U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

De destijds 57-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de seksuele verleiding van het destijds 17-jarige slachtoffer.

Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij op geraffineerde wijze misbruik heeft gemaakt van een jonge kwetsbare vrouw waarover hij zich had ontfermd en die hem als vaderfiguur beschouwde.

Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



PROMIS

Rolnummer: 22-003437-14

Parketnummers: 09-767285-13 en 09-827032-14

Datum uitspraak: 28 januari 2016

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 augustus 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortejaar] 1956 te [geboortejaar],

[gba-adres],

volgens eigen opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep: zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 14 januari 2016.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het bij dagvaarding II onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het bij dagvaarding I ten laste gelegde en het bij dagvaarding II onder 1 en 2, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is bij een tweetal inleidende dagvaardingen - waarvan de feiten, nu de zaken in eerste aanleg zijn gevoegd, door het hof zijn doorgenummerd - ten laste gelegd dat:

Dagvaarding met parketnummer 09-767285-13:

1.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van van 1 februari 2013 tot en met 23 mei 2013 in Delft, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting (in de prostitutie) van een persoon genaamd [benadeelde partij 1] immers heeft verdachte

- gangbang(s) georganiseerd waartoe voornoemde [benadeelde partij 1] gedwongen, althans bewogen, werd deel te nemen en/of

- zijn (verdachtes) woning ter beschikking gesteld voor de gangbang(s) waartoe voornoemde [benadeelde partij 1] gedwongen, althans bewogen, werd deel te nemen en/of

- foto's gemaakt van voornoemde [benadeelde partij 1] tijdens de gangbang(s) waartoe zij gedwongen, althans bewogen, werd en/of

- die [benadeelde partij 1] gedwongen, althans bewogen, om (een groot deel) van de opbrengst uit die gangbang(s) aan hem, verdachte, en/of zijn medeverdachte af te staan en/of af te dragen, althans een (geldelijke) vergoeding voor de opbrengst uit die gangbang(s) ontvangen.

Dagvaarding met parketnummer 09-827032-14:

2.

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 december 2013 tot en met 19 maart 2014 te Delft, althans in Nederland, een persoon genaamd [benadeelde partij 2] (geboortedatum: [geboortejaar] 1996) door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld of één of meer feitelijkheden en/of door afpersing en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van voornoemde [benadeelde partij 2] (in de escort/prostitutie)

en/of

die [benadeelde partij 2] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (in de escort/prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die [benadeelde partij 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (in de escort/prostitutie) en/of seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling

immers heeft/is verdachte

- zich over die (minderjarige) [benadeelde partij 2] ontfermd en/of

- tegen die [benadeelde partij 2] gezegd dat hij haar fijn en bijzonder vond en/of

- die [benadeelde partij 2] voorgesteld en/of op het idee gebracht om - als zij achttien jaar zou worden - seks met mannen te hebben voor geld en/of

- tegen die [benadeelde partij 2] gezegd dat hij, verdachte, de klanten zou regelen en/of

- tegen die [benadeelde partij 2] gezegd dat hij, verdachte, zijn woning voor de ontvangst van deze klanten beschikbaar zou stellen en/of

- tegen die [benadeelde partij 2] gezegd dat zij per klant 200 euro kon verdienen waarvan hij, verdachte, 50 euro zou krijgen en aldus die [benadeelde partij 2] trachten te bewegen om (een groot deel van) de opbrengst uit de prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, af te staan en/of af te dragen;

3.

Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 december 2013 tot en met 18 maart 2014 te Delft, meermalen, althans eenmaal, een persoon, te weten [benadeelde partij 2], geboren op [geboortejaar] 1996, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding en/of door giften of beloften van geld of goed opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, immers heeft hij, verdachte, door gebruik te maken van overwicht voortvloeiend uit leeftijdsverschil en/of overwicht voortvloeiend uit het veelvuldig aansporen van die [benadeelde partij 2] en/of aandringen bij die [benadeelde partij 2] en/of door het (meermalen) betalen van een geldbedrag aan die [benadeelde partij 2] die [benadeelde partij 2] bewogen tot het (meermalen) hebben van seks met verdachte

en/of

hij in of omstreeks de periode van 12 december 2013 tot en met 18 maart 2014 te Delft ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [benadeelde partij 2], die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin, dat verdachte (meermalen) seks met die [benadeelde partij 2] heeft gehad.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 3, tweede cumulatief/alternatief, tenlastegelegde. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van genoemd feit. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Vrijspraak feit 1

Ten aanzien van het onder 1 (dagvaarding I met parketnummer 09-767285-13) tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.

De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in de periode van 1 februari 2013 tot en met 23 mei 2013 tezamen en vereniging met een ander opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde partij 1].

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de processtukken is het hof, met de raadsman, van oordeel dat het vereiste dubbele opzet van de verdachte op de uitbuiting van die [benadeelde partij 1] zoals bedoeld in Hoge Raad 8 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2467) niet kan worden bewezen.

Het door de officier van justitie in eerste aanleg gepresenteerde bewijs in dit opzicht, bestaat uit de door de verdachte gemaakte pornografische foto’s van [benadeelde partij 1] waarop duidelijk zichtbaar is dat zij huilde, de omstandigheid dat verdachte geld in ontvangst nam van de klanten van [benadeelde partij 1] en een deel hiervan aan [medeverdachte] gaf (requisitoir onder nr. 39) en de verklaringen van [benadeelde partij 1] en haar klanten [klant 1], [klant 2] en [klant 3]. De advocaat-generaal is in hoger beroep niet ingegaan op het verweer van de raadsman, maar heeft in algemene zin verwezen naar de door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen.

Ten aanzien van de foto’s overweegt het hof dat ook in aanmerking genomen dat [benadeelde partij 1] over deze pornografische foto’s zelf heeft verklaard dat zij even voor het nemen van die foto’s had gehuild omdat zij tegen haar zin anale seks had moeten hebben (het hof begrijpt: binnen de gangbang van die datum) en de omstandigheid dat de verdachte degene is geweest die deze pornografische foto’s even daarna van [benadeelde partij 1] heeft genomen - daar geen eenduidige conclusies aan kunnen worden verbonden die iets zeggen over een kennelijke situatie van uitbuiting van [benadeelde partij 1] op dat moment. De foto’s kunnen daarom niet redengevend zijn voor het oordeel dat de verdachte op dat moment wist of moest vermoeden dat sprake was van een uitbuitingssituatie van die [benadeelde partij 1] als bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft in dat verband in het bijzonder mede nog acht geslagen op hetgeen [benadeelde partij 1] op 15 mei 2014 ten overstaan van de rechter-commissaris en naar ’s hofs oordeel niet onaannemelijk heeft verklaard, dat zij pas de laatste keer geen zin meer had in een gangbang en dat zij de verdachte nimmer heeft verteld dat zij door medeverdachte [medeverdachte] werd gedwongen tot het hebben van seks met derden.

Naar het oordeel van het hof kan dus niet worden vastgesteld dat de verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat sprake was van een uitbuitingssituatie als even bedoeld. De omstandigheden dat het de verdachte was die geld in ontvangst heeft genomen van de klanten van [benadeelde partij 1] en een deel daarvan aan [medeverdachte] heeft gegeven, maakt dat niet zonder meer anders, nu onbetwist is dat een deel van dat aan [medeverdachte] overhandigde geld (ook in de visie van de verdachte) ten behoeve van [benadeelde partij 1] zelf was.

Gelet op het vorenstaande wordt de verdachte bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijgesproken van het aan hem onder 1 tenlastegelegde.

Vrijspraak feit 2

Ten aanzien van het onder 2 (dagvaarding II met parketnummer 09-827032-14) tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.

Het hof verstaat de tenlastelegging aldus dat daarin aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd -:

a. het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van [benadeelde partij 2] met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde partij 2] in de prostitutie (art. 273f, eerste lid, sub 1, Wetboek van Strafrecht) en/of

b. het dwingen of bewegen van [benadeelde partij 2] om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten in de escort/prostitutie (etc.) (art. 273f, eerste lid, sub 4, Wetboek van Strafrecht) en/of

c. opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander.

Het hof stelt hieromtrent op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast. In de periode die genoemd wordt in de tenlastelegging verbleef [benadeelde partij 2] blijkens de verklaringen die zij heeft afgelegd, met grote regelmaat in de woning van de verdachte. De verdachte heeft hierover bij de rechtbank verklaard dat hij voor [benadeelde partij 2] gezorgd heeft en dat zij vaak bij hem langs kwam. Uit de verklaringen van [benadeelde partij 2] volgt dat zij nooit als prostituee gewerkt heeft en dat zij zich ook nooit beschikbaar heeft gesteld voor het verrichten van seksuele handelingen met derden tegen betaling.

Op grond van de verklaringen van [benadeelde partij 2] en de verdachte staat wel vast dat zij – al dan niet door de verdachte betaalde - seks met elkaar gehad hebben. Het hof stelt echter vast dat de tenlastelegging hier geen betrekking op heeft, gezien de tenlasteleggingstekst en gelet op het requisitoir van de officier van justitie en dat van de advocaat-generaal in hoger beroep. Het bestanddeel van artikel 273f, lid 1, sub 5 “terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt” ontbreekt in de tenlastelegging, terwijl [benadeelde partij 2] uitsluitend seks met de verdachte heeft gehad toen zij nog minderjarig was. Ook het feit dat de seksuele handelingen die tussen de verdachte en [benadeelde partij 2] hebben plaatsgevonden, wel zijn opgenomen in het onder 2 tenlastegelegde, is voor het hof een aanwijzing dat de steller van de tenlastelegging niet de bedoeling heeft gehad deze handelingen mede onder 1 ten laste te willen leggen. Het feit dat de advocaat-generaal in zijn repliek niet heeft gereageerd op hetgeen de raadsman hierover in zijn pleidooi heeft opgemerkt (onder het kopje juridisch “Voor zover de OvJ…”) sterkt het hof nog verder in deze uitleg van de tenlastelegging.

Nu het hof heeft vastgesteld dat [benadeelde partij 2] geen seksuele handelingen met of voor derden heeft verricht, zoals ten laste is gelegd, en zich evenmin daarvoor beschikbaar heeft gesteld, dient de verdachte vrijgesproken te worden van de onderdelen b en c van de tenlastelegging zoals hiervoor genoemd. Het hof merkt ten overvloede op dat de gedragingen van de verdachte naar het oordeel van het hof wel als een poging tot mensenhandel zouden kunnen worden aangemerkt, maar dat dit niet ten laste is gelegd (vgl. Hof Leeuwarden 22 april 2011, LJN: BQ2356).

Met betrekking tot onderdeel a van de tenlastelegging overweegt het hof als volgt. Artikel 273a Sr - op 1 september 2006 vernummerd tot 273f Wetboek van Strafrecht - is middels internationale samenwerking en internationale afspraken tot stand gekomen. Dit ter uitvoering van het zgn. 'VN-Palermo-protocol' (Trb. 2001, 69 en 2004, 35) en het EU-Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van Europa. De niet uitputtende opsomming van wat in lid 2 van artikel 273f Wetboek van Strafrecht ten minste onder uitbuiting kan worden verstaan, is gebaseerd op artikel 3 (a) van het zgn. Palermo Protocol en op artikel 1, eerste lid onder c, van het genoemde EU-Kaderbesluit, in samenhang beschouwd met artikel 4 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Nu dit artikel verdragsstaten verplicht effectieve bescherming te bieden tegen slavernij, dienstbaarheid en gedwongen of verplichte arbeid, en nu voornoemde internationale bepalingen de bescherming van mensenrechten centraal stellen bij de aanpak van mensenhandel, kan worden gesteld dat er slechts dan sprake is van uitbuiting in de zin van artikel 273f Wetboek van Strafrecht als sprake is van een inbreuk op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid, de lichamelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid. Bij de interpretatie van uitbuiting in de zin van artikel 273f Wetboek van Strafrecht staat het belang van de bescherming van fundamentele mensenrechten dus voorop. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI7099) met betrekking tot uitbuiting het volgende overwogen:

2.6.1

“Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de hiervoor onder 2.3.2 weergegeven Memorie van Toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.”

De Hoge Raad heeft dit in zijn arrest van 24 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3309) herhaald en daar nog het volgende aan toegevoegd:

“Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is.”

Wanneer het gaat om werkzaamheden in de prostitutie is het voorts vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – in aansluiting op de Memorie van Antwoord bij artikel 273a (oud) Wetboek van Strafrecht - dat sprake is van een uitbuitingssituatie indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituée in Nederland pleegt te verkeren.

Blijkens de verklaringen van [benadeelde partij 2] heeft de verdachte haar vanaf eind december 2013 verschillende keren gevraagd of zij vanaf haar 18de (voor of met hem) in de prostitutie wilde gaan werken. Dit handelen is slechts strafbaar ingevolge het tenlastegelegde artikel 273f, lid 1, sub 1, Wetboek van Strafrecht wanneer dit geschiedt met het oogmerk van uitbuiting. Het hof komt op basis van het hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat het oogmerk van uitbuiting bij de verdachte niet kan worden opgemaakt uit de gedragingen die zijn neergelegd in de feitelijke omschrijving in de tenlastelegging, die naar het oordeel van het hof op zichzelf beschouwd bewezen kunnen worden verklaard. Het voorstellen of op het op idee brengen van [benadeelde partij 2] om seks met mannen te hebben voor geld, het tegen [benadeelde partij 2] zeggen dat hij, verdachte, klanten zou regelen en zijn woning beschikbaar zou stellen voor de ontvangst van klanten en de door de verdachte voorgestelde verdeling van de verdiensten, beschouwt het hof onvoldoende voor het bewijs van het oogmerk van uitbuiting in de zin van artikel 273f, lid 1, sub 1, Wetboek van Strafrecht nu zij noch op zichzelf beschouwd, noch in onderlinge samenhang bezien, een zodanige inbreuk meebrengen op fundamentele (grond)rechten als de menselijke waardigheid, de lichamelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid van [benadeelde partij 2] dat daarmee ook sprake is van een strafrechtelijk relevante inbreuk. Ook de voorgestelde verdeling levert naar het oordeel van het hof nog geen bewijs op voor het oogmerk van uitbuiting. Op basis van het voorstel van de verdachte zou hij 25% per klant ontvangen, waar tegenover zou staan dat hij zou zorgen voor klanten en een werkplek. Een dergelijke verdeling acht het hof in dit kader niet zodanig onredelijk dat dit als uitbuiting in bovenbedoelde zin kan worden aangemerkt. Met dit voorstel is naar ’s hofs oordeel nog geen sprake van een inbreuk op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid, de lichamelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid van [benadeelde partij 2], terwijl zij daarmee voorts nog niet in een situatie zou worden gebracht die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituée in Nederland pleegt te verkeren.

Bij gebreke aan andere bewijsmiddelen die ten grondslag zouden kunnen worden gelegd aan bewijs van het bestanddeel “oogmerk van uitbuiting”, dient de verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.

Gelet op het vorenstaande wordt de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde in al zijn onderdelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, eerste cumulatief/alternatief, ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

3.

H hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 december 2013 tot en met 18 16 maart 2014 te Delft, meermalen, althans eenmaal, een persoon, te weten [benadeelde partij 2], geboren op [geboortejaar] 1996, waarvan van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding en/of door giften of beloften van geld of goed opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, immers heeft hij, verdachte, door gebruik te maken van overwicht voortvloeiend uit leeftijdsverschil en/of overwicht voortvloeiend uit het veelvuldig aansporen van die [benadeelde partij 2] en/of aandringen bij die [benadeelde partij 2], en/of door het (meermalen) betalen van een geldbedrag aan die [benadeelde partij 2] die [benadeelde partij 2] bewogen tot het (meermalen) hebben van seks met verdachte.

en/of

hij in of omstreeks de periode van 12 december 2013 tot en met 18 maart 2014 te Delft ontucht heeft gepleegd met een persoon, genaamd [benadeelde partij 2], die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en welke persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, bestaande die ontucht daarin, dat verdachte (meermalen) seks met die [benadeelde partij 2] heeft gehad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 3, eerste cumulatief/alternatief, bewezen verklaarde levert op:

door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of van hem te dulden.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van onder 1, 2 en 3, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De destijds 57-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de seksuele verleiding van het destijds 17-jarige slachtoffer.

Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij op geraffineerde wijze misbruik heeft gemaakt van een jonge kwetsbare vrouw waarover hij zich had ontfermd en die hem als vaderfiguur beschouwde.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 december 2015. De verdachte is niet eerder voor een dergelijk misdrijf onherroepelijk veroordeeld.

Het hof heeft voor wat betreft de persoon van de verdachte acht geslagen op een rapport van Reclassering Nederland van 20 mei 2014.

Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt. Een deel van de gevangenisstraf wordt voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd. Dat heeft als doel dat de verdachte ervan wordt weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof is met het oog op het bewezenverklaarde en de door hem ondergane duur van de voorlopige hechtenis van oordeel dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd dient te worden. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is in dit geval dan ook niet langer dan het voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 248a van het Wetboek van Strafrecht , zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het onder 3, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde;

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2, eerste cumulatief/alternatief en 2, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3, eerste cumulatief/alternatief, ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 3, eerste cumulatief/alternatief, bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) weken.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot

6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door mr. A.S.I. van Delden,

mr. G. Knobbout en mr. R.J. de Bruijn,

in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 januari 2016.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature