn om herhaling te voorkomen. Volgens de gedragsdeskundige brengt de verdachte zichzelf in risicovolle situaties door openlijk zijn seksuele voorkeur op chatsites te bespreken en actief meesters te zoeken die hem willen domineren. De extremiteit van de fantasieën van de verdachte maakt dat geweld een integraal onderdeel uitmaakt van zijn wensen en dat hij voor de bevrediging hiervan is aangewezen op mensen die geweld niet schuwen.

De gedragsdeskundige Van der Reijken acht het recidiverisico op korte termijn niet erg hoog, maar op langere termijn wel. De verdachte blijft volgens de gedragsdeskundige beïnvloedbaar. Ondanks de bescherming die zijn ouders hem geboden hebben, is hij teruggevallen in delict gedrag.

TBS met verpleging van overheidswege

Volgens de gedragsdeskundige Koudstaal heeft de verdachte om herhaling te voorkomen een klinische behandeling nodig, waarbij het aanbod is afgestemd op zijn verstandelijk niveau en zijn autistiforme problematiek. Gezien de complexiteit en de verwevenheid van de problematiek is forensische deskundigheid een vereiste.

De verdachte is aangewezen op een langdurig traject. Ook na de klinische fase zal hij nog jarenlang gespecialiseerde zorg nodig hebben vanuit een instelling die dit stapsgewijs en gedifferentieerd kan realiseren. Op grond van de ernst en de chroniciteit van de problematiek, het daaruit voortvloeiende recidiverisico, de sombere prognose en de noodzaak tot een langdurig gecontroleerd traject, acht de gedragsdeskundige een TBS met dwangverpleging aangewezen. Ieder ander kader is in duur, intensiteit of beveiliging onvoldoende.

De gedragsdeskundige Van der Reijken adviseert een langdurige klinische behandeling, waarbij de verdachte kan leren de signalen van zijn afhankelijkheid te kennen en ervoor te zorgen dat deze herkenning kan leiden tot stoppen van deze afhankelijke relatie. De verdachte heeft in dit traject zeer veel bescherming nodig. Hij woonde in een zeer beschermde omgeving, maar er was geen controle over zijn gedrag buiten de huiselijke sfeer. Een andere vorm van beschermd wonen zou ditzelfde probleem opleveren. Het is dus van belang dat de verdachte kan verblijven op een plek waar controle is over hem zowel in de thuissituatie als buitenshuis.

Oordeel van het hof

Het hof stelt op grond van de bevindingen van de gedragsdeskundigen Koudstaal en Van der Reijken vast dat bij de verdachte sprake is van een autisme spectrumstoornis en van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. De ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed.

Het hof volgt de deskundige Koudstaal in zijn conclusie dat het bewezen verklaarde de verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.

Het bewezen verklaarde betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Bovendien levert het bewezen verklaarde een gevaar als bedoeld in artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht op.

Blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2016 is de verdachte eerder veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten waarbij geweld werd gepleegd.

In verband met de omstandigheid dat de verdachte in verstandelijk en sociaal opzicht is beperkt en het recente verleden heeft uitgewezen dat de beschermende factoren, zoals steun van ouders en een beschermde woon- en werkplek, ontoereikend zijn om herhaling te voorkomen, wordt de kans op recidive als hoog ingeschat.

Het hof is – alles overwegende – dan ook van oordeel dat aan de verdachte de maatregel TBS met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd aangezien sprake is van een gevaar voor de veiligheid zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht. De algemene veiligheid van personen of goederen vereist deze maatregel. De maatregel wordt opgelegd, gelet op het bewezenverklaarde en de kwalificatie daarvan, ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Anders dan door de verdediging is betoogd, acht het hof een TBS met voorwaarden niet haalbaar. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte vanaf 14 mei 2008 twee jaar onder toezicht van de reclassering heeft gestaan. In die tijd zou de verdachte ook worden begeleid door Stichting MEE. Dat die begeleiding ontoereikend is gebleken, volgt uit het feit dat de verdachte zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een ernstig strafbaar feit.

Vordering tot schadevergoeding

In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde tot een bedrag van € 36.881,53.

In eerste aanleg is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.110,60. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 7.110,60, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet is gebleken dat de benadeelde partij erfgenaam is.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

In artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat indien degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit is overleden, diens erfgenamen zich kunnen voegen in het strafproces.

Als benadeelde partij heeft [benadeelde partij 1] zich in de onderhavige strafprocedure gevoegd. Zij is – als zodanig niet door de verdediging weersproken – de dochter van het slachtoffer en mitsdien zijn wettelijke erfgenaam (art. 4:10 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek).

Aangezien [benadeelde partij 1] minderjarig is, heeft haar wettelijke vertegenwoordiger, te weten haar moeder, namens haar de vordering tot schadevergoeding ingediend. Het feit dat de factuur voor de kosten van een priester op naam staat van de moeder en dat uit deze factuur niet blijkt dat de moeder in deze als wettelijke vertegenwoordiger van de dochter van het slachtoffer optreedt, doet hier niet aan af.

Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voldoende onderbouwd en is genoegzaam komen vast te staan dat de gestelde materiële schade is geleden tot een bedrag van € 7.110,60 en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal derhalve hoofdelijk tot dat bedrag worden toegewezen.

Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De gedeeltelijk toewijzing van de vordering van de benadeelde partij brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 143,00, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 7.110,60 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 7.110,60 (zevenduizend honderdtien euro en zestig eurocent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.

Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 143,00 (honderd drieënveertig euro).

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 7.110,60 (zevenduizend honderdtien euro en zestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 70 (zeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Dit arrest is gewezen door mr. M.L.C.C. Lückers, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. H.J. van Kooten, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 juli 2016.

Mr. H.J. van Kooten is buiten staat dit arrest te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature